Arbeidsmigranten in Hongkong organiseren zich (deel 1)
Eni Lestari behoort tot de tienduizenden migranten uit Indonesië die naar Hongkong verhuisden en daar als huishoudelijk werker aan de slag gingen. Met meer dan 300.000 buitenlandse huishoudelijk werkers is Hongkong een van de topbestemmingen voor migranten in Azië, maar helaas ook een van de meest discriminerende. Eni wist haar teleurstelling en woede om te zetten in een organisatie voor arbeidsmigranten.
Elaine Lu (interviewer): Je hebt bijna twintig jaar in Hongkong gewoond. Waarom ben je van Indonesië naar Hongkong verhuisd om huishoudelijk werker te worden?
Eni: “Dat heeft te maken met de Aziatische financiële crisis van 1997 en 1998. Indonesië had toen ook een politieke crisis, waarbij de jeugd de autoritaire president Suharto en zijn regering afzette. De economie was onrustig, er was veel onzekerheid en politiek gezien was het erg chaotisch. In die tijd was ik net van de middelbare school af en hield ik me niet bezig met politieke kwesties. Natuurlijk werd er in mijn familie gesproken over wat er gebeurde, maar we woonden in een afgelegen dorp, en we konden niet veel doen. Maar mijn ouders geloofden altijd in onderwijs, dus wilden ze heel graag dat mijn jongere broers en zussen en ik naar de universiteit zouden gaan. Mijn ouders verkochten groenten op de markt. Ze werkten heel hard om genoeg geld te verdienen om ons naar school te kunnen laten gaan, in de hoop dat we later verder konden leren. Maar toen de crisis uitbrak, viel alles in duigen.
Mijn ouders hadden schulden door de enorme inflatie in die tijd. Dus namen ze nachtbaantjes om wat bij te verdienen. Maar nog steeds was dit niet genoeg en ik zag hoe ze twee jaar lang worstelden om te overleven in die moeilijke economische situatie. In die tijd werkte ik thuis. Sommige bedrijven dropten spullen in de dorpen en wij werkten vanuit huis. Ik herinner me dat we het haar van poppen vlochten en dat er elke week of elke maand andere soorten waren. Ik herinner me die poppen, omdat het heel leuk was om het haar te vlechten. Veel vrouwen deden dit soort bijbaantjes. En omdat mijn ouders overdag en ’s nachts weg waren, vertrouwden ze op mij om voor mijn broers en zussen te zorgen.
Toen de zaken er in 1999 nog steeds niet beter voorstonden, en er geen geld was om op de universiteit te studeren, zei ik tegen mijn ouders dat het zo niet door kon gaan. Dat ik een manier moest vinden om dit probleem op te lossen, dat ik toch niet alsmaar thuis kon blijven zitten. Toen zei een van mijn vriendinnen: ‘Waarom gaan we niet in het buitenland werken? Laten we naar Hongkong gaan.’ Dus ik overlegde met mijn ouders, maar die zeiden eerst nee. Dat ik het huis niet uit mocht. In die tijd was ik nog nooit gescheiden geweest van mijn familie en omdat ik de oudste dochter ben, kan ik begrijpen hoe moeilijk het voor hen was om zelfs maar aan dat idee te denken. Het kostte me vele maanden om hen ervan te overtuigen dat het best goed met me zou gaan en dat ik contact met hen zou blijven houden. En uiteindelijk gaven mijn ouders me toestemming om te vertrekken.
Via een ronselaar die de dorpen afging op zoek naar mensen die in het buitenland wilden gaan werken, kwamen mijn vriendin en ik terecht bij een uitzendbureau in Surabaya, de hoofdstad van Oost-Java. Een van de onrechtvaardige regels van de Indonesische regering is dat we naar een particulier uitzendbureau moeten gaan om het land te mogen verlaten. Dus iedereen gaat naar zo’n bureau en dat handelt dan de administratieve procedures af, en zoekt ook een baan voor je in het buitenland. Als je je eenmaal bij zo’n bureau hebt aangemeld, moet je daar blijven wonen tot de dag dat je het land verlaat. Dat kan zes maanden, acht maanden, twaalf maanden, soms zelfs anderhalf jaar duren. Want als ze geen baan voor je kunnen vinden, dan blijf je daar maar zitten. Het arbeidsmigratiesysteem van Indonesië is trouwens helemaal erg oneerlijk. Het is er helemaal op gericht om je tot een soort hulpje te maken, waarbij je voor alles afhankelijk bent van je werkgever. Het lijkt wel slavernij.
