Bangladesh: van volksopstand naar vendetta

Activist tegen de moslimfundamentalisten.
Activist tegen de moslimfundamentalisten.
In Bangladesh vinden al wekenlang protesten plaats, en protesten tegen het doen van die protesten, en repressie tegen protesten, in een cyclus van escalerend geweld. Wat trekken had van een volksopstand voor bestraffing van oorlogsmisdadigers, krijgt steeds meer trekken van een vendetta.

Het draait om een door tienduizenden veelal jonge mensen gestelde eis om plegers van oorlogsmisdaden te bestraffen. Het betreft massamoord, marteling, verkrachting, begaan door gewapende tegenstanders van de onafhankelijkheidsstrijd van Bangladesh in 1971. In dat jaar was sprake van breed verzet van onderop van arbeiders en boeren in zowel West- als Oost-Pakistan. Bloedige repressie van het Pakistaanse leger volgde, vooral in Oost-Pakistan. Het volksverzet kwam onder leiding van de nationalistische Awami Liga te staan, die aanstuurde op de stichting van een onafhankelijke staat: Bangladesh. Daarmee boog ze een revolutionaire strijd af in nationalistische richting, maar de druk vanuit arbeiders en boeren in sociaal-revolutionaire richting bleef nadrukkelijk aanwezig. Een van de leiders van de onafhankelijkheidsstrijd vertelde aan Le Monde in 1971: “Is de regering van West-Pakistan zich er niet van bewust dat ik de enige ben die Oost-Pakistan van het communisme kan redden?” Nationalisme werd hier weer eens benut als redmiddel van de burgerlijke orde. Het citaat komt uit een artikel van Lal Khan over de onafhankelijkheidsstrijd als achtergrond van de huidige controverse.

Het Pakistaanse leger trachtte het verzet door middel van slachtingen te smoren. Daarbij werd het terzijde gestaan door allerlei gewapende groepen die terreur uitoefenden. Een fundamentalistische beweging, Jamaat e-Islami, keerde zich bijvoorbeeld tegen de onafhankelijkheidsbeweging, en haar mensen opereerden met grof geweld. Uiteindelijk greep India in, niet zozeer uit verontwaardiging over het geweld – het Indiase leger was zelf geen hulpverlenersbrigade – maar uit angst dat de sociaal-revolutionaire dynamiek ook het Indiase establishment zou bedreigen. Het Indiase leger versloeg Pakistan, Bangladesh kon onafhankelijk worden.

Maar over de misdaden, begaan tegen de onafhankelijkheidsstrijd door strijders uit Bangladesh zelf, werd lange tijd weinig gesproken. In 1973 kwam er een wet die bestraffing van oorlogsmisdaden moest regelen. Maar in 1975 kwam er een militair bewind via een staatsgreep aan de macht. Gevolg: “Niet alleen schrapten de militaire heersers de processen van degenen die van oorlogsmisdaden beschuldigd werden, ze stond ook velen van hen toe tot het gewone leven terug te keren. Jamaat e-Islami kreeg zelfs toestemming om zich te registreren als legitieme politieke partij.” De dictatuur hield oorlogsmisdadigers de handen boven het hoofd.

Na het einde van die militaire dictatuur en het herstel van een gammele liberale democratie veranderde dat. Een Comité voor de Eliminatie van de Moordenaars en Collaborateurs van 1971 werd actief, en nadat de Awami Liga – de partij die de nationale onafhankelijkheidsbeweging in 1971 aanvoerde – in 2008 de verkiezingen had gewonnen, kwamen er oorlogstribunalen op gang. Verslagen over de verschrikkingen van 1971 vulden media, de gebeurtenissen van 1971 bewogen de gemoederen, met name onder een jonge generatie die het allemaal niet zelf had meegemaakt en geschokt was over deze deels verdrongen kant van de geschiedenis.

