Docent maatschappijleer bejubelt koloniaal verleden van Hoorn
Tijdens de gemeenteraadsvergadering op 6 februari in Hoorn, waar een nazaat van slachtoffers van genocidepleger Jan Pieterszoon Coen monddood werd gemaakt, mocht Paul Lassooij, docent maatschappijleer aan de Copernicus Scholengemeenschap, wél zijn mening geven over de toekomst van het standbeeld van Coen. Tot woede en verbijstering van de aanwezige dekoloniale activisten hield hij een drie minuten lang durend juichverhaal over het Nederlandse kolonialisme. Hij pleitte zelfs voor een nog groter standbeeld, of extra schijnwerpers erop. Zijn praatje vormt een schoolvoorbeeld van het in Hoorn nog steeds volop heersende chauvinisme over het koloniale verleden van de stad.
Wie de jubeltoon van Lassooij tot zich laat doordringen, die gaat beseffen hoe gebruikelijk het helaas nog steeds is om dat verleden op te hemelen, zeker in Hoorn. Het is dan ook geen wonder dat de meerderheid van de Hoornse gemeenteraad onlangs heeft geweigerd om excuses aan te bieden voor het slavernijverleden. Vanuit de raadsfracties die weigerden, werd naar voren gebracht dat premier Mark Rutte en koning Willem-Alexander in nationaal verband al excuses hadden gemaakt voor dat verleden en dat het daarom niet nodig zou zijn dat de gemeente Hoorn ook nog eens excuses zou maken. Daarmee ontkenden deze fracties het belang van excuses en de doorwerking van het slavernijverleden voor mensen van kleur.
Alles over deze inspraak-ronde in Hoorn
– Activisten tegen standbeeld van genocidepleger Coen laten zich niet doodzwijgen door gemeente Hoorn
– “Het standbeeld van Coen is een gezuiverde en selectieve versie van de geschiedenis, gebaseerd op giftige nostalgie en melancholie”
– “Structureel blootgesteld worden aan het standbeeld van Coen is kwetsend en werkt traumatiserend”
– “Waarom wegen de stemmen van mensen die geen last hebben van het koloniale verleden het zwaarst?”
– “Verheerlijken van Coen? Gewoon niet doen!”
– Docent maatschappijleer bejubelt koloniaal verleden van Hoorn
In zijn praatje op 6 februari ging Lassooij nadrukkelijk een forse stap verder. Hij weigerde niet alleen om te dekoloniseren, nee, hij verheerlijkte het kolonialisme op een manier die ergens wel wat deed denken aan het onthutsende enthousiasme waarmee in 2006 de toenmalige premier Jan Peter Balkenende “de VOC-mentaliteit” promootte. Wat Lassooij betreft moet het standbeeld van Coen op het plein De Roode Steen blijven staan, omdat anders “de geschiedenis” dreigt te worden vergeten. Ontelbare malen is daar eerder al tegenin gebracht dat niet de koloniale geschiedenis verdwijnt als zo’n standbeeld wordt verwijderd, maar dat de valse, negentiende eeuwse propaganda over die geschiedenis een halt wordt toegeroepen. Zo hebben we ook geen standbeeld van Adolf Hitler nodig om te weten wat er in de Tweede Wereldoorlog is gebeurd. Het is schokkend dat een docent maatschappijleer in zijn vrije tijd dit soort gevaarlijke onzin loopt te verkopen.