Toen ik dan eindelijk Indonesië verliet en in Hongkong aankwam, nam het uitzendbureau mijn paspoort af. Ik werd ook onderbetaald. Het bureau vertelde me dat ik ongeveer 1.800 Hongkongse dollar betaald zou krijgen, terwijl het minimumloon in die tijd 3.670 was. Ze zeiden me ook dat ik geen recht op vrije dagen had, dat het aan mijn werkgever was om me vrij te geven of niet. In die tijd verdiepte ik me niet in wetten of regels. Ik dacht dat het allemaal gewoon zo was als het uitzendbureau me zei.
Die uitzendbureaus zijn zo doortrapt. Ze geven een klein gedeelte van de migranten volledige rechten zoals minimumloon en wekelijkse rustdagen, maar slechts aan een op de tien vrouwen of hooguit twee op de tien. Dus acht tot negen van de tien vrouwen worden onderbetaald en krijgen geen rustdagen. Destijds dacht ik dat het allemaal legaal was. Ik heb mijn uitzendbureau nooit om uitleg gevraagd. Ik heb het nooit geweten; in die tijd mochten we zelfs ons contract niet lezen. Tijdens mijn eerste drie maanden in Hongkong gaf mijn werkgever me geen salaris omdat ik, naar zijn zeggen, de bemiddelingskosten moest terugbetalen. En ik kreeg geen vrije dag. Ik kreeg alleen 200 Hongkongse dollar (25 euro), omdat ik geen rustdag kreeg.
Ik had het ook zo koud. Het was winter, maar ik kreeg alleen een lange broek, twee T-shirts met lange mouwen en een jas. Het was erg zwaar, ik woonde en werkte in Fanling, in het noorden van Hongkong, waar het ‘s winters vijf of zeven graden Celsius is. Toen ik er vier maanden gewerkt had, stond ik erop om een vrije dag te krijgen. Mijn werkgever was daar niet blij mee. Hij zei: ‘Je weet toch dat je twee jaar lang geen vrije dag krijgt?’ Ja, het uitzendbureau had me dat inderdaad verteld, maar ik wilde mijn vriendin ontmoeten en mijn familie bellen. Omdat ik volhield dat ik echt met mijn familie wilde praten, kreeg ik eindelijk één keer per maand vrij. Toen kon ik eindelijk eens rondvragen met wie ik contact kon opnemen voor hulp.
Toen kreeg ik het nummer van de Missie voor Arbeidsmigranten. Een medewerker vertelde me: ‘Oh, je wordt bedrogen. Of je nu Filipijns, Indonesisch, Nepalees, Sri Lankaans bent of van welke nationaliteit dan ook, in Hongkong heb je als huishoudelijk werker dezelfde rechten.’ Toen dacht ik: ‘Wow, ik ben bedrogen.’ Ik kreeg het advies om bewijsmateriaal te verzamelen en naar hun kantoor te komen. Uiteindelijk ben ik na zeven en een halve maand bij mijn werkgever weggelopen.”
Ik denk dat je zo teleurgesteld en boos was op het systeem dat je activist bent geworden?
“Mijn activisme begon nadat ik was weggelopen en met meer dan dertig vrouwen in hetzelfde opvanghuis, de Bethune House Shelter, zat. Dat tehuis was in die tijd het grootste in Hongkong, geloof ik. Ik kreeg Nepalezen, Filippino’s, Indonesiërs en ook een of twee Indiërs als nieuwe vriendinnen. Toen zag ik dat het probleem dat ik had veel vaker voorkwam, dat ik niet de enige onder de hemel van Hongkong was die leed. Maar dat er veel, veel meer waren, en dat sommigen er nog veel erger aan toe waren dan ik, omdat hun werkgevers hen bijvoorbeeld zwaar mishandelden, of seksueel misbruikten. Ik dacht: ‘Oh, mijn God, Hongkong is echt niet goed voor huishoudelijk werkers’. Dat was het eerste dat ik begreep.
