Duitsland: militant onderzoek bij het Jobcenter in Berlijn-Neukölln
Het Jobcenter is de grootste inkomstenbron voor de inwoners van het stadsdistrict Neukölln in Berlijn. In het Jobcenter komen de bewoners van het stadsdistrict samen – jong en oud, met een doctorstitel, zonder middelbare school-diploma, bewoners die er al jaren wonen en zij die er kort geleden naartoe zijn verhuisd. Daarom heeft het Jobcenter als instituut niet alleen een grote invloed op dit stadsdistrict, maar is het tevens een (potentiële) plek voor interventies tegen de inbreuk op de rechten en uitbuiting van de betrokkenen.
Dit is een vertaling van het artikel “The factory of an urban district”. A ‘militant investigation’ at the jobcenter in Berlin-Neukoelln” van de Duitse organisatie Für eine Linke Strömung (FeLS). Het is te vinden op de website van het European Institute for Progressive Cultural Policies (EIPCP), en is vertaald door André Robben.
Meer over FeLS lees je in |
Jobcenters verkeren sinds hun oprichting in 2005 in een constante crisis. Dat blijkt uit de lange wachttijden, de late betalingen, een veel te hoge caseworker-klant ratio (het aantal “klanten” dat per medewerker verdeeld wordt), en ook het aantal bezwaren en rechtszaken die tegen Hartz IV-besluiten in gang worden gezet. In Berlijn-Neukölln vinden er maandelijks 1.500 hoger beroepen plaats. De aarde beeft, maar de strijd blijft geïndividualiseerd en onzichtbaar. Hoe kunnen wij deze individualisering overwinnen?
In 1880 heeft Karl Marx een “vragenlijst voor arbeiders” opgesteld. Die was enerzijds bedoeld als hulpmiddel om klassenverhoudingen te analyseren, anderzijds om respondenten aan te moedigen om na te denken over de situatie waar ze zich bevinden en zodoende hun organisatie te ondersteunen. In 1960 organiseerden Italiaanse marxisten een “con-ricerca” (gezamenlijk onderzoek) bij de FIAT-fabriek in Turijn, met als doel om licht te werpen op “onzichtbare” vormen van arbeidersverzet. De vragenlijst van Marx en de Italiaanse con-ricerca zijn voorbeelden van “militante”, oftewel interventionistische, onderzoeksprojecten.
Deze methode gaf een interessant vertrekpunt voor een politieke praktijk tegen het Jobcenter: in plaats van het instampen van een “juist” bewustzijn in de betrokkenen, zoeken wij naar overeenkomsten in het dagelijks leven van de betrokkenen en voorbeelden van verzet. In deze zin heeft de methode veel overeenkomsten met de community organizing-concepten die in de jaren veertig van de vorige eeuw in de Verenigde Staten opkwamen. Community organizers verwierpen het idee van sociale hulpverlening in arme stedelijke gebieden; ze wilden liever de bewoners ertoe bewegen om voor zichzelf te vechten en zelf de middelen te ontwikkelen om hun eigen belangen naar voren te brengen (empowerment).
Ons “militant onderzoek” begon in de lente van 2010. Ons eerste doel was om aan te voelen welke klachten er leefden en deze te politiseren, om het functioneren van het instituut te begrijpen, om bestaande verzetspraktijken en subversieve kennis te ontdekken en deze uit te breiden, en, tot slot, om onderdeel te zijn van een proces van zelforganisatie. Wat betreft deze doelen hebben we vooruitgang geboekt.
De 80 duizend “onzichtbaren” van Berlijn-Neukölln
Ongeveer 80 duizen personen in 40 duizend zogenaamde “huishoudens in nood” ontvangen uitkeringen van het Jobcenter Neukölln. Het gaat hier om mensen die uitkeringen ontvangen bovenop verdiend loon om het minimumniveau te bereiken, om mensen met “1-euro jobs”, mensen die bijgeschoold worden en hun familieleden. En dat in een district met ongeveer 310 duizend bewoners! Daarmee is de rol van het Jobcenter in Neukölln vergelijkbaar met die van Volkswagen in Wolfsburg of FIAT in Turijn. Maar ondanks zijn centrale rol is het Jobcenter nauwelijks een discussieonderwerp in de publieke sfeer. Het Jobcenter en de problemen die zij produceert voor de wijk en haar bewoners zijn simpelweg niet aanwezig, lijkt het. Dat heeft zeker te maken met het feit dat mensen zich door de voortdurende stigmatisering niet graag identificeren met werkloosheid en Hartz IV.
