De politie is allang je beste vriend niet meer
Inmiddels traditiegetrouw, stond de berichtgeving rond de jaarwisseling ook de afgelopen weken weer in het teken van de openbare ordehandhaving. Met snelrechtzittingen, een massale politie-inzet en de nodige stoere oneliners voerde Ivo Opstelten een zorgvuldig geplande, politieke campagne. De boodschap: de politie is niet meer ieders ‘beste vriend’. Waar nodig kan de burger rekenen op ‘zero tolerance’. Onmiskenbaar is het (zelf)beeld van politie en justitie de afgelopen decennia sterk veranderd. Maar in tijden van toenemend ‘lik-op-stuk’ beleid zullen burgers en media zich ook kritischer tegenover dit politieoptreden moeten opstellen – hetgeen vooralsnog uitblijft.
Herinnert u zich de zorgeloze jaren 90 nog? De politieagent zag zichzelf toen nog in eerste plaats als hulpverlener, met een belangrijke sociale en opvoedkundige taak. Bij het herstellen of waarborgen van de openbare orde was – in ieder geval op papier – de-escalatie nog een kernbegrip in het Nederlandse politiebeleid. Impliciet en soms expliciet presenteerde de politie zich dikwijls als de ‘beste vriend’ van de burger. De directe confrontatie werd vaker gemeden; liever koos men voor bemiddeling en een pragmatische attitude.
Zero tolerance
Dat dit zelfbeeld van de politie de afgelopen 15 jaar radicaal veranderd is, mag voor niemand een verrassing zijn. Van het optreden op straat tot het dominante discours in het parlement, en van de keuze voor nieuwe politie-uniformen tot het opgepompte taalgebruik van bewindslieden – uit alles moet spreken dat politie en justitie nu staan voor ‘zero tolerance’. De politie, zo vindt men, moet weer een gezagsdrager worden. Waar dat niet lukt met zachte hand, moet dat desnoods middels dwang en geweld.
Dit zero tolerance-beleid wordt overigens wel met grote selectiviteit toegepast. Aan de ene kant heiligt het doel in toenemende mate de middelen. ‘Racial profiling’ en tasers behoren inmiddels voor veel politiemensen en beleidsmakers tot acceptabele middelen in de ordehandhaving. Maar aan de andere kant moet de ‘brave burger’ niet te veel last ondervinden van deze verharding van het politiewerk: zo is de politie in de laatste vijf jaar ruim vijftig procent minder verkeersboetes uit gaan schrijven. Het verkeer werd er evenwel niet veiliger op. De boodschap is duidelijk: ‘lik-op-stuk’ geldt niet gelijkelijk voor iedereen. Het zijn met name specifieke minderheden (onderscheiden door afkomst, leeftijd, religieuze of politieke oriëntatie) die aan dit verharde politie- en justitieregime onderworpen worden.
Discriminatie van minderheden
Dat het hedendaagse politiebeleid zich door groeiende selectiviteit laat kenmerken, is de afgelopen maanden dan ook niet onopgemerkt gebleven. Discriminatie van minderheden zit in toenemende mate ingebakken in de politiecultuur, zo concludeerden Amnesty International en de Nationale Ombudsman recentelijk. In een liberale democratie houdt men zich graag voor dat iedere burger op eenzelfde behandeling van politie en justitie kan rekenen. Maar de praktijk is weerbarstiger, zo blijkt. Op zich is dat wellicht niet nieuw, maar de door Ivo Opstelten en andere politici gepopulariseerde zero-tolerance maakt dat deze ongelijkheid de komende jaren wel steeds explicieter en zichtbaarder zal worden.
Want waar minderheden onevenwichtig de consequenties van het zero-tolerance-beleid aan den lijve ondervinden, verandert ook de relatie tussen die minderheden en de politie. De komende jaren zal het politieoptreden zélf in toenemende mate door deze minderheden worden gecontesteerd. Demonstraties en andere uitingen van maatschappelijke onvrede zullen meer en meer primair tegen het politiebeleid zelf gericht zijn. ‘Lik-op-stuk’ betekent niet alleen dat de politie niet meer vanzelfsprekend ieders ‘beste vriend’ is. Het betekent ook dat ze door grotere delen van de samenleving als hun tegenstander zal worden gezien. De politie staat steeds minder als interveniërende partij buiten het sociale conflict: in toenemende mate is zij zelf nadrukkelijk een partij in het geschil.
Parallelle demonstraties
Een goed voorbeeld daarvan zagen we enkele dagen voor de jaarwisseling, toen een Haagse demonstratie tegen politiegeweld en racisme uit de hand liep. De demonstratie was nadrukkelijk gericht tegen het beleid van dezelfde politieagenten die de demonstratie ‘begeleidden’, en haar uiteindelijk een verdere doorgang ontzegden. De ‘interveniërende’ of ‘handhavende’ politie was hier zélf in conflict met de demonstranten. In wezen hebben we het hier dus over twee parallelle demonstraties: de een tegen, en de ander dóór de politie. Immers: door op deze manier haar macht te tonen aan hun politieke opponenten en publiek demonstreert de politie óók! Het verschil: laatstgenoemden hoeven geen vergunning aan te vragen om te demonstreren. Bovendien beschikken zij (in tegenstelling tot hun tegenhangers) over een geweldsmonopolie. Een ander verschil: persbericht en opiniërende tweets van de Haagse politie werden door veel media gebruikt als basis en uitgangspunt van de verslaggeving, terwijl de eigenlijke demonstranten niet of nauwelijks aan het woord kwamen.
Met de keuze voor zero tolerance herpositioneren politie en justitie zich in toenemende mate als strijdende partij, in plaats van objectieve interveniënt. Dat is een politieke keuze. Maar die beleidsverandering noodzaakt burgers en media wel om zich kritischer op te stellen tegenover het optreden van deze instanties. We zullen terughoudender moeten worden in het kopiëren van hun zorgvuldig geframede spierballentaal, ontvankelijker moeten worden voor protestgeluiden tegen het overheids- en politiebeleid, en ons bewuster moeten worden van het feit dat de politie niet per se meer onze ‘vriend’ is. Met name de positie van minderheden in onze samenleving komt anders ernstig in gevaar.
Mathijs van de Sande
Doorbraak-activist Van de Sande schreef dit artikel speciaal voor Joop.nl, waar het inmiddels ook al verschenen is.