Denken over Nederlands racisme en kolonialisme en de zwarte emancipatiestrijd van onderop

In haar indrukwekkende boek “Denken over de trans-Atlantische slavernij en racisme”, dat enige tijd geleden verscheen, betoogt Patricia Gomes dat Nederland “drie gezichten” heeft, als het gaat om racisme. In negen hoofdstukken bespreekt ze als ervaringsdeskundige op een moedige, scherpe, kritische en confronterende wijze “de ontwikkeling van het racisme-narratief”, “de rol van de Zwarte organisaties”, “de mindset van de overheid”, “de overheid en de Zwarte organisaties”, “ontwikkeling van het concept ras”, “racisme in soorten en maten”, “racisme in de wetenschap” en “racisme en de geestesgesteldheid”. Gomes vertrekt vanuit een theoretisch kader en behandelt de thema’s vanuit een historisch perspectief. In het boek komt veel, heel veel aan de orde op het gebied van kolonialisme, het slavernijverleden en de doorwerking daarvan, en het alledaagse en institutionele racisme tot vandaag de dag.

Gomes is historica, docent, programmamaker en onafhankelijk onderzoeker. Eerder schreef ze het boek “Over ‘natuurgenooten’ en ‘onwillige honden’. Beeldvorming als instrument voor uitbuiting en onderdrukking in Suriname 1842-62”. Ze begint haar nieuwe boek met: “In 1965 kwam ik als twaalfjarige samen met mijn moeder in Nederland wonen. Mijn broertje kwam een jaar later. Vanaf de eerste dag werd ik geconfronteerd met mensen die of ontzettend vriendelijk, of erg naar tegen mij deden. Omdat ik niet lief, noch vervelend was geweest, begreep ik hier niets van. In het begin werd ik hier erg onzeker en angstig van, want ik wist nooit wat mij te wachten stond. En ik wist ook niet hoe ik moest reageren. Maar dit veranderde al snel en woede werd mijn eerste reactie. Ik dacht hier niet over na en sprak er ook niet over. Kinderen nemen de dingen immers zoals ze zijn. Zo groeide ik op tot de spreekwoordelijke ‘boze Zwarte vrouw’.”

Kapitalisme

Naast een geschiedenis van de voortdurende doorwerking van de transatlantische slavernij, is het boek van Gomes “ook een betoog tegen de opvatting dat de Witte erfgenamen geen schuld dragen met betrekking tot het slavernijverleden, dat zij zich nergens voor hoeven te schamen en dat zij niets hoeven goed te maken”. En ze wil ook een aanvulling bieden “op de boeken van de Zwarte schrijfsters Philomena Essed, Gloria Wekker en Anousha Nzume, die tot de kleine groep van uitzonderingen behoren die hun eigen verhaal mogen publiceren. Zij hebben op baanbrekende wijze het Nederlandse racisme aan de kaak gesteld. Maar zij hebben weinig of geen aandacht geschonken aan de rol van de Zwarte erfgenamen bij het in stand houden van racisme. Ik zal laten zien hoe sommige Zwarten hier in onze tijd direct en indirect aan meewerken. Net zoals een klein maar belangrijk deel van onze Zwarte voorouders heeft meegewerkt aan de slavenhandel en de instandhouding van de slavernij. Het is niet mijn bedoeling hiermee het Witte handelen te vergoelijken.”

In het boek gebruikt Gomes de termen “wij” en “zij”. “Hiermee ga ik nadrukkelijk in tegen het gedepersonaliseerde gebruik van vakjargon en abstracties zoals ‘dominante perspectieven’ en ‘postkoloniale perspectieven’, waarmee het onderscheid tussen Witte en Zwarte mensen, hun belangen en posities meestal wordt aangegeven. Dit schept te veel afstand waardoor niet duidelijk wordt dat er wordt geprofiteerd. Ook hoeven degenen die profiteren zich niet aangesproken te voelen. Ik vind dan ook dat tegenstanders van het gebruik van de termen wij en zij meehelpen het racisme te verdoezelen als ze niet tegelijkertijd maatregelen aandragen om de kloof tussen Wit en Zwart effectief te dichten.”