De grootte van de groep mensen die direct getroffen worden (degenen die naar het Jobcenter moeten) wordt aangevuld met het omvangrijke aantal mensen dat indirect getroffen wordt. Bij de indirect getroffenen gaat het bijvoorbeeld om mensen die nu niet naar het Jobcenter moeten maar eerder wel, om mensen die bang zijn om werkloos te raken, en degenen met vrienden of bekenden die vechten voor hun recht bij het Jobcenter. Indirect betrokkenen neigen naar solidariteit en kunnen ook gemobiliseerd worden in de strijd tegen het Jobcenter. Nu zijn dat nog hypotheses – geen feiten! – die wij moeten bespreken in onze politieke praktijk.
Hoe de machines van machteloosheid te werk gaan
Het Jobcenter is een ondoorzichtige bureaucratische machinerie die bestaat uit talloze instanties, competentieniveaus en feedbackstructuren. De besturingsstructuur kan het best beschreven worden als een geschift bouwwerk: een raad van bestuur, een raad van advies, het management, een gemeentelijk verbond voor arbeid, een “kaderprogramma voor arbeidsmarktbeleid” en verschillende kaderovereenkomsten tussen het federale agentschap en regionale instellingen, waar de werkvoorschriften voor verschillende niveaus van het Jobcenter vandaan komen. De kaderovereenkomsten waar het om gaat worden niet openbaar gemaakt.
Transparantie is in ieder geval geen paradepaard in het beheer van armoede: er is geen informatie beschikbaar over de “sociale recherche”, die ook huisbezoeken bij mensen thuis uitvoert, en ook niet over de sancties die het Jobcenter oplegt. Zelfs informatie over sponsoren, organisatiestructuren en het aantal maatregelen wordt niet gedeeld. Geheimhouding en de schijn van expertise hebben een disciplinerende functie: ze geven de “klanten” een gevoel van incompetentie en machteloosheid.
Het feit dat het Jobcenter zo chaotisch is, kan deels worden toegeschreven aan de precaire situatie waarin de medewerkers zich zelf bevinden. In totaal werken er 750 medewerkers in het Jobcenter Berlijn-Neukölln. Dat klinkt misschien veel, maar dat is het totaal aantal arbeiders in alle onderdelen van het instituut – van schoonmakers tot beveiliging. Caseworkers (degenen die iemand uitnodigen en aan wie men zich moet verantwoorden) hebben een officieel vastgelegde ratio van 1 medewerker op de 130 “klanten”. Dat houdt dus in dat 1 caseworker voor 130 mensen verantwoordelijk is. In werkelijkheid is dat vaak twee keer zo veel. De druk van deze last blijkt uit het feit dat op elk moment twintig tot dertig procent van de medewerkers ziek gemeld is.
Het werk in het Jobcenter is georganiseerd volgens een controle- en ranking-systeem waarin teams van 15 caseworkers tegen elkaar worden uitgespeeld. Op die manier worden teams vergeleken aan de hand van hun resultaten in categorieën als “integratie in de arbeidsmarkt” en “opgelegde maatregelen en sancties”. In het Jobcenter hangt een tabel waarop te zien is welk team de hoogste rangschikking heeft, en welk team de laatste plek inneemt – wat natuurlijk ook resulteert in het werkklimaat dat men kan verwachten als gevolg van deze praktijken.
Twintig procent van de caseworkers heeft tijdelijke arbeidscontracten. Sommigen beschrijven hun werk als een “hamsterlooprad”, wat overigens niet kan verhullen dat het gevoel van macht uitoefenen over anderen voor sommigen juist een reden is om voor dit soort werk te kiezen. Omdat het Jobcenter een plek van massa-individualisering is, is het moeilijk voor “klanten” om een bewustzijn als collectieve kracht te ontwikkelen. Het Jobcenter creëert onveiligheid, reproduceert hiërarchieën die in de samenleving aanwezig zijn, discrimineert naar migratie-achtergrond, onderwijsniveau, leeftijd, geslacht en woonomgeving, en plaatst mensen in de categorieën “dichtbij de arbeidsmarkt” of “ver verwijderd van de arbeidsmarkt”.
Simpel gezegd kan men stellen dat er twee verschillende klassensegmenten te vinden zijn bij het Jobcenter. Aan de ene kant is er het “hoopvolle” precariaat, met toegang tot formeel hoger onderwijs en moderne communicatiemiddelen. De meesten van hen vinden tijdelijk of freelance werk, maar keren soms terug bij het Jobcenter. Deze mensen proberen zich te verzetten door zichzelf los te weken van het Jobcenter.