Dwangarbeid
Op luchtige toon begon Lassooij zijn inspraakmoment met de opmerking dat Coen en andere Nederlandse kolonisatoren “werkgelegenheid” zouden hebben gebracht in de kolonie Nederlands-Indië. Hij zei het alsof hij sprak over een of ander werkgelegenheidsproject in het moderne Nederland. In werkelijkheid pleegde Coen genocide op de bevolking van de Banda-eilanden, omdat die weigerde mee te werken aan de monopoliepositie die de Nederlandse kolonisatoren voor zichzelf in gedachten hadden. Wie geen kruidnagel, foelie en nootmuskaat aan de Nederlanders wilde leveren, in plaats van aan de Engelsen, die werd afgeslacht. Nadat hij zo’n 15.000 mensen had laten vermoorden, stuurde Coen zijn loopjongen Willem IJsbrantszoon Bontekoe, die in Hoorn eveneens wordt verheerlijkt, en anderen erop uit om elders mensen tot slaaf te gaan maken om hen op de Banda-eilanden als vervangende bevolking aan de dwangarbeid te kunnen zetten. Het ging bij de zogenaamde “werkgelegenheid” van Lassooij dus om dwangarbeid van slaafgemaakten en anderen, zoals het in het geval van Nederlands-Indië in het algemeen ging om het inpikken van land dat anderen toebehoort, om geweld, verkrachting, knechting, plundering en uitbuiting. Kolonialisme is namelijk een misdaad tegen de mensheid en de menselijkheid, maar voor Lassooij lijkt het vooral een soort steunproject te zijn geweest.
Koloniale nostalgie
Hij vervolgde zijn betoog met de vaststelling dat er veel welvaart is “gebracht”, waarbij hij ineens oversprong van de situatie daar, in de kolonie, naar de situatie hier, in de roofstaat aan de Noordzee. Bewust en opzettelijk legde hij geen verband tussen hier en daar. Dat de welvaart hier toenam, kwam niet uit de lucht vallen. Dat was geen godsgeschenk. Nee, die welvaart werd daar, in Nederlands-Indië, bij elkaar geroofd, werd daar verkregen door de dwangarbeid van slaafgemaakten, werd daar met het mes op de keel afhandig gemaakt. Hier werd welvaart “gebracht” en daar werd armoede en geweld “gebracht”. Die welvaart hier viel overigens eeuwenlang met name ten deel aan een toch al bevoorrechte elite.
Maar Lassooij liet dat allemaal onbenoemd. Hij koesterde liever “de schitterende panden” van Hoorn, waarover hij vol trots vertelde. Wie ook maar een beetje op de hoogte is van de koloniale terreur door de eeuwen heen, die beseft dat langs de gevels van dergelijke panden, in Hoorn en bijvoorbeeld ook in Amsterdam, het bloed, het zweet en de tranen druipen van ontelbare gekoloniseerden die moesten zien te overleven onder het juk van de VOC en de WIC. Met een soort koloniale nostalgie in zijn stem roemde hij verder ook nog de “cartografie”. Dat was inderdaad een sterk staaltje technisch vernuft, dat natuurlijk wel in de eerste plaats werd ontwikkeld om letterlijk de wereld en andere bevolkingen in kaart te brengen om hen te kunnen onderwerpen aan koloniale verovering, terreur en uitbuiting. Hoorn lijkt in de ogen van Lassooij vooral het koloniale openluchtmuseum te moeten blijven dat het al jarenlang is.
Weegschaalgebaren
Centraal in zijn praatje stond “De Afweging”, een vaak toegepaste ideologische insteek die inhoudt dat kolonialisme “negatieve en positieve aspecten” zou hebben. Ook onder Hoornse raadsleden is dat een beproefde methode. Zo kenschetste Roger Tonnaer van de Fractie Tonnaer zonder blikken of blozen Coen als “een weldoener en een massamoordenaar”. Om het maken van zo’n absurd aandoende “afweging” enige allure te geven gaat het betoog daarover vaak vergezeld van weegschaalgebaren met de handen. De genocide van Coen en andere verschrikkingen, “de negatieve aspecten”, worden daarbij afgewogen ten opzichte van “de positieve aspecten” van het kolonialisme. Het mag geen verrassing heten dat de gekoloniseerden indertijd werden geconfronteerd met “de negatieve aspecten” en dat de kolonisatoren en hun achterban in de roofstaat aan de Noordzee zich konden verlustigen aan “de positieve aspecten”.