Het eerste gezicht van Nederland is “niet racistisch”, stelt Gomes. “Dit komt vooral voor in het privédomein.” Het tweede gezicht is “racistisch en soms gewelddadig. Dit gezicht vertoont zich vooral in het publieke domein.” Het derde gezicht is “ook racistisch, maar verhult zich en laat zich in beide domeinen zien. Het openlijke en het verhulde racisme worden mede verdoezeld door het eerste, niet racistische gezicht, door middel van ‘window dressing’, zoals het aanstellen van enkele Zwarten in begeerde functies, en door rookgordijnen zoals de meritocratiemythe.” Alle drie de gezichten “genieten in meerdere of mindere mate van de oneerlijk verkregen voorsprong in ontwikkelingsmogelijkheden die met behulp van de trans-Atlantische slavernij, het neokolonialisme en imperialisme zijn afgedwongen.”

Dat racisme nog steeds niet is vernietigd, komt volgens Gomes door “haar verstrengeling met het internationale kapitalisme en andere geracialiseerde geopolitieke uitbuitings- en onderdrukkingsstructuren. Het internationale kapitalisme is daarbij verstrengeld met de structuur van de westerse nationale staten. Deze nationale staten zijn enerzijds gefundeerd op hun nationale geschiedenissen, hun nationale identiteiten en de daarmee samenhangende normen en waarden die Zwarten grotendeels uitsluiten, en anderzijds op hun nationale economieën en politiek die hiermee in wisselwerking staan en weinig toegankelijk zijn voor Zwarte mensen en hun herkomstlanden. De vernietiging van racisme houdt dus de vernietiging van het internationale kapitalisme in.”

Taboe

Voor wie – zoals ik – als activist vanaf de jaren tachtig heeft geageerd tegen racisme, moet het historische perspectief dat Gomes oproept en van interpretaties voorziet, veel herkenning bieden. Het is geen feest der herkenning, integendeel, het maakt somber en boos. Gomes zet een hele reeks personen, incidenten, instituten en structuren op een rijtje die op de een of andere wijze hebben bijgedragen aan het Nederlandse racisme. Zo komt bijvoorbeeld de hetze tegen NOS-nieuwslezer Noraly Beyer aan de orde, omdat ze niet goed Nederlands zou spreken. En de racistische moord op de vijftienjarige scholier Kerwin Duinmeijer. En de vele negatieve reacties van witte critici op het boek ”Alledaags racisme” van Philomena Essed.

Meer in het algemeen besteedt Gomes ook aandacht aan de langdurige taboeïsering van het woord “racisme”, wat zelfs leidde tot het uit de duim zuigen door witten van een ander taboe, namelijk het niet bestaande taboe op het hebben van kritiek op mensen van kleur. “Deze stoere ik-doorbreek-een taboe-manier van presenteren in de racismediscussie begon in 1991 bij de alom gerespecteerde VVD-politicus Frits Bolkestein die in De Volkskrant kritiek had geleverd op de multiculturele samenleving, en die sindsdien wordt gezien als de instigator van het minderhedendebat. We vinden het ook terug bij de als links progressief bekend staande Paul Scheffer die de samenleving in 2000 deelgenoot maakte van zijn zorgen over de multiculturele samenleving en de vermeend lankmoedige onverschilligheid van de autochtone bevolking ten aanzien van onze, eveneens vermeende, ontsporing.”

Ook bekritiseert ze de rol van de overheid die in de loop der jaren met haar beleid elke keer weer inging en ingaat tegen de emancipatiestrijd van zwarte mensen en andere mensen van kleur. Via het afhankelijk maken van subsidies en het inkapselen van de strijd van onderop maakte de overheid veel zwarte organisaties vleugellam en gebruikte men die organisaties om het eigen beleid door te drukken en aanvaard te krijgen. “De overheid gooide ons vanaf de jaren tachtig samen met andere niet-Witte migranten op de Minderhedenhoop. Haar beleid ging van Geen beleid (jaren 70) naar Minderhedenbeleid (jaren 80) en via Allochtonenbeleid (jaren 90) en Multicultureel beleid (jaren 00) naar Diversiteitsbeleid (onze tijd). Kenmerkend bij al deze beleidsvormen is het integratiemotief. Begin jaren tachtig gebruikte de overheid dit integratiemotief om onze organisaties ruimte te geven. De gedachte was dat wij langs die weg zouden emanciperen en integreren. Daarna gebruikte ze ditzelfde motief om onze organisaties af te schaffen. De gedachte was toen dat onze organisaties onze integratie belemmerden. Hoewel de maatregelen en de uitgangspunten verschilden, was er toch sprake van continuïteit in dit beleid, want onze uitsluiting bleef bestaan en wij kregen hiervan de schuld.” In het kader van de emancipatiestrijd van onderop geeft Gomes overigens nadrukkelijk aan dat het in het algemeen gesproken de zwarte vrouwenbeweging is geweest die door de jaren heen voorop heeft gelopen bij het aankaarten en bestrijden van racisme en seksisme.

