De onderliggende logica van de bezuiniging op de sociale- en geesteswetenschappen
Ik was van plan om, zoals veel collega’s, hier nog eens een ronkend betoog te plaatsen over het maatschappelijk belang van sociale- en geesteswetenschappen. Over hoe saai en kleurloos de wetenschap – en de samenleving als geheel – wordt zonder onze disciplines. Ik doe het niet.
Het is een verkeerd antwoord op de (inderdaad desastreuze) bezuinigingsplannen van Ingrid van Engelshoven. Ja, de sociale- en geesteswetenschappen liggen onder vuur – en ja, dat is erg. Maar het is slechts een symptoom van een veel groter en structureler probleem. Al decennialang wordt er, door bijna iedere partij, lustig op los bezuinigd en geprivatiseerd. In de zorg en het onderwijs, op publieke diensten, op sociale zekerheid. Gaat het slecht met de economie, dan krijgen we te horen dat “iedereen” (yeah, right) de “broekriem moet aanhalen”. En gaat het goed met de economie? Dan is dat alleen maar reden om nóg meer te schaven. Ook op dit moment: veel werkende mensen pikken geen enkel graantje mee van de economische groei. Terwijl de arbeidsmarkt groeit, breekt het kabinet ongestoord de sociale zekerheid verder af. Zorg- en kunstensector kraken onder bezuinigingen. De kosten van klimaatverandering worden stelselmatig op volgende generaties afgewenteld.
Wat heeft dat allemaal met de bezuinigingen op de sociale- en geesteswetenschappen te maken, hoor ik u vragen? Het antwoord is: alles.
Want het échte probleem is niet deze bezuiniging op zich, maar de onderliggende logica: dat alles dat niet op korte termijn leidt tot meer winst en welvaart voor de happy few, mag wijken. De idee dat een overheid slechts bestaat om markten te creëren en te faciliteren. De idee dat wij allemaal privé-onderneminkjes zijn, die met oog op toekomstig rendement in zichzelf moeten “investeren”. De idee van de “BV Nederland”. De idee dat er niet zoiets bestaat als een samenleving, maar slechts individuen (sommigen “winnaars”, anderen “verliezers”). Daar bestaat een woord voor: neo-liberalisme. Een politieke doctrine die niet alleen sociale- en geesteswetenschappers bedreigt, maar bijna iedereen: arbeiders, baanlozen, mensen met een beperking/chronisch zieken, ambtenaren en docenten, kunstenaars, de bewoners van arme wijken.
Willen we, op langere termijn, het tij keren tegen dat neo-liberalisme, dan zullen we als geesteswetenschappers meer moeten doen dan te wijzen op het (maatschappelijk) belang van onze eigen discipline. Het volstaat niet om te benadrukken hoe mooi het op ons eigen eilandje is. We zullen ons eerst moeten realiseren dat wij niet de enigen zijn die stelselmatig overuren draaien, burn-outs krijgen, zich zorgen maken om hun sociale/financiële zekerheid. We vormen het staartje van een lange rij mensen die al decennia de zure vruchten plukken van dit beleid. Willen we iets veranderen, dan hebben we die mensen nodig. En zij ons. Sociale- en geesteswetenschappers moeten allianties aangaan – één politiek front vormen. Niet alleen met technische/bèta-wetenschappers, en niet alleen met studenten, ouders, en alumni. Maar ook met flexwerkers, docenten in andere onderwijslagen, schoonmakers, beveiligers, mensen met een beperking, mensen zonder baan. We moeten de strijd aangaan tegen bezuinigingen/precarisering in het algemeen – niet slechts in het (hoger) onderwijs.
Nu hoor ik critici al zeggen: dat levert op korte termijn niks op / met zo’n ‘radicale’ lijn plaatsen wij onszelf op de zijlijn / we moeten vooral in gesprek blijven met bestuurders en politici / we dienen als wetenschappers onze politieke ‘neutraliteit’ te bewaken. Maar wie nu nóg niet inziet dat alleen maar vechten voor je eigen zaak nooit heeft gewerkt (niet voor onszelf en niet voor anderen), is eerlijk gezegd ook gewoon deel van het probleem. Uiteindelijk hebben deze bezuinigingen vrij weinig met de sociale- en geesteswetenschappen te maken. Ze symptomiseren slechts hoe er in het huidige politieke discours wordt gedacht over zaken als geluk, waarde, democratie, solidariteit, het goede leven, etc. Juist als sociale- en geesteswetenschappers zouden we in staat moeten zijn om hier fundamentele vragen over te stellen.
Mathijs van de Sande