Duitsland: onderzoek rond nazi-terroristen moet staat beschermen

De twee dood gevonden NSU-leden.
De twee dood gevonden NSU-leden.
Op maandag 6 mei, precies op de 68e verjaardag van de overgave van nazi-Duitsland, zal het proces beginnen tegen de neo-fascistische terreurorganisatie Nationalsozialistischer Untergrund (NSU). Of in ieder geval tegen Beate Zschäpe en vier medeplichtigen. Maar of het proces zal leiden tot waarheidsvinding is maar zeer de vraag. Hieronder twee uit het Duits vertaalde artikelen over de zaak, geschreven door de linkse activist Wolf Wetzel die onder meer betrokken is bij de anti-nazi-coördinatie van Frankfurt/Main.

Speciale onderzoekscommissies van diverse deelstaten en de Bondsdag hebben veel feiten aangedragen, die ook in tal van media zijn verschenen, over de nauwe betrokkenheid van informanten van tal van opsporingsinstanties bij de nazi-terreurorganisatie. Maar dat heeft niet geleid tot een strafrechtelijk onderzoek tegen de verantwoordelijken. Het vasthoudende onderzoek van onder meer Bodo Ramelow, belijdend christen en voorzitter van de fractie van Die Linke in het parlement van Thüringen, heeft al geresulteerd in een inmiddels uitverkocht boek over de kwestie. Er bestaat echter inmiddels zoveel materiaal dat er voor het eind van deze maand een nieuw boek van hem over de kwestie zal worden gepubliceerd. De inzet en betrokkenheid van Die Linke is met name ook zo bewonderenswaardig omdat ze zelf sinds jaar en dag tot doelwit zijn gemaakt van veiligheidsdiensten die, naar nu is gebleken, een actieve rol hebben gespeeld bij de organisatie van de scene van neo-nazi’s die de terreurdaden hebben gepleegd.

Dat de staat zich met name richt tegen links is bij onze oosterburen glashelder. De veroordeling van anti-fascist Tim tot een jaar en tien maanden gevangenisstraf naar aanleiding van een anti-nazi-demonstratie in Dresden is wel bijzonder kras. Zo absurd dat zelfs het weekblad Der Spiegel zich er verbaasd over toont. De veroordeling heeft plaatsgevonden op aantoonbaar onjuiste gronden. Maar de Duitse staat gaat gewoon door. We hebben begrepen dat Justitie nu druk bezig is met een proces tegen een 59-jarige dominee uit Jena die sinds jaar en dag mobiliseert tegen neo-nazi’s. Jena is de stad waar de neo-fascistische terreurorganisatie NSU zijn wortels heeft.

Uit de vertalingen blijkt zonneklaar de nauwe betrokkenheid van neo-nazistische informanten van tal van opsporingsinstanties bij het mogelijk maken van de NSU-moorden. De autoriteiten en opsporingsinstanties van Thüringen, dezelfde die nu de dominee vervolgen, spelen daarbij een kwalijke rol. We publiceren deze vertalingen omdat we denken dat velen de genoemde feiten niet kennen. Alle informatie is ontleend aan openbare bronnen, en de schrijver toont zich allergisch voor mogelijke complottheorieën.

Harald Minkens


Het beveiligen van de staat tegen de neo-nazistische moordenreeks van de NSU
(Het Duitse origineel dateert van 12 maart 2012)

Meer dan drie maanden geleden hebben we vernomen dat de twee dode mannen in de camper niet alleen geroutineerde bankrovers, maar vooral leden van een terroristische groep neo-nazi’s zouden zijn geweest van wie niemand ooit iets zou hebben geweten. Was er meer dan tien jaar geen sprake van aanknopingspunten naar de daders, sindsdien worden we met een vloedgolf aan details, achtergronden en verbanden geconfronteerd waarmee de autoriteiten ons deelgenoot maakten van hun opgebouwde kennis.