Wetenschap

Ook gaat Gomes in op het veelvuldig voorkomende racisme in wetenschappelijke kringen. Daarbij neemt ze de standpunten van witte wetenschappers als Gert Oostindie en Piet Emmer onder de loep. Ze valt het anachronisme-argument van Oostindie stevig aan: hij beweert “keer op keer dat de mensen vroeger heel anders over de slavernij dachten dan wij en dat wij daarom geen waardeoordeel mogen vellen en al helemaal geen herstelbetalingen – in welke vorm dan ook – mogen eisen.” Ze neemt de ING-bank als voorbeeld. “ik vind dat een bestaand bedrijf dat is gefundeerd op de inkomsten uit de slavernij wel verantwoording dient af te leggen. Het bedrijf is opgericht en opgebouwd met oneerlijk verkregen kapitaal, over de ruggen en levens van Zwarte mensen. Als die mensen er niet waren geweest, had een dergelijk bedrijf misschien niet eens kunnen bestaan. Bovendien waren de vruchten die ze toen plukte zodanig dat het bedrijf daarop heeft kunnen voortborduren en daardoor nu nog steeds kan bestaan. Niet alleen vanwege moraliteit, maar juist ook vanwege dit voortbestaan dienen bedrijven als de ING dus wel verantwoording af te leggen en iets te doen aan schadeloosstelling. De redenering van Oostindie is onlangs ook weerlegd door de huidige directeur Klaas Knot van De Nederlandsche Bank. Naar aanleiding van hun eigen onderzoek in 2020 naar de betrokkenheid van deze bank bij de slavernij had hij verklaard dat de bank niet los staat van haar verleden.” Oostindie bagatelliseert de normen en waarden van zwarten en witten die zich al in de tijd van de slavernij uitspraken tegen het tot eigendom maken van mensen. Hij negeert dat slaafgemaakten “vanaf het begin actief en passief verzet hadden gepleegd door weg te lopen, brand te stichten, in opstand te komen, in het sap van het suikerriet en het eten van de meester te spugen en te doen alsof ze niets begrepen”.

Het spreekt voor zich dat Gomes de vloer aanveegt met de beruchte Piet Emmer, de wetenschapper die de beenruimte van slaafgemaakten op slavenschepen vergeleek met de beenruimte van vakantiegangers die economy class vliegen. Om vervolgens te concluderen dat die vakantiegangers toch ook best wel krap zitten. “Emmer blijft door de jaren heen net als Oostindie ook steeds maar stellen dat de exceptionele wreedheden en erbarmelijke omstandigheden van de slavernij niet op werkelijkheid berustten, maar overdrijvingen waren van de abolitionisten die hiermee het volk wilden mobiliseren om de slavernij af te schaffen. Emmer gaat hierbij verder dan Oostindie, en poneert ook dat de slavenhouders hun gezonde verstand zouden hebben gebruikt en dat ze daarom hun eigendom niet moedwillig zouden hebben willen vernietigen. Maar er was helemaal geen sprake van gezond verstand. Emmer gaat eraan voorbij dat het in deze slavernij niet alleen ging om winstmaximalisatie, maar ook om de behoefte superieur te zijn. De ultieme bevestiging hiervan was het kunnen beslissen over leven en dood van de slaafgemaakte.”

Het boek van Gomes geeft een caleidoscopisch beeld van zoveel aspecten en ontwikkelingen op het gebied van koloniaal en racistisch denken en handelen, en op het gebied van de emancipatiestrijd van zwarte mensen, dat de inhoud ervan in kort bestek niet meer dan aangestipt kan worden. Ik raad dan ook iedereen aan om het boek zelf te gaan lezen. Het is een diepgaande, boeiende en tot nadenken stemmende analyse van Nederlands racisme en kolonialisme en het – met name zwarte – verzet daartegen door de jaren heen.

Denken over de trans-Atlantische slavernij en racisme. De drie gezichten van Nederland”, Patricia D. Gomes. Uitgeverij: Verloren, € 29,00. ISBN: 9789464550108.

Harry Westerink