De neo-liberale waanzin

Foto: Eric Krebbers
Foto: Eric Krebbers
In zijn boek “De neoliberale waanzin. Flexibel, efficiënt en… gestoord” behandelt psychotherapeut en hoogleraar Paul Verhaeghe de invloed die dertig jaar neo-liberalisme heeft gehad op hoe mensen zichzelf zijn gaan zien: als competitieve wezens die continu uit zijn op eigen voordeel. De ontwikkelingen hebben volgens de auteur geleid tot een mensbeeld waarbij het niet kunnen meekomen binnen het neo-liberale systeem gelijk is komen te staan aan immoraliteit. De huidige criminalisering van mensen met een bijstandsuitkering geeft aan dat de auteur daarmee een punt heeft.

Psychologische identiteit is volgens Verhaeghe een constructie op basis van identificatie met de door de omgeving aangeboden dominante beelden. Dertig jaar neo-liberalisme heeft een grote invloed gehad op hoe we naar onszelf en anderen kijken: mensen zijn competitieve wezens en de nieuwe moraal is dat de beste mens de meest productieve is. Zij die niet kunnen meekomen zijn losers, volgens de auteur thans het meest gebruikte scheldwoord onder jongeren. Verhaeghe verwijst naar het Enron-model voor personeelsbeleid waarbij twintig procent van de werknemers als “high potentials” wordt gezien, zeventig als doorsnee en tien procent als kneusjes die elk jaar dienen te worden afgedankt. Na eerst flink in het openbaar te kakken te zijn gezet.

Met meritocratie (hier aangeduid als “loon naar werken” en “macht [kratos] dankzij de inzet, de verdienste [meritos]”) is volgens Verhaeghe niet zoveel mis, maar ingekaderd in het neo-liberalisme leidt het volgens hem tot vergiftiging van de maatschappij, stagnatie van sociale mobiliteit en een vergroting van de verschillen tussen de bovenklasse en de onderklasse, waarbij de middenklasse steeds meer aan het verdwijnen is en de bovenklasse tot eigen voordeel stevig de touwtjes in handen houdt. De meritocratie is zo verworden tot het “schaamlapje van het neo-liberalisme” en vertoont grote overeenkomsten met het sociaal-darwinisme dat het “schaamlapje van de kolonisering” wordt genoemd. Waar het sociaal-darwinisme focust op de veronderstelde superioriteit van “het blanke ras”, ligt de focus van het neo-liberalisme op het verondersteld superieure individu. Maar wat superieur is, wordt volgens de auteur bepaald door de tunnelvisie die het neo-liberalisme eigen is: het is de meest productieve mens, en alles dat daarbuiten valt speelt geen rol.

Onderwijs

Deze tunnelvisie signaleert de auteur ook in sectoren als zorg, wetenschap en onderwijs. Het hoofdstukje over zorg mist helaas focus en richting, al is de typering heel aardig dat in de huidige zorg patiënten niet zozeer meer het doel als wel het middel zijn. Voor wat betreft zijn eigen werkterrein, de psychotherapie, is Verhaeghe van mening dat therapie steeds vaker gericht is op aanpassing aan de neo-liberale maatschappij. De “aanpassingsstoornis” is overigens een officiële stoornis binnen de psychiatrie, en al wordt daarbij niet specifiek gedoeld op aanpassingsmoeilijkheden aan de neo-liberale maatschappij, in de praktijk gaat het daar meestal wel om. Door het voortdurend opjagen van werknemers, en door een gebrek aan controle van die werknemers over hun werkzaamheden, grijpen werkgerelateerde psychische klachten als “burn-out” wild om zich heen.

Over de sectoren wetenschap en onderwijs heeft de schrijver een duidelijke mening. Hij hekelt de huidige trend waarin onderwijsinstellingen zijn verworden tot “kennisbedrijven” in dienst van het bedrijfsleven en waarin rankings van wetenschappelijke bladen en universiteiten het denken domineren. De academische wereld gaat volgens hem zo gebukt onder een centralistische evaluator die, net als het panopticon van Foucault, disciplinering van de werkvloer bewerkstelligt. Hij voorziet twee doemscenario’s die om de hoek liggen: het eerste is publiek gefinancierd en door de studenten zelf betaald onderwijs als goedkoop onderzoekscentrum voor multinationals, met als bonus de vorming van toekomstige werknemers.3 Dit is al grotendeels de realiteit trouwens. Het tweede is dat van universiteiten als beursgenoteerde bedrijven.

Foto: Eric Krebbers
Foto: Eric Krebbers
Voor wat betreft het onderwijs heeft Verhaeghe vooral kritiek op bepaalde competenties (vaardigheden) binnen het competentiegericht leren. Niet alleen praktische competenties spelen daarin een rol, maar ook competenties die nadrukkelijk verweven zijn met het neo-liberale denken, zoals flexibiliteit, zelfmanagement en ondernemerschap. Steeds meer komt de nadruk te leggen op zaken die binnen het neo-liberale stramien passen.

Liberalisme

Volgens de auteur is de staat er in het neo-liberale model slechts voor de banken en multinationals, terwijl er geen geld meer vrijgemaakt wordt voor scholing, zorg en veiligheid. Die worden steeds meer als een verantwoordelijkheid van de burgers zelf gezien. Een ontwikkeling waarvan Verhaeghe zich nadrukkelijk distantieert. Hij lijkt echter minder moeite te hebben met het ‘klassieke liberalisme’, waarschijnlijk omdat dit volgens hem meer ruimte laat voor een andere moraal dan een strikt kapitalistische. De auteur lijkt dus vooral problemen te hebben met de verergerde vorm ervan, het neo-liberalisme.

Verhaeghe zet zich verder scherp af tegen conservatieven als Theodore Dalrymple, die mensen aan de onderkant van de samenleving voorhoudt dat ze het allemaal aan zichzelf te wijten hebben en dat ze vooral maar zelf meer hun best moeten doen. Ook wijst hij de gedachte af dat het vroeger allemaal beter was. Toch lijkt hij deze gedachte zelf ook aan te hangen wanneer hij meent dat het onder kapitalisme in pre-neo-liberale tijden een stuk beter vertoeven was, en dat de klassieke normen en waarden nu zijn verdwenen. Een overtuigd anti-kapitalist kan hij dan ook niet genoemd worden, ondanks de rake kritiek die het boek soms bevat.

Tenslotte is het jammer dat de subtitel van het boek (“flexibel, efficiënt en … gestoord”) in het boek zo weinig aan bod komt. Verhaeghe weet weliswaar te melden dat er in zijn praktijk als psychotherapeut een sterke toename is van “burn-out” onder werknemers en dat ook depressies en sociale fobieën steeds vaker werk als oorzaak hebben, maar daarover wordt door hem niet verder uitgeweid.

“De neoliberale waanzin. Flexibel, efficiënt en … gestoord”, Paul Verhaeghe. Uitgeverij: Aspekt, € 9,50. ISBN: 9789070289270.

Jacob Visser