De neo-liberale grote broer
In een eerder artikel besteedde ik al aandacht aan de neo-liberale strafstaat: een complex van disciplineringsmaatregelen die de burgers ertoe moet brengen op de arbeidsmarkt braaf mee te draaien in de concurrentiecarrousel om de flexibele arbeid. En die mensen die werk hebben ertoe moet brengen braaf mee te werken aan de opvoering van de arbeidsproductiviteit door de invoering van opjaagsystemen.
Dit complex van maatregelen is concreet in die zin dat afwijkend gedrag streng wordt bestraft, tot aan opsluiting toe. Nederland heeft na de VS het hoogste aantal gedetineerden per duizend inwoners van alle westerse landen en een zeer groot percentage van die opgeslotenen zit vast zonder enige vorm van proces (onder meer vreemdelingenbewaring). Maar er zijn ook stopzettingen van uitkeringen, boetes en andere maatregelen, zodat mensen die aangewezen zijn op flexibele arbeid in een voortdurende toestand van chronische bestaansonzekerheid verkeren. Dat roept veel angsten op, waarbij velen voortdurend bezig zijn op individuele basis overlevingsstrategieën te bedenken. Maar het complex is ook ideologisch in die zin dat wie het niet redt in dit systeem met de nek wordt aangekeken en gestigmatiseerd.
De maatregelen worden neergelegd in administratieve systemen waarin gedrag en afwijkingen van de gestelde normen worden geregistreerd. IPK’s, (Individuele Prestatiekaarten), POP formulieren (Persoonlijk Ontwikkelingsplan) en Fraudescoringskaarten moeten het gedrag van de (potentiële) arbeidskrachten “monitoren”.
Informatie
Informatie is erg belangrijk voor het functioneren van de neo-liberale strafstaat. Die informatie wordt vastgelegd in zich steeds verder uitbreidende administratieve systemen. Ik kan hier niet volledig zijn, maar wil – uit de ervaringen op het sociaal-juridische spreekuur waaraan ik meewerk – enkele aspecten noemen. De informatie in die administratieve systemen is voor zover ik kan zien afkomstig uit drie bronnen.
In de eerste plaats stellen mensen informatie vrijwillig ter beschikking. Facebook bijvoorbeeld heeft inmiddels bijna één miljard deelnemers en die plaatsen niet alleen hun naam, verblijfplaats, geboorteplaats, opleiding, relaties en activiteiten, maar ook hun (politieke) voorkeuren, hobby’s, en andere gegevens. Hier verdient Facebook miljarden aan advertentie-inkomsten mee. Er zijn ICT-systemen ontwikkeld waarbij al die gegevens worden verwerkt in databanken die het mogelijk maken dat iemand op zijn Facebook-pagina precies die advertenties te zien krijgt die de kans op kopen groot maken. Bedrijven kunnen mondiaal heel precies die doelgroep benaderen die ze willen bereiken.
Deze registratiesystemen vind je ook op de rest van internet. Via zoekmachines als Google kun je door het intikken van een naam een groot aantal gegevens van burgers achterhalen die ze op internet hebben achtergelaten. In de neo-liberale strafstaat maken handhavers dankbaar gebruik van deze ontwikkeling. Een paar voorbeelden uit mijn ervaringen op het spreekuur.
Handhavers speuren voortdurend internet af op zoek naar bijvoorbeeld bijstandsgerechtigden die misschien iets doen dat volgens de regels niet mag of … die helemaal geen regels overtreden. Kunstenaars die een website beginnen om hun schilderijen ter verkoop aan te bieden worden opgeroepen om uit te leggen dat ze echt geen inkomsten uit zwart werk (de verkoop van schilderijen) hebben en menigmaal wordt de uitkering van betrokkene stopgezet. Niet omdat bewezen is dat er zwart werd gehandeld, maar met het argument dat de overheid niet in staat is op basis van de verstrekte informatie te beoordelen of iemand in zijn bestaan kan voorzien en zo het recht op een uitkering vast te stellen. (artikel 11, Wet Werk en Bijstand). Terwijl dus misschien alle inkomsten uit schilderijen keurig zijn opgegeven. De platitude “ik heb niks te verbergen, mij kan niets overkomen” geldt vaak niet.