Het tweede dat ik merkte, was dat vooral de Filippino’s en de Nepalezen in die tijd goed georganiseerd waren. Ik ging van toen af aan elke zondag naar hun activiteiten. Dat kon ik makkelijk doen, omdat ik toch baanloos was. Als je namelijk je baan verliest en een rechtszaak aanspant, mag je niet meer werken. Wel heb ik gesolliciteerd naar een nieuwe baan, maar zolang ik nog geen visum had, mocht ik niet werken. Daarom sloot ik me elke zondag aan bij de Filippino’s en de Nepalezen. Als ze gingen demonstreren, of naar het strand of naar bepaalde bijeenkomsten, dan ging ik met ze mee. Hun manier van organiseren inspireerde me echt, en ik vroeg me af: hoe komt het nou dat zij zo goed georganiseerd zijn, hun rechten kennen en hardop kunnen zeggen wat hen dwars zit, maar wij Indonesiërs niet?
Ik besefte dat dit kwam door de manier waarop Indonesische uitzendbureaus de arbeidsmigratie organiseerden. Die hadden allerlei manieren bedacht om ons goedkoper te maken. Bijvoorbeeld door ons voor de helft van het officieel verplichte minimumloon aan te bieden, en ons wijs te maken dat we geen recht hadden op een vrije dag in de week. Dat is allemaal illegaal in Hongkong, maar het was echt hoe Indonesische uitzendbureaus ons verkochten aan de werkgevers. Daar maakten ze gewoon reclame mee, net alsof het ging om het verkopen van computers of telefoons. Het wegnemen van onze rechten was het verkoopargument van de uitzendbureaus. Dat wist de Indonesische regering best, maar die deed niets. Die liet de uitzendbureaus zelfs onze paspoorten afnemen. Toen ik mijn problemen met mijn werkgever bij mijn uitzendbureau meldde, wilden ze mijn paspoort niet teruggeven. Toen ik me hierover bij het consulaat beklaagde, hielpen die me mijn paspoort van het uitzendbureau terug te krijgen. Zodoende weet ik dat het consulaat er van op de hoogte was dat uitzendbureaus paspoorten achter hielden. Ze hielpen elkaar om ons te bedriegen. Ik begreep nu ook dat als we georganiseerd zouden zijn en goed geïnformeerd over onze rechten, we zouden kunnen vechten, en dat wij Indonesiërs ons zouden moeten gaan organiseren.
Ook merkte ik dat er veel groepen in Hongkong waren, die ons zouden kunnen steunen. Maar het probleem is dat we geen contact hadden met die organisaties, omdat de meesten van ons geen Engels spraken, maar ook omdat we niet moedig genoeg waren. Ondertussen leerde ik bij de Missie voor Arbeidsmigranten wat onze wettelijke rechten waren, en daarna werd ik vrijwilliger bij deze organisatie. Omdat ik Engels kon, werd ik tolk en kwam ik overal, van het politiebureau tot de immigratiedienst en de arbeidsdienst. Ik wilde heel graag weten hoe het systeem werkte. Daarna deelden mijn collega en ik onze pas verworven kennis met onze medemigranten.
Vervolgens besloten we de Asosiasi Buruh Migran Indonesia (Vereniging van Indonesische Arbeidsmigranten) op te richten. Ik ben twaalf jaar voorzitster geweest. We informeren arbeidsmigranten over hun wettelijke rechten en gaan samen met hen naar het ministerie van Arbeid, het Indonesische consulaat of het uitzendbureau. Vooral dat laatste is belangrijk, omdat medewerkers de migranten daar soms vasthouden en naar Indonesië terugsturen, zonder dat ze de gelegenheid krijgen ons te bellen. Heel traumatiserend!
Deel 2 lees je hier.
Eni Lestari en Elaine Lu
Voor het origineel zie: “Eni Lestari: the Making of A Migrant Labor Organizer (Part 1)”, dat in juni 2024 verscheen in Asian Labour Review. Vertaling en bewerking: Jan Paul Smit.
Meer over Filipijnse en Indonesische huishoudelijk werkers lees je bij het thema Domestic Workers.