Het onderscheid maken in “positieve” en “negatieve aspecten” van een misdaad tegen de mensheid is gruwelijk, respectloos, kil en ook nog eens onzinnig. Hier meer welvaart krijgen is namelijk niet “positief”, als dat tot stand wordt gebracht door daar grote delen van de wereld in te pikken en miljoenen mensen aan de dwangarbeid te zetten, te roven, te plunderen en verzet keihard te onderdrukken. Kolonialisme is in de kern een reusachtig geheel van “negatieve aspecten”. Aan een misdaad valt immers geen weldaad te ontdekken, en wie een massamoordenaar is, is alleen al daarom geen weldoener.
Dehumanisering
Het is niet verbazingwekkend dat de denkbeeldige weegschaal in de handen van Lassooij, Tonnaer en zoveel andere Coen-fans altijd doorslaat naar “de positieve aspecten”. Alsof het onsje “negatief” bij lange na niet opweegt tegen de kilo’s “positief”. Blijkbaar zou Coen nog veel meer mensen hebben moeten laten vermoorden, voordat de weegschaal bij de Coen-fans wat meer zou gaan overhellen naar de andere kant. Het zijn witte heren als Lassooij en Tonnaer die bepalen hoeveel koloniale terreur er nodig was geweest om net een paar extra onsjes “negatief” op het conto van het kolonialisme te kunnen bijschrijven. Vanuit hun geprivilegieerde positie doen zij de koloniale boekhouding en maken zij de balans op, zonder inbreng van nakomelingen van slachtoffers van Coen en van andere kolonisatoren. Geniepig was de manier waarop Lassooij probeerde om “ons” in Hoorn in het kamp van “de positieve aspecten” te duwen. “Wij” profiteren nog steeds van al die welvaart die is “gebracht”, zo zei hij. Met de impliciete boodschap: dus hou nou maar je mond over die ellende van vroeger en wees Coen en de VOC dankbaar, want jullie eten allemaal mee uit die ruif.
In zijn speech benoemde Lassooij nadrukkelijk de mooie panden, de huidige materiële werkelijkheid in Hoorn als gevolg van het kolonialisme. Over de huidige, veel minder florissante materiële situatie in de voormalige koloniën als gevolg van de eeuwenlange plunderingen hield hij zijn mond. Aan die kant van “de afweging” doet volgens de leraar kennelijk slechts de emotionele kant ertoe: de emoties van de nazaten van slachtoffers van het kolonialisme. En die emoties wuifde hij arrogant weg als “niet oprecht”, “niet echt” en “gezocht”. Er is in zijn koloniale hoofd slechts ruimte voor zijn eigen emoties, zoals trots en chauvinisme. Hij mag oprecht juichen over het kolonialisme, maar nakomelingen van slachtoffers daarvan hebben volgens hem niets om over te treuren. Want dat soort emoties geloofde hij niet, dat soort mensen leek hij duidelijk te wantrouwen. Dat zegt meer over hem dan over de nazaten, dat mag duidelijk zijn.
Door de oprechtheid van de emoties van nazaten te ontkennen dehumaniseerde hij hen. In zijn ogen waren nakomelingen die last hebben van het koloniale verleden mensen met onoprechte emoties, onoprecht verdriet, onoprechte woede. Hij ontkende daarmee ook het bestaan van intergenerationele trauma’s. Hij gaf zichzelf het recht om gelukkig te zijn met de doorwerking van het kolonialisme in het heden, maar hij gunde nazaten zelfs niet de mogelijkheid om er ongelukkig mee te zijn en om te gaan werken aan heling en herstel. Hij ontkende daarmee ook de oprechtheid van emoties als woede en pijn vanwege het voortduren van koloniale propaganda in de openbare ruimte, zoals in Hoorn.