Een ander voorbeeld. In Oost-Nederland is een project uitgevoerd met behulp van gezichtsherkenning. Er zijn bedrijfjes die erin gespecialiseerd zijn op basis van een verstrekte foto alle andere foto’s op internet op te sporen waarop de betrokkene staat. Gemeenten in Oost-Nederland hadden afgelopen zomer een foto aangeleverd van een grote groep bijstandsgerechtigden en die bedrijfjes gingen op zoek. Voor iedere foto waarmee gewerkt werd, betaalden de gemeenten 10 euro. Op deze wijze zijn 300 bijstandsgerechtigden opgespoord die zonder toestemming op vakantie waren gegaan. Ze stonden op vakantiefoto’s op internet ergens in het buitenland.
Afgelopen maand belde mij iemand die een bijstandsuitkering had aangevraagd. Er was administratief iets mis gegaan en de betrokkene kreeg prompt een onaangekondigd huisbezoek van twee handhavers. Die hadden zich goed voorbereid. De man heeft een pagina op Facebook en zijn moeder en zuster ook. De handhavers begonnen hem door te zagen over de activiteiten van zijn zuster en zijn moeder die ze op Facebook hadden gevonden. Ze vroegen ook door over zijn hobby’s die op Facebook waren vermeld en of die inkomsten genereerden.
Overheid
Een tweede informatiebron is dat de overheid dwingt die informatie ter beschikking te stellen. Er zijn vele databanken waarin je geregistreerd staat. De Gemeentelijke Basisadministratie, de belastingen, uitvoerende instanties van de sociale zekerheid, de Rijksdienst voor het Wegverkeer, het kadaster, de Kamer van Koophandel, enzovoorts. Maar er zijn vele van die voor een groot gedeelte onbekende databanken waaruit handhavers kunnen putten. De opsporingsambtenaren en handhavers van de Dienst Werk en Inkomen in Amsterdam maken gebruik van bovengenoemde databanken, maar leggen zelf ook dergelijke gegevensbanken aan. Bij het opsporen van fraude worden bijvoorbeeld de databanken Focus en Sherlock geraadpleegd. In de eerste worden verslagen van alle telefoongesprekken opgenomen die alle ambtenaren van de Dienst Werk en Inkomen met alle klanten voeren. In de tweede databank zitten gegevens van personen die ooit ergens van verdacht werden, maar waarbij het bewijs van een vergrijp niet rond te krijgen was. En er zitten personen in die ooit ergens van verdacht werden, maar waarbij is aangetoond dat er niets aan de hand bleek te zijn. Het uitkeringssysteem in Amsterdam heet Socrates, een samenwerkingsverband van enkele grote steden.
Dan is er bijvoorbeeld het Suwinet (Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen-net), een digitaal dossier dat alle informatie van de overheid in een programma samenbrengt, een overkoepelend klantendossier. Deze databank op basis van de Suwi-wet bevat naast allerlei basisgegevens van burgers bijvoorbeeld ook alle gegevens over het arbeidsverleden, voormalige werkgevers, enzovoorts.
Er wordt bij een onderzoek een Fraudescorekaart samengesteld. Deze kaart geeft aan hoe groot het risico is dat iemand fraude heeft gepleegd op basis van kenmerken van die persoon en zijn of haar leefomgeving. Kernwaarden zijn: aantal arbeidsuren, mate van arbeidsongeschiktheid, beroep, gewezen zelfstandige, woonsituatie, wel of geen medebewoners of onderhuurders, wel of geen partner, reden aanvraag uitkering. Versterkende variabelen (die de kans op fraude vergroten, wanneer daarop gescoord wordt) zijn woonlasten, inkomen voor aanvraag, schuldpositie, leefvorm, opleiding, leeftijd, geslacht, fraudeverleden en of men in een “risicowijk” woont. Op basis van dergelijke kaarten wordt een selectie gemaakt van nader te onderzoeken personen, ongeacht of er een concrete verdenking bestaat of niet.
