De systeemcrisis en de consequenties (crisis-discussie deel 6)
In de vorige Doorbraak-krant reageerde Henk Zeldenrust op mijn eerdere bijdrage in de discussie over links en de crisis. Uit zijn bijdrage blijkt dat ik in mijn eerdere stuk onvoldoende duidelijk ben geweest over het karakter van de crisis en de politieke gevolgen daarvan. Daarom hier, met dank aan Zeldenrust, en in discussie met hem, een poging tot nadere precisering.
Meer bijdragen aan dit debat vind je bij het thema “Discussie”. |
Zeldenrust gebruikt een deel van zijn stuk om de lezer uit te leggen dat ik behoor tot “de orthodoxe geloofgemeenschap van partijmarxisten”, die zich met een “volstrekt achterhaalde analyse”, richten “op de mannelijke fabrieksarbeiders en gezinshoofden”. En dat er bij mij als lid van de Vierde Internationale “sprake (is) van gevestigde belangen”. Ik vind dat niet zo’n vruchtbare manier van discussiëren en aangezien hij voor al deze kwalificaties geen argumentatie levert, laat ik ze verder voor wat ze zijn en concentreer ik me op de inhoud.
Een systeemcrisis
In mijn vorige stuk heb ik me onder andere gekeerd tegen de opvatting dat de crisis veroorzaakt is door verzet tegen kapitalistische uitbuiting. Daartegenover betoogde ik dat crises inherent zijn aan het kapitalisme, daar noodzakelijkerwijs uit voortvloeien. En dat dat ook bij deze crisis het geval is. Zeldenrust trekt daar de conclusie uit dat ik van mening ben dat er met deze crisis “niets nieuws onder de zon is”. Blijkbaar denkt hij dat ik deze crisis alleen maar als periodiek terugkerende conjunctuurcrisis zie. Niets is minder waar. Ik zie deze crisis als veel meer dan dat, en ik schreef daarover in de tweede alinea van mijn stuk: “Beide (wij van Grenzeloos en Doorbraak) onderkennen we dat er niet alleen van een economische crisis sprake is, maar ook van een daarmee samenhangende voedselcrisis, energiecrisis en ecologische crisis”. En even verderop voegde ik daar nog aan toe: “…die allemaal samenhangen met de kapitalistische manier van produceren”. In een stuk voor Konfrontatie in 2009 schreef ik daar over: “In werkelijkheid hebben we niet te maken met één crisis, maar met drie, of beter gezegd met het einde van drie cycli van geheel verschillend karakter en duur. De eerste is de – in het kapitalisme normale – conjunctuurcyclus. De periode van opgang vanaf 2000 leidde, zoals te verwachten was, in 2008 tot een periode van neergang. De tweede cyclus omspant een periode van zo’n 30 jaar. Een periode van globalisering, liberalisering, privatisering en expansieve groei van de financiële sector. De periode van het neo-liberalisme dat zich ontwikkelde als reactie op de crises van de jaren 70 en 80. De toen optredende stagnatie van de kapitalistische wereldeconomie werd opgevangen door een vlucht naar voren. De derde en verreweg belangrijkste cyclus omvat de hele periode vanaf het begin van de industriële revolutie tot nu. In drie eeuwen werden de hele productie en consumptie gebaseerd op het gebruik van de fossiele brandstoffen: kolen, olie en gas.” Er is in mijn visie sprake van een systeemcrisis. Niet alleen in de zin dat de crisis uit het systeem voortkomt, maar ook dat die het hele systeem raakt. Op de politiek-strategische consequenties daarvan komen we later nog terug. Laten we eerst kijken wat Zeldenrust zegt over het karakter van de crisis.
Een verklaring die niets verklaart
Volgens Zeldenrust bevinden we ons al “vanaf begin jaren 70 in een crisis die zich voortsleept en zich steeds meer radicaliseert”. Hier beweert Zeldenrust zelf dat er niets nieuws onder de zon is en dat we te maken hebben met een crisis die zich al 40 jaar voortsleept. Zeldenrust maakt hier de fout geen onderscheid te maken tussen algemene en permanente crisisverschijnselen van het kapitalisme, (het verval, de verspilling, de groeiende tegenstellingen, enzovoorts) en een actuele crisis. Het is echt onzinnig om de huidige crisis, met het instorten van een aantal grote financiële instellingen, een scherpe val van de productie op wereldschaal, het inzakken van de wereldhandel, een enorme stijging van de werkloosheid, fundamentele veranderingen in de internationale krachtsverhoudingen, enzovoorts, enzovoorts, te beschouwen als niets meer dan een voortzetting van de crisis die zich al vanaf de jaren 70 voortsleept. Met zo’n verklaring verklaar je helemaal niks.
Welke verklaring geeft Zeldenrust van het ontstaan van de crisis in de jaren 70? “En die crisis die begin jaren 70 ontstond is wel degelijk het gevolg van strijd, en zeker niet alleen van strijd van de mannelijke loonarbeiders,” schrijft hij. Nu zal niemand ontkennen dat er in de jaren 70 sprake was van strijd en dat daar niet alleen mannelijke loonarbeiders aan deelnamen (voor de jaren 70 trouwens ook niet). Maar is dat een verklaring voor het ontstaan van de crisis? Waarom was er in de jaren 70 meer strijd dan in de jaren 60, of de jaren 80, of de jaren 90? Is de “radicalisering” van de crisis (om de terminologie van Zeldenrust aan te houden) vanaf 2008 ook het gevolg van de toegenomen strijd? En waar zien we die strijd dan? En waarom kwam die toen? En niet eerder of later?
Ter onderbouwing van zijn “crisis door strijd”-theorie komt Zeldenrust met een lang citaat van Mario Montano dat begint met: “Het kapitaal heeft de crisis opgedrongen gekregen…” Vervolgens wordt uitgeweid over verschillende vormen van strijd en het feit dat de strijd niet alleen via de vakbeweging en niet alleen door mannelijke gezinshoofden wordt gevoerd. Geen zinnig mens zal beweren dat die strijd er niet was, er niet op vele fronten werd gestreden, en ja, inderdaad niet alleen door mannelijke gezinshoofden. Maar wat is de bewijskracht van dit citaat? Zolang het kapitalisme bestaat hebben mensen – ja inderdaad, mannen en vrouwen en kinderen – zich op allerlei manieren verzet. Direct en indirect, in hun werksituatie en daarbuiten. Dat is wat de oude Marx de dagelijkse klassenstrijd noemde. Dat verzet begint niet pas in de zeventiger jaren van de vorige eeuw. Het aanhalen daarvan is dan ook geen enkel argument voor de “crisis door strijd”-theorie. Als het de wereldwijde golf van verzet in de periode 1968-1974 was die het kapitalistische systeem in een crisis duwde, hoe moeten we dan zien dat eind 2008, met een veel lager peil van verzet, het kapitalisme een nog diepere crisis inging? Ook als we er van uitgaan dat de crisis van de jaren 70 veroorzaakt werd door verzet, kunnen we niet anders concluderen dan dat kapitalisme dit gevecht won en door het middel van neo-liberaal beleid decennialang recordwinsten maakte en maakt – ten koste van iedereen onderop. Als we een politiek antwoord willen geven op de crisis, moeten we dit soort veranderingen in de krachtsverhoudingen tussen ‘boven’ en ‘onder’ onder ogen zien.
Hoe Zeldenrust de relatie tussen kapitalisme en crisis nu precies ziet, is mij dus niet duidelijk. Maar uit zijn voortdurende nadruk op de strijd als oorzaak van de crisis komt het beeld naar voren van het kapitalisme als een op zich stabiel systeem, dat door externe factoren als “de strijd” in crisis wordt gebracht. Maar waarom die strijd soms wel en soms niet tot een crisis leidt, wordt niet duidelijk.
De politieke consequenties
Het gaat bij deze discussie natuurlijk niet om een vrijblijvend theoretisch debat. Een andere opvatting over de crisis leidt tot een andere politieke strategie. Wie bijvoorbeeld de crisis ziet als een tijdelijke ontsporing van een in wezen goed functionerend systeem, zal een andere politiek voorstaan dan degene die de crisis als een systeemcrisis ziet. Uit die laatste visie kan een aantal conclusies getrokken worden. Ik noem er slechts een paar.
1. De internationale dimensie van de crisis maakt ook de internationale dimensie van de strijd duidelijk. De stijging van de wereldvoedselprijzen (een van de aspecten van de systeemcrisis) was de directe aanleiding van de revoluties in Tunesië en Egypte. De oorzaak lag in de neo-liberale politiek die vooral ook daar een desastreuze uitwerking heeft.
2. De crisis en de politiek van afwentelen van de gevolgen daarvan op de bevolking maakt – ook in de westerse landen – duidelijk wie er uiteindelijk slachtoffers zijn van dit systeem in crisis, en wie daar van profiteren. Daarbij gaat het dus niet om een tegenstelling tussen “een onderklasse” van gemarginaliseerden tegenover een “in het kapitalisme geïntegreerde arbeidersklasse”, maar om de grote meerderheid van de bevolking (mensen die direct of indirect afhankelijk zijn van een loon en geen politieke of economische macht uitoefenen) ten opzichte van een relatief kleine groep die de vruchten van dit systeem plukt.
3. Een linkse strategie zal zich dus moeten richten op het opbouwen van eenheid van alle lagen en groepen van loonafhankelijken, en de strijd daarvan moeten stimuleren. Deze strijd wordt vaak gevoerd via bestaande belangenorganisaties als de vakbeweging. Voor voorbeelden daarvan hoeven we slechts te kijken naar de Museumpleinbetoging in 2004, of nog recenter: de schoonmakersstaking. Omdat strijd vaak begint als een defensieve strijd tegen de afbraak van bepaalde rechten en verworvenheden, kunnen we er niet van uitgaan dat de meest gemarginaliseerde groepen het eerst in verzet zullen komen.
4. Linkse activisten kunnen daarin een belangrijke rol spelen op verschillende plekken. Binnen de vakbeweging om te stimuleren dat die de strijd aangaan (zie de kloofdichters in de AbvaKabo). In gemeenschappelijke structuren die de beweging stimuleren en ondersteunen, zoals het Steuncomité Sociale Strijd in Amsterdam, of Rekening Retour. En via politieke organisaties als Doorbraak en Grenzeloos, waarmee ze een link leggen tussen die verschillende niveaus, en door hun discussies en publicaties mensen argumenten geven en proberen te overtuigen.
Op die manier kunnen ook relatief kleine groepen een bijdrage leveren aan het veranderen van de krachtsverhoudingen, en de groei van de kracht van de slachtoffers van de crisispolitiek. Met als perspectief een andere dan kapitalistische oplossing van de crisis dichterbij te brengen.
Willem Bos