Tijd om een tussenbalans op te maken

De officiële versie over de moorden van de neo-nazi’s kan bondig worden samengevat. De moorden werden meer dan tien jaar lang aan een crimineel, buitenlands milieu toegedicht omdat er geen andere “aanwijzingen” en “sporen” waren. De opsporingsinstanties waren elk spoor van de in 1998 ondergedoken leden van de neo-fascistische “Thüringer Heimatschutz” kwijtgeraakt. Het naar verluidt enige overlevende lid, Beate Zschäpe, moest met het versturen van een video zelf op het bestaan van de neo-nazistische terreurgroep NSU wijzen. De sporen die naar de NSU hadden geleid, waren wegens pech, coördinatieproblemen en gebrek aan informatie “verloren gegaan”.

Wie kan in de darkroom (wat) zien?

Wanneer we ons op het terrein van de geheime diensten en opsporingsinstanties begeven, betekent dit altijd dat we ons in donker gemaakte ruimten een weg moeten zien te vinden. Dat heeft niets met obscure behoeften te maken, maar met het onderwerp dat wordt onderzocht. Zowel geheime diensten als opsporingsinstanties eisen het recht op om niet alle beschikbare informatie prijs te geven, en al helemaal niet om hun doen en laten ten overstaan van een publieke opinie te hoeven rechtvaardigen. Dat wordt gemotiveerd met een beroep op “het staatsbelang”. Het tegenspreken van een officiële versie wordt onder de gegeven omstandigheden al snel afgedaan met de beschuldiging dat men alleen maar in troebel water kan vissen. Tenslotte kan er geen tegenbewijs worden aangeleverd wanneer er geen sprake van is dat er iets wordt bewezen. Met dat probleem hebben niet alleen de critici te maken, maar ook degenen die de officiële versie verspreiden, en al snel en op onnadenkende wijze worden de critici er verantwoordelijk voor gemaakt. Net zo snel wordt elke andere niet-officiële versie als een samenzweringstheorie gebrandmerkt, zeer heftig en luid en juist door diegenen die voor een situatie hebben gezorgd dat er geen bewijs wordt geleverd.

Ook binnen linkse groepen die kritisch staan tegenover de staat, hebben samenzweringstheorieën geen goede naam. Wanneer we alle gebruikelijke generalisaties even laten voor wat ze zijn, worden er zeker ook binnen links verklaringen geopperd die de slechte reputatie van samenzweringstheorieën bevestigen. Het gaat daarbij om pogingen tot verklaringen die bij bijzonder zware misdrijven door de staat een geheime commandocentrale ontdekken die, achter de rug van de gekozen politieke vertegenwoordigers om, de touwtjes van de macht in handen hebben.

Ik zou deze verklaringen willen tegenspreken. Ik heb het daar niet zo op. Wanneer ik hier de officiële versie over de moorden van de NSU weerspreek, dan vermoed ik dat er achter de mogelijkerwijs heel andere versie geen geheimzinnige machten schuil gaan. Ik vrees heel wat anders: de mogelijkheid, de waarschijnlijkheid dat wat nu geheim wordt gehouden, niet buiten de bestaande instituties om, maar onder bescherming van de bestaande instituties heeft plaatsgevonden.

Hoe wil men, hoe kan men dus een voorstelling van zaken weerspreken die geheim wordt gehouden? Hoe kan men een gebeurtenis beoordelen die geheim wordt gehouden? Ik ben me zeer bewust van deze problemen. Wanneer ik de officiële versie weerspreek, dan is het niet omdat ik het beter weet. Daarom baseer ik mij alleen op feiten die werden prijsgegeven – en die tot dusver niet werden tegengesproken.

Een kritiek op een officiële versie kent het probleem dat elke andere verklaring alleen die feiten kan benutten die zijn gepubliceerd. We zijn dus aangewezen op de feiten die diegenen die tien jaar lang van niets zeiden te hebben geweten, nu aan de openbaarheid prijsgeven. Het is dