Debat over de toekomst van het Leidse Indië-monument
Op maandag 30 mei verpakten wij de beeldjes van het koloniale monument in het Leidse park De Put in vuilniszakken. Wat ons betreft kan de vuilnisophaaldienst ze meenemen, zeiden we in een filmpje dat we kort daarop publiceerden. Zondag ontvingen we daarover een brief van Frans Werter, de zoon van een van de initiatiefnemers tot het Indië-monument. Het was de eerste en enige inhoudelijke reactie die we tot nu toe binnenkregen, en we beschouwen het als een serieuze aanzet tot een debat over de toekomst van de beeldjes. We nemen de brief daarom integraal over, met daaronder onze reactie. Andere bijdragen aan dit gesprek zijn vanzelfsprekend van harte welkom.
Beste Eric Krebbers en andere mensen van Doorbraak,
Graag wil ik reageren op jullie ‘inpakactie’ van het Indië-monument in Leiden. Want jullie vragen om (re)actie. En dat is ook goed. Er kan geen genoeg dialoog zijn in onze samenleving waar maatschappelijke ontwikkelingen meer en meer leiden tot tweedeling, tot onbegrip, tot tegenover elkaar staan, tot complotdenken, tot een vast gegoten zitten in het eigen gelijk.
Onze koloniale geschiedenis is niet te beschouwen als een ‘heldhaftig’ tijdperk. Economisch gewin stond centraal ten koste van het leven van grote groepen van de lokale bevolking. Exploitatie, moorden, misdaden en andere excessen vonden op grote schaal plaats ter meerdere eer en glorie van de inkomsten van de koloniale bezetter, vaak in samenwerking met de lokale elites. De onderdrukking van nationalistische gevoelens en behandeling van lokale leiders als staatsgevaarlijk en tweederangsburgers voedden het verzet tegen de koloniale overheerser. De onafhankelijkheidsoorlog van het latere Indonesië tegen Nederlandse overheersing na de Tweede Wereldoorlog kon dan ook geen verrassing zijn. We weten allang dat er oorlogsmisdaden zijn gepleegd van zowel Nederlandse als Indonesische zijden tijdens deze (overigens gerechtvaardigde) onafhankelijkheidsstrijd. Het is dan ook ongelofelijk dat onze regering nu pas na 70 jaar deze zwarte bladzijde in onze geschiedenis officieel erkent. Reflectie op dit verleden is van belang voor iedere Nederlander, al dan niet van kleur.
Maar nu terug naar het Indië-monument in Leiden. De intentie van dit monument is NIET het verheerlijken van een koloniale oorlog. Ja, er zijn in Nederland monumenten die opgericht zijn om het koloniale verleden te verheerlijken, bijvoorbeeld J. P. Coen in Hoorn. Het monument in Leiden heeft een andere betekenis. Dat was ook de bedoeling van de oprichters van het monument, waaronder mijn vader Jan Werter. Als je het monument goed bekijkt, dan zie je dat ook. Het monument gaat over de nasleep van die oorlog. Het gaat over de bijna 200.000 jonge Nederlandse jongens (ongeveer 1 op de 8 in de leeftijd van 18 tot en met 22 jaar in die periode) die door onze politieke bestuurders – meestal als dienstplichtigen – gestuurd werden naar een oorlog aan de verkeerde kant van de geschiedenis, zoals voormalig minister van buitenlandse zaken Ben Bot dat formuleerde. Zo’n 5.000 van hen keerden niet terug. Dat laat onverlet dat in die afschuwelijke oorlog aan Indonesische zijde volgens schattingen circa 100.000 doden vielen.
Het monument vertelt het verhaal van doodgewone Leidse jongens die soms niet verder dan Gouda geweest waren en van de ene oorlog in Nederland naar de andere oorlog ver weg in het toenmalige Nederlands-Indië terecht kwamen. Velen kwamen daarna terug uit een verloren oorlog, getraumatiseerd, uitgespogen door de maatschappij, onbegrepen, doodgezwegen door de politiek verantwoordelijken, zonder een cent om een nieuw bestaan op te bouwen. Maar er waren ook Leidse jongens die niet terugkeerden uit deze foute oorlog. Zij die bleven leven en zij die gestorven zijn in die oorlog, eufemistisch “politionele acties” genoemd, zijn net als de onderdrukte en omgekomen Indonesiërs slachtoffer van een koloniaal systeem. Dat mag gezegd worden. Het heeft lang geduurd voordat zij een plek kregen in het verhaal van onze recente geschiedenis.
Zij werden en worden, zoals ook in jullie verhaal, snel neergezet als schurken, moordenaars en racisten. Zij die gestuurd werden, werden en worden zowel verguisd door dezelfde autoriteiten die hen stuurden als degenen die zeggen te staan voor rechtvaardige vrijheid en onafhankelijkheid. Beroep doen op de individuele verantwoordelijkheid van een ieder die naar die koloniale oorlog gestuurd werd, is gemakkelijk gezegd. En dan gaat het niet alleen om argumenten als “met de kennis van nu….”, “het ‘morele gelijk…” en “er waren toch ook toen mensen die tegen die oorlog waren…”. Je kunt 200.000 jongens niet zomaar wegzetten als “dom” of “racist’” Naast gebrekkige kennis en politieke overtuiging spelen zaken als een cultuur van gehoorzaamheid aan gezag (niet onbelangrijk in die context en tijd) en ook de psychologische groepsdruk met een ‘fout’ verhaal zeker een rol. Te vergelijken met het beroemde racisme experiment uit 1968 en herhaald door BNNVARA in 2020.
Kijk eens naar het beeld. Het beeld toont 3 jongens in gewone burgerkleding op een rij met tussen hen in een lege plek voor de Leidse jongens die niet terugkwamen uit die verloren oorlog. Geen militaristisch geklater of trots. Bescheidenheid, naar binnen gekeerd. Een plek om te herdenken dat geen enkele oorlog winnaars kent, alleen maar verliezers. Een plek waar ik en anderen kunnen denken aan wat onze (meestal) vaders of ooms als jonge jongens (tegen hun zin) hebben meegemaakt, de trauma’s in de families van hen die niet terugkeerden en van hen die wel terugkeerden. Vroeg oud. Met hun ziel onder de arm. Ook dat verhaal is deel van onze geschiedenis, of we dat willen of niet. En daarmee ontken je niet de ellende die in Indonesië heeft plaatsgevonden.
Graag ga ik met jullie in gesprek. Ik ben het met jullie eens dat verandering van onderop moet gebeuren. En dat een open dialoog het enige middel is om in verbinding te komen met elkaar, kloven te dichten en een betere, rechtvaardigere samenleving te maken.
Frans Werter
Beste Frans,
Bedankt voor je brief. We waarderen het zeer dat je de moeite hebt genomen om zo uitgebreid je visie voor ons te formuleren. PvdD-raadslid Malcolm Jones, die raadsvragen stelde naar aanleiding van onze inpakactie, en jij zijn de enigen tot nu toe die inhoudelijk op onze kritiek in zijn gegaan.
We kregen best veel reacties binnen. Een flink deel van de afzenders kwam niet verder dan schelden en bedreigen. Vrijwel niemand benoemde de eeuwen van kolonialisme en de oorlog tegen de onafhankelijkheid van Indonesië als een probleem. Het is een verademing dat jij dat nadrukkelijk wel doet. Dat geeft ons een feitelijke en morele basis voor een gesprek.
Je gaat in je brief uitgebreid in op wie de dienstplichtigen waren en hoe ze behandeld zijn. Je schrijft ons inziens terecht over “de bijna 200.000 jonge Nederlandse jongens (ongeveer 1 op de 8 in de leeftijd van 18 tot en met 22 jaar in die periode) die door onze politieke bestuurders – meestal als dienstplichtigen – gestuurd werden naar een oorlog aan de verkeerde kant van de geschiedenis…” En dat bij de dienstplichtigen “naast gebrekkige kennis en politieke overtuiging zaken spelen als een cultuur van gehoorzaamheid aan gezag (niet onbelangrijk in die context en tijd) en ook de psychologische groepsdruk met een ‘fout’ verhaal zeker een rol.”
In oorlogen zijn de mensen aan de onderkant inderdaad altijd de dupe. Ze worden tegen elkaar opgezet en geacht tegen elkaar te vechten, in plaats van samen voor een wereld zonder onderdrukking en uitbuiting. Al zou je kunnen beargumenteren dat veel koloniale bevrijdingsoorlogen een iets ander karakter hadden, dat die vaak meer gedragen werden van onderop, met ook vaak meer autonome initiatieven vanuit de bevolking zelf. Maar sowieso wordt in oorlogstijd de autoritaire sfeer die al in veel samenlevingen hangt nog eens extra bevorderd. En de overheid begon al snel weigeraars en deserteurs te dwingen hun dienstplicht te vervullen. Dus het is goed te verklaren en te begrijpen dat veel “Leidse jongens” gingen (en helaas niet terugkeerden).
Maar dan schrijf je: “Zij die bleven leven en zij die gestorven zijn in die oorlog, eufemistisch ‘politionele acties’ genoemd, zijn net als de onderdrukte en omgekomen Indonesiërs slachtoffer van een koloniaal systeem.” Dat de “Leidse jongens” op hun manier inderdaad ook slachtoffer zijn van de koloniale oorlog, maakt niet dat we hen in één adem kunnen noemen met de Indonesische slachtoffers, of beter gezegd: HUN Indonesische slachtoffers.
Het slachtofferschap van de dienstplichtigen is van een geheel andere orde, en het gelijkstellen daarvan aan dat van de 100.000 mensen die door Nederlandse soldaten vermoord zijn, snijdt moreel geen hout (zoals je ons inziens ook veel te makkelijk schrijft: “Oorlogsmisdaden zijn gepleegd van zowel Nederlandse als Indonesische zijden”, terwijl die natuurlijk onvergelijkbaar zijn, kwantitatief én kwalitatief). Je benoemt die Indonesische doden wel in je brief, maar vermijdt het expliciet te benoemen dat het OOK de “Leidse jongens” waren die die mensen omgebracht hebben.
Als leden van de arbeidersklasse werden de dienstplichtige soldaten inderdaad misleid en onderdrukt, maar langs raciale en koloniale lijnen bezien waren zij de onderdrukkers en ja: de moordenaars. Iedere witte soldaat kon zichzelf al superieur beschouwen ten aanzien van de Indonesiërs die ze tegenkwamen. Het hele koloniale systeem bevestigde hen daarin. En dat denken speelde een grote rol in de massale moordpartijen die men aangericht heeft.
Je schrijft ook: “Velen kwamen daarna terug uit een verloren oorlog, getraumatiseerd, uitgespogen door de maatschappij, onbegrepen, doodgezwegen door de politiek verantwoordelijken, zonder een cent om een nieuw bestaan op te bouwen.” Getraumatiseerd, ongetwijfeld, in veel gevallen. Maar gemakshalve lijk je vergeten dat Nederland wél vol kwam te staan met Indië-monumenten die de oorlog verheerlijken en koloniale moordenaars eren, én dat decennia lang niet gesproken kon worden over de realiteit van die oorlog. De staat én de veteranen gingen achter iedereen aan die iets van openheid durfde te geven, zoals bijvoorbeeld Joop Hueting. Als er iets werd “doodgezwegen”, dan waren het wel de oorlogsdaden van al die “jongens”, en daar hebben veteranenorganisaties zeker ook de hand in gehad. Dat er nu pas een echt onderzoek loopt, “Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië 1945-1950”, is alleszeggend. En dan nog worden daarin bewust begrippen als “oorlogsmisdaden” vermeden!
Degenen die het veel zwaarder hebben gehad, zijn de dienstweigeraars, die hebben enorme gevangenisstraffen gekregen en ze kregen daarbovenop ook nog eens beroepsverboden opgelegd. Hun levens zijn daadwerkelijk en bewust kapot gemaakt, en dan hebben we het maar helemaal niet over mensen als Poncke Princen die ter plekke besloten om niet meer mee te doen aan de koloniale onderdrukking, en voor de bevrijdende krachten te kiezen. Geen van deze mensen hebben excuses gekregen voor alle leed dat hen aangedaan is, ook al stonden zij dus aan de goede kant van de geschiedenis.
Het probleem dat we hebben met het monument verschilt uiteindelijk niet wezenlijk van het probleem dat we hebben met de redenering in je brief: je blijft in laatste instantie toch vergoelijkend voor de misdaden van de “Leidse jongens” en maakt hun slachtoffers onzichtbaar. “De intentie van dit monument is NIET het verheerlijken van een koloniale oorlog“, schrijf je. “Drie jongens in gewone burgerkleding” en “geen militaristisch geklater of trots”. Maar laten we eerlijk zijn: dat was oorspronkelijk wel veel meer de bedoeling. Het is dat de toenmalige wethouder Pechtold het eerste ontwerp voor het monument te militaristisch vond en afkeurde.
En als de initiatiefnemers van het monument werkelijk meenden dat de “Leidse jongens” door de overheid misleide slachtoffers waren, waarom hebben ze er dan het ereteken opgezet? Dat nota bene in twee woorden de hele overheidspropaganda weergeeft waarmee de jongens werden overgehaald om te gaan, waarmee de hele koloniale interventie verkocht moest worden? Waarom lezen we geen kritisch woord bij het monument over die misleiding? De argeloze voorbijganger kan niet anders dan begrijpen dat deze “Leidse jongens” trots waren op hun koloniale missie om “orde” en “vrede” te brengen. Jij kan het anders ervaren, maar dit is echt wat het beeld oplegt aan de openbare ruimte: trots op een racistische, koloniale oorlog. En wat voor boodschap krijgt die argeloze bezoeker verder mee van Leiden? Dat we als stad de keuze maken om wél een beeld te hebben voor witte daders en juist niet voor hun niet-witte slachtoffers.
Je schrijft over het monument als “een plek waar ik en anderen kunnen denken aan wat onze (meestal) vaders of ooms als jonge jongens (tegen hun zin) hebben meegemaakt, de trauma’s in de families van hen die niet terugkeerden en van hen die wel terugkeerden”. En dat respecteren we. De soldaten waren niet alleen koloniale moordenaars, ze waren ook zonen, vaders, opa’s en ooms. En het is normaal menselijk om familie te willen herdenken en van hen te houden, wat ze ook hebben gedaan. Niet iedereen zal daar hetzelfde in staan, vanzelfsprekend, maar herdenken en liefdevol terugdenken aan familieleden is ieders recht. Waar wij een probleem mee hebben, is dat daarvoor de openbare ruimte wordt opgeëist. Je komt met omschrijvingen van het monument als “bescheidenheid, naar binnen gekeerd”. Wij denken dat jullie die herdenking en het vereren dan ook beter binnen kunnen doen, in familiekring, desnoods in kringen van veteranen.
Maar de openbare ruimte hiervoor opeisen kan niet. We kunnen geen monument hebben voor daders van koloniale moordpartijen. Voornamelijk gedreven door nieuwe generaties Nederlanders met een achtergrond in de voormalige koloniën is er eindelijk in Nederland een nieuwe wind gaan waaien. Het is ook hun openbare ruimte. Waarom zouden zij geconfronteerd moeten worden met een herdenking of zelfs verering van mensen die hun voorouders hebben vermoord? En voor alle progressieve mensen gold daarnaast altijd al: waarom een beeld voor dienstplichtigen die gingen moorden (met tegenzin of vol overtuiging) en niet voor de dienstweigeraars en deserteurs die dat weigerden?
Zoals we al schreven, waarderen we je openheid en je erkenning van de koloniale misdaden. Maar tegelijk blijft na lezing en herlezing van je brief het gevoel achter dat de Indonesiërs en het leed dat hen aangedaan is, toch uiteindelijk voor jou voornamelijk een achtergrond vormen waartegen jouw medeleven met familieleden zich afspeelt. Nogmaals: we respecteren het als dat voor jou, in jouw beleving, centraal staat. Maar als samenleving kunnen we ons daar niet bij aansluiten. Het monument moet verdwijnen en liefst vervangen worden door een beeld voor de Indonesische slachtoffers (en eventueel de dienstweigeraars en deserteurs). Het wordt tijd dat we als land in het reine komen met dit verleden en zonder enige terughoudendheid bekennen dat we mis zaten. Daarnaast zouden we ook herstelbetalingen moeten gaan doen, minimaal de 4,5 miljard gulden die Indonesië na de oorlog aan Nederland heeft moeten betalen, maar liefst ook de miljarden die in 350 jaar daarvoor werden geroofd. En dat betekent dat de beeldjes moeten verdwijnen, naar een museum of naar een clubhuis van veteranen. Maar in ons park hoort het niet thuis.
Met vriendelijke groet,
Eric
De brief van Frans Werter, waarin hij reageert op de protesten tegen het koloniale monument, is helder en genuanceerd. Ook begrijp ik de reactie van de Partij van de Dieren, die van mening is dat met de plaatsing van het monument onvoldoende aandacht wordt gegeven aan de oorlogsmisdaden.
De discussie, over waar de focus van het monument moet liggen (op de oorlogsmisdaden tegen de Indonesische bevolking of op getraumatiseerde jongens die bevelen opvolgden en de misdaden pleegden) wordt door Frans terecht in een breder kader geplaatst: die van de politieke verantwoordelijkheid en de rol van de media.
Ik heb Frans leren kennen als een intelligente student met een sterk rechtvaardigheidsgevoel. Hij geeft in zijn brief aan dat het monument bedoeld is om aandacht te vestigen op een (te onderbelichte) aspect uit die periode is en niet te vergelijken is met bijvoorbeeld het monument van generaal Van Heutsz in Amsterdam, dat wel een symbool is van verheerlijking van de vuile oorlog in Indonesië. Het belichten van één bepaald aspect lokt logischerwijs de kans op reactie op, omdat het geen recht doet aan het totaalplaatje. Dat doet overigens geen enkel monument.
De leus ‘Maak van onze jongens geen SS-ers’ waaronder tegen de uitzending van Nederlandse soldaten werd geprotesteerd, raakt voor mij de kern van het verhaal: de indoctrinatie van soldaten én de burgerbevolking, waardoor deze oorlogsmisdaden mogelijk werden.
Deze dialoog/discussie is belangrijk, want de vuile oorlog in Indonesië was geen op zichzelf staand incident, geen ‘fout van het verleden’, evenmin als de slavenhandel het was of het bombarderen van de burgerbevolking in Afghanistan of Irak. In plaats van het ‘inpakken’ van de beeldjes, zouden ze onderdeel moeten zijn van een meer omvattende tentoonstelling, waarin ook andere aspecten aan de orde komen en met name ook de rol van de media wordt belicht. Zoiets als het Verzetsmuseum in Amsterdam doet over WOII. Het kan helpen het bewustzijn bij de bevolking te vergroten over beleid dat tot deze en andere oorlogen heeft geleid, waarvan de burgerbevolking uiteindelijk de dupe is. Gezien de huidige ontwikkelingen is dat hard nodig.
Mijn excuses voor de late reactie. Ik kwam jullie artikel toevallig tegen op het internet.
Hoi Benny, nuance is belangrijk, maar je moet met al die persoonlijke verhalen de kern niet wegnuanceren: Nederlandse soldaten vochten in de onafhankelijkheidsoorlog aan de verkeerde kant. Indonesiërs vochten voor hun vrijheid na 4 eeuwen bezetting en onderdrukking.
Je schrijft dat de beeldjes “onderdeel moeten zijn van een meer omvattende tentoonstelling, waarin ook andere aspecten aan de orde komen”. En zo’n tentoonstelling met achtergronden zou zeker goed zijn, maar een beeld in een park ís geen tentoonstelling in een museum! Een beeld in een openbaar park is een eerbetoon, en dan moeten we nadenken over de vraag: wie willen we eigenlijk die eer betonen? (En van wie staat er géén beeld en wie betonen we geen eer en waarom?)
Natuurlijk is er veel te zeggen over de Nederlandse soldaten, en zijn ze misschien misleid, hebben ze hun eigen trauma’s. Maar als we in de publieke ruimte zo’n eerbetoon doen, dan moet dat niet zijn voor de soldaten die een verkeerde oorlog vochten, maar voor zij die vochten voor hun vrijheid.