Het tweede deel lijkt het onderdeel van het precariaat te zijn dat is “achtergelaten”. Dat deel is slecht opgeleid (volgens de kwalificaties die de arbeidsmarkt eist). Veel mensen in deze groep zijn ouder, hebben geen e-mail adres en kunnen niet online gemobiliseerd worden. Om toch in contact te kunnen blijven met deze groep blijken vaste telefoons en een postadres op een nieuwe, maar ook oude, manier relevant te zijn.
Dwars door dit soort onderscheid heen is er een grote groep mensen bij het Jobcenter met een migratie-achtergrond. De racistische behandeling en discriminatie door het Jobcenter is een probleem dat werklozen in beide groepen raakt. De halsstarrigheid waarmee uitkeringen worden geweigerd, het aangesproken worden in “buitenlander-Duits” en het stellen van indringende vragen aan vrouwen die een hoofddoek dragen, zijn geen uitzonderingen, maar regel.
Organiseren bij de avondwinkel of op het voetbalveld
Onze beslissing om community organizing-methoden uit te proberen kwam voort uit onze ervaringen bij de “bijeenkomsten tegen het Jobcenter Neukölln” waarmee we zijn begonnen en waarvoor we mensen uitnodigden die we spraken bij het Jobcenter. Na ongeveer zes maanden besloten we met deze bijeenkomsten te stoppen. We konden op dit gebied geen continuïteit opbouwen. Deelname aan de bijeenkomsten was voor velen vaak eenmalig.
De bijeenkomsten waren een mogelijkheid om informatie uit te wisselen. Dat is belangrijk en vormt een gedegen start, maar onze doelen gaan verder: we willen een instrumentele rol spelen in het creëren van een cohesie die in staat is om collectief op te treden tegen de problemen die het Jobcenter veroorzaakt.
Na deze ervaringen gaan we nu naar plekken waar mensen elkaar al ontmoeten en zichzelf organiseren (zelfs al benoemen ze dat zelf niet zo): voor avondwinkels en kiosken, in parken, bij religieuze gemeenschappen, sport- en culturele verenigingen, buurtbijeenkomstplekken en kerkgebouwen. Op deze plekken praten mensen over hun problemen, zoeken ze advies en organiseren ze ondersteuning. Een voorbeeld is het zoeken van mensen die als getuige meegaan naar afspraken bij het Jobcenter.
In gesprekken en interviews die we hadden voor en in het Jobcenter zelf werd de discrepantie tussen de betekenis van het Jobcenter voor het district en zijn representatie in het district duidelijk. Daarom is de volgende stap voor het militante onderzoeksproject om het Jobcenter in Neukölln en de problemen die het creëert, ter discussie te stellen – en dit ook naar voren te brengen. We zijn begonnen met publiciteitswerkzaamheden om de problemen te benoemen en zo beroering te veroorzaken.
Conventionele publiciteit en mediawerkzaamheden zullen daar een belangrijk onderdeel van zijn. Een volgende stap vormt een serie posters die al een aantal weken in het stadsdistrict hangen. Van (vakbonds)organizing weten we dat het belangrijk is om de beleidsmakers te confronteren met de grieven bij het Jobcenter. Zonder het uitoefenen van druk op de beleidsmakers zal het instituut niet veranderen.
Om uit te vinden welke van de talloze problemen waar men bij het Jobcenter mee geconfronteerd wordt het meeste verontwaardiging voortbrengen, en daarom dus effectief gebruikt kunnen worden bij mobilisatiepogingen, hebben we een nieuwe vragenlijst opgesteld. Daarmee gaan we opnieuw gesprekken beginnen bij het Jobcenter en in het stadsdistrict. Op die manier willen we eisen formuleren en vechten voor ons recht in dit instituut.
In hun boek “Poor people’s movements: why they succeed, how they fail” definiëren Francis F. Piven en Richard A. Cloward “disruptive power” (ontwrichtende macht) als de enige bron van macht waar de armen, die over weinig middelen beschikken, toegang toe hebben. Het ontwrichten van de bedrijfsvoering met blokkades en het overbelasten van de bureaucratie (door bijvoorbeeld massaal claims in te dienen) zijn mogelijkheden om de institutionele crisis bij het Jobcenter te verergeren. Maar zulke actievormen brengen nieuwe problemen met zich mee, zoals we weten van de “agentschap-sluiten” campagne in 2004-2005. Toen konden mensen bijvoorbeeld geen toegang krijgen tot de uitkeringsinstantie om een voorschot te krijgen of om andere afspraken na te komen. Maar duidelijk is dat pas als het instituut niet langer meer functioneert, de druk tot handelen bij de beleidsmakers zal toenemen.
FeLS-werkgroep Sociale Strijd