Openbaarheid
De overheid registreert niet alleen in databanken die niet openbaar zijn. Ze kunnen ook dwingen bepaalde persoonlijke gegevens openbaar te maken.
Op het Amsterdamse IJsbaanpad is de afdeling bijzondere doelgroepen van de Dienst Werk en Inkomen gevestigd. Tot die doelgroepen behoren bijvoorbeeld de daklozen. Deze mensen krijgen een formulier uitgereikt waarop twintig taken staan. Voor iedere taak staat een vakje dat kan worden aangekruist. Bij verschillende mensen worden verschillende vakjes aangekruist. Boven het formulier staat: “inspanningsverplichtingen, wij verwachten dat u doet wat hieronder is aangestreept”. Verschillende daklozen moeten een cv maken voor sollicitatiebrieven. Deze cv moet open op het net gezet worden (www.werk.nl), zodat werkgevers het kunnen lezen. Een andere taak bestaat uit de inschrijving op minstens vijf vacaturewebsites. Weer een andere taak is de opdracht een overigens nietszeggende beroepskeuzetest te maken (keuzetest.carrieretijger.nl) of een persoonlijkheidstest (www.123test.nl). Ook voor overige adviezen bestaat een verwijzing (www.carrieretijger.nl). Een taak kan ook de inschrijving zijn bij minstens drie uitzendbureaus met minimaal eenmaal in de drie weken een bezoek. Tevens moeten er meerdere open sollicitaties naar bedrijven.
Verklikkersmaatschappij
De derde bron van informatie zijn de tipgevers in de verklikkersmaatschappij. Dat is in tegenstelling tot wat veel mensen denken volgens sociale rechercheurs zelf de belangrijkste bron van informatie. Belangrijker dan de databanken die hierboven werden genoemd. Kenmerk van die tipgevers is dat ze meestal afkomstig zijn uit de directe, naaste omgeving van bijvoorbeeld de uitkeringsgerechtigde of belastingbetaler. Vader, moeder, samenwonende vriendin of vriend, broer en zuster. Er kunnen aanleidingen zijn voor die tips, bijvoorbeeld als er een erfenis te verdelen valt. Ook zijn die tips vaak niet anoniem en verschaffen ze gedetailleerde informatie over het doen en laten van de verdachte. Het zijn dus niet in de eerste plaats de verhalen in de kroeg of een verre buurvrouw die tot de tips leiden.
Deze tips worden dan aangevuld met gegevens uit databanken en het gedurende enkele weken schaduwen van verdachten, bijvoorbeeld bij veronderstelde samenlevingsfraude. Ook kan daarbij een buurtonderzoek worden ingesteld, waarbij de buren in de straat ondervraagd worden. Dan wordt een foto van de verdachte getoond en gevraagd wat van hem of haar bekend is.
De overheid stimuleert de verklikkersmaatschappij door de instelling van kliklijnen, en ook de stigmatisering van mensen aan de onderkant van de maatschappelijke statusladder stimuleert een klimaat waarin mensen gaan klikken.
Op deze wijze ontstaat voor de handhavers van de neo-liberale strafstaat een heel stelsel van informatiebronnen waarop zij zich kunnen baseren. De vraag is wat te doen is tegen de neo-liberale strafstaat met controlesystemen op basis van de steeds verder voortschrijdende technologieën. Mij lijkt de eerste stap: het systeem analyseren, aan de kaak stellen en de werkwijze in de publiciteit brengen. Want ondanks het feit dat steeds meer privé-informatie van mensen op straat ligt, hebben de handhavers van de controlestaat er een broertje dood aan dat hun heimelijke werkwijzen in de publiciteit komen. Een gemeenteraadslid of parlementslid mocht eens vragen gaan stellen en de controleurs gaan controleren!
Piet van der Lende
(Dit artikel werd eerder gepubliceerd in Solidariteit.)