Column: Koloniaal trippen
Marokko, najaar 2017. Jullie gingen naar de vissershaven van Essaouira om de “lokale sfeer” te beleven. Je stuurde beelden via WhatsApp. Een foto was haarscherp: mannen met balen op het hoofd en in de nek, ossenwagens met oude mensen ernaast, vrouwen in stoffige kleding met kinderen op de heup, met op de achtergrond de vissersboten. Alles tekende ongelijkheid en je was er stil van, zei je.
De reisgids die zich verontschuldigde voor de lage mist en oh, die vuurtjes die werden gestookt zijn ook vies. En ja, ook nog die smog “sorry, sorry, sorry”. Jullie voelden je ongemakkelijk, vertelde je.
Na een paar uur arme mensen kijken stapten jullie in een busje, op naar een volgend paleisje voor vier personen. Dronken water en sapjes op het balkon in ondergaande zon, genoten van de kleurrijke vergezichten, gingen lekker slapen en de dag erna op goedgehumeurde kamelen naar een tentenverblijf in de Sahara waar jullie werden vermaakt door mannen in ‘authentieke’ kleding. “Berbers”, wisten jullie. De jongemannen zongen en trommelden en jullie renden, verlicht door fakkels, over de duintoppen.
“Gillen in de woestijn”, zei de reisgids, en dat deden jullie. Het was fijn, ook in lange broek, met sjaal over schouders en lange haren. Want jullie respecteren de Marokkaanse cultuur en weten dat je geen “fuck de koning” kunt roepen en er was iets met een autoritair regime en best wel heftige protesten met Rif of zo.
“Ik voelde me vrij en moest huilen”, zei een vriendin, zo vrij op dat hoge zand in die immense ruimte. De jongemannen pakten hun instrumenten in en sliepen in een jeep en vrachtwagen. Ze waren heel aardig, zeiden jullie, “helemaal niet opdringerig”.
De dag erop vertrok jullie witte karavaan naar Aït-Ben-Haddou, een eeuwenoude vestiging met door Unesco beschermde stenen. Borden lieten weten dat de “Gladiator”-productie er scenes heeft geschoten en ook “Game of Thrones”. De mensen die nog in het oude gedeelte wonen, waren vast arm, maar aardig, zeiden jullie. Ze openden hun huisjes (of waren het nou meer hutjes, en er was iets met leem en nog iets) en lieten posters zien van Russel Crowe, want dat was toch zo’n aardige man. Die acteur nam de moeite om thee te drinken met de bewoners. En daarom hingen die posters daar aan de muur. En ook daarom gaan alle toeristen die komen kijken naar een stadje met arme mensen naar het stadje. “Denk dat ze de posters weghalen als wij weg zijn”, zeiden jullie. “Maar waarom heeft die steenrijke gast dat stadje dan niet geadopteerd of zo, want dan zijn ze niet meer arm…?”, vroegen jullie je af.
Jullie verdwaalden op weg naar “een club die je gezien moet hebben en waar ze alcohol serveren”. Na uren slenteren vonden jullie de rode loper, het personeel in zwart en rood, met gepenseelde glimlach, knikkend en buigend. In een loungebar bogen jullie je stoffig en bezweet over de menukaart, bestelden licht gegeneerd vier cocktails. Meer konden jullie je niet veroorloven. “Dat was echt alleen voor hele rijke mensen en we mochten ook niet op het dakterras, want wij waren geen VIP.” Na een uur gingen jullie weg. Mochten nog wel tegen betaling op de foto (kijk, wij waren ook in die club), ongemakkelijk want “niet goed genoeg gekleed”. Later konden jullie er wel om lachen. Maar jullie waren benauwd. Bang dat jullie werden verzocht om te vertrekken uit die club. Omdat jullie niet rijk genoeg zijn.
Deze zomer gaan jullie naar Thailand, Vietnam en Cambodja.
Puk Pent