Proces

Tegen acht leiders van Jamaat e-Islami en twee leiders van haar bondgenoot BNP kwam een proces. Qader Mollah werd tot levenslang veroordeeld. Dat was de aanleiding tot omvangrijk protest – niet vanwege diens veroordeling, maar vanwege de straf. Mensen wilden de doodstraf en zagen in de levenslange straf – die bij een machtswisseling op gratie zou kunnen uitdraaien, en dus op straffeloosheid – als volstrekt niet afdoende. Vanaf 5 februari kwam er een grote sit-in op gang op het Shabagh-plein, dat een soort Tahrir-plein werd in de hoofdstad Daka. Het was een jonge generatie van veelal studenten die zich deed gelden en aangaf de straffeloosheid van oorlogsmisdadigers niet te pikken.

In die strijd zit een bevrijdende dimensie: het waren militaire dictators die bestraffing blokkeerden, indirect is het protest voor bestraffing een afrekening met die dictatoriale erfenis. De verschrikkingen zelf waarvoor iemand als Mollah aangeklaagd wordt, rechtvaardigen een felle uitbarsting van verontwaardiging ten volle. Tegelijk geven de protesterende jongeren en hun bondgenoten met hun sit-in uiting aan een zeer gezonde afkeer van een stroming als Jamaat e-Islami, die religieus gemotiveerde dwingelandij bedrijft waar mensen terecht niet van gediend zijn. Het is hoopgevend dat de strijd tegen moslimfundamentalisme juist in een land dat overwegend door moslims wordt bewoond, zo nadrukkelijk wordt gevoerd en zo’n brede steun verwerft. Het maakt gehakt van de sowieso onzinnige stelling dat de meeste moslims ‘eigenlijk’ zelf religieuze conservatieve fanatici zijn.

Reactionaire kant

So far so good – en het waren dit soort aspecten die mij in een eerder stuk tot een toch vrij positieve inschatting over dit protest bracht. Die positieve houding verdient echter bijstelling in sceptische richting. Want hoe legitiem de woede en veranderingszin die aan de sit-in ten grondslag ligt ook mag zijn, hoe mooi en aanstekelijk de taferelen op het Shahbagh-plein ook zijn, er is een reactionaire kant aan dat protest die iets meer nadruk verdient.

Er is natuurlijk sowieso al die belangrijke eis: doodstraf voor oorlogsmisdadigers. Ik kan me die eis voorstellen, gezien de tot nog toe onbestrafte verschrikkingen die plaats hebben gevonden. Maar doodstraf blijft een verwerpelijk iets, ook tegen plegers van wandaden op grote schaal. Eén fout bij het proces, en je executeert de verkeerde, zonder dat je het dan door vrijlating en schadevergoeding zelfs nog maar enigszins recht kunt zetten jegens de inmiddels omgebrachte niet-dader. Sowieso doorbreek je geen cyclus van haat en terreur door daartegen haat en executie in stelling te brengen. Duidelijk maken dat moord niet deugt door zelf een juridische moord te (laten) plegen is niet bepaald erg overtuigend.

Begrijpen doe ik het verlangen naar de doodstraf onder bepaalde omstandigheden, zoals nu in Bangladesh, wel; aanvaarden en rechtvaardigen ervan vind ik echter verkeerd. Ik ben het op dat punt eens met Astrid Essed, die erover heeft geschreven. Wat mij betreft is deze afwijzing van de doodstraf als juridisch repressief gedrocht trouwens nadrukkelijk geen afwijzing van revolutionair geweld. Dat laatste is onontkoombaar in werkelijke bevrijdingsstrijd, niet als strafmaatregel maar als middel om onderdrukkingsmacht te helpen breken. Maar dit terzijde.

Nieuw proces

Er is meer. Intussen heeft de regering een flink deel van de eisen van de betogers overgenomen, en bijvoorbeeld de deur geopend naar een nieuw proces, met alsnog de doodstraf als optie, tegen Mullah. Het komt de Awami Liga kennelijk best goed uit om volkswoede te richten tegen kopstukken van haar fundamentalistische rivalen. Imran H. Sharker, lid van een van de drijvende krachten van het protest, het Netwerk van Bloggers en Online-Activisten: “We willen nu de dood voor alle oorlogsmisdadigers. We willen een ban op de politiek van het religieuze fundamentalisme. We willen een verbod op Jamaat e-Islami.” Niet alleen die doodstraf, maar ook een partijverbod van politieke tegenstanders dus. Het is niet vreemd dat vanuit die partij de kritiek weerklinkt dat de regering de zaak van de oorlogsmisdaden behendig gebruikt om politieke tegenstanders aan te pakken.

Jamaat-e-Islami mobiliseert intussen haar eigen aanhang met straatprotest en stakingsacties. Daar treedt de staat hardhandig tegen op, met fors politiegeweld. Op 28 februari werd een tweede kopstuk van Jamaat veroordeeld – en hij kreeg wel de doodstraf. Aanhangers van de partij protesteerden heftig, in de hoofdstad braken rellen uit. Tienduizend politiemensen waren paraat. In botsingen met de hard optredende politie kwamen 44 mensen om, hetgeen het totale dodental sinds 21 januari op 51 brengt. Hier zien we hoe de afkeer – een legitieme afkeer – van een fundamentalistische beweging benut wordt voor grove repressie tegen de aanhang van die beweging. Maar het antwoord op een repressieve reactionaire organisatie als Jamaat dat zelf uit geweld en repressie bestaat, deugt niet. En een protestbeweging die expliciet tot een verbod van Jamaat oproept, heeft bijgedragen aan een politiek klimaat waarin de regering dit soort repressie vrij probleemloos kan doordrukken. In andere landen kunnen we zien dat repressie van fundamentalisme zélf een autoritarisme legitimeert, en bovendien de wortels van het fundamentalisme niet aanpakt. De dictatuur van Ben Ali in Tunesië biedt een voorbeeld. Diens regime was seculier en onderdrukte de islamisten. Maar toen in 2011 de dictatuur viel, bleken die islamisten – gehard in de oppositie, en door repressie ook van een soort van heldenstatus voorzien – springlevend en werden in de verkiezingen in 2011 de grootste partij. Fundamentalisme versla je nu eenmaal niet met repressie van staatswege.

Beide bekritiseren

Zo zien we nu twee bewegingen, eentje met progressieve aspecten maar intussen verregaand geïnstrumentaliseerd door de regering; eentje lijnrecht daartegenover van reactionair karakter. Eentje seculier, met legitieme verlangens aangaande de strijd tegen oorlogsmisdadigers en tegen fundamentalistische invloed, maar ontaard in een oproep tot repressie waar niets goeds van is te verwachten, en bovendien met een stevig chauvinistische inslag. De andere een reactionaire religieus gemotiveerde beweging, verwerpelijk in haar politieke ambitie en gewelddadige praktijken en erfenis, maar tegelijk een beweging wiens aanhangers het recht hebben om tenminste niet door politie van de straat geslagen en geschoten te worden als ze zich manifesteren. Dat is een radicaal belang, want de politie die vandaag islamisten neerknalt, brak gisteren stakingen en zal morgen des te enthousiaster radicalen hardhandig aanpakken. De staat ruimte geven voor repressie en zelfs daartoe aanmoedigen, enkel en alleen omdat we de doelwitten van die repressie zelf verfoeien, is een heilloze en contraproductieve stellingname waar radicalen zich maar beter van kunnen onthouden.

In zo’n situatie rest er voor radicaal-linksen weinig anders dan het bekritiseren van de repressie als zodanig, ongeacht wie het doelwit-van-de-dag van die repressie is. De kant van Jamaat is sowieso niet aan de orde: de kern van haar politiek is reactionair. De kant kiezen van de seculiere sit-in-beweging gaat inmiddels echter evenmin, waar die immers een onderdeel is geworden van een regeringsbeleid dat bestraffing van oorlogsmisdadigers en strijd tegen religieuze knevelarij behendig misbruikt ter verdediging van eigen macht. Hier breken we pas echt uit als de mensen aan de onderkant zich daadwerkelijk verweren en organiseren tegenover alle varianten van gevestigde politiek, of die nu seculier is of religieus gefundeerd.

Peter Storm
Maker van het weblog Ravotr