Omscholing
De docent maatschappijleer wist verder ook nog te melden dat de moraal in de zeventiende eeuw heel anders was dan die van de huidige tijd. Daarmee suggererend dat wat we nu afkeuren, toen heel normaal werd gevonden, en dat we Coens daden dus niet moeten beoordelen met een eigentijdse morele bril op. Vandaag de dag kritisch kijken en veroordelen zou daarom historisch onjuist zijn. Maar Coen blijvend lauweren met een standbeeld zou dan weer wel kunnen. In Lassooijs koloniale manier van denken doet die vermeende historische morele afstand er alleen toe bij kritische stellingnamen.
Maar wie zich oprecht in de geschiedenis verdiept, die weet dat tijdens de opbouwfase van het Nederlandse kolonialisme in de eerste helft van de zeventiende eeuw er vanuit christelijke hoek veel kritiek kwam op het tot slaaf maken en verhandelen van mensen als eigendom. Ook in Hoorn viel die kritiek te horen, onder meer van de dominee Jacobus Hondius, die in zijn preken de slavenhandel sterk veroordeelde. Die kritiek verstomde, toen bleek dat met de dwangarbeid van slaafgemaakten een enorm kapitaal viel te verdienen.
Ook de 15.000 mensen die op de Banda-eilanden werden vermoord door Coen en de zijnen, zullen er een andere moraal op hebben nagehouden dan die van de VOC-gouverneur-generaal. Zij zullen het er zeker niet mee eens zijn geweest dat ze zouden worden gedood omdat ze weigerden om hun nootmuskaat, foelie en kruidnagel te leveren aan de Nederlanders. Een beetje docent maatschappijleer zou er toch van doordrongen moeten zijn dat er in elk tijdperk onder diverse klassen, bevolkingsgroepen en zelfs individuen onderling verschillende soorten moraal kunnen bestaan. De moraal van de heersers is altijd anders dan die van de overheersten. Dat was vroeger zo en dat is nog steeds zo. Misschien moet Lassooij maar eens wat bijlessen gaan volgen. Of beter nog: zich gaan omscholen voor een ander beroep.
Harry Westerink
Enkele jaren geleden schreef Lassooij in een ingezonden brief: “Vrijheid van meningsuiting dient niet om te spotten of te krenken, maar om autoriteiten te kunnen bekritiseren.”* Tijdens de Hoornse raadsvergadering op 6 februari begon Lassooij zijn betoog met een, wat mij betreft badinerende opmerking richting mevrouw De Cuba en mevrouw Lenahan. Beiden zijn echter niet aan te merken als “autoriteiten”, ook niet in sociologische zin.
Lassooij eindigde zijn betoog met een pleidooi voor ofwel het plaatsen van schijnwerpers rondom het standbeeld van JP Coen, ofwel het vervangen daarvan door een nóg groter exemplaar. We mogen dan dus blij zijn dat Lassooij niet pleitte voor een nog groter én belicht standbeeld, maar de man polariseerde de controverse die sowieso reeds verder dreigt te escaleren. Ad absurdum…
* https://www.volkskrant.nl/columns-opinie/hoe-helpen-we-leraren-aan-gezag-in-plaats-van-aan-een-schuiladres~b8f5b4d8/
“We mogen dan dus blij zijn dat Lassooij niet pleitte voor een nog groter én belicht standbeeld”
Dat was dus precies waar hij wél voor pleitte… indirect, maar toch!
Ja, dat klopt Eric. Ik bedoelde eea ook retorisch.
Maar ik heb nog even een vraag. Harry Westerink verwijst in zijn bovenstaande bijdrage naar het feit dat de Hoornse gemeenteraad weigerde excuses te maken voor het Hoornse slavernijverleden, omdat premier Mark Rutte en koning Willem-Alexander in nationaal verband al excuses hadden gemaakt voor dat verleden.
Maar als Rutte dat als eerste had gedaan, waarom waren, in de logica van de Hoornse gemeenteraad, dan nog de excuses van de koning nodig? Anders gevraagd: voelde de Hoornse gemeenteraad zich nu beter dan de koning (als “buitenpoorter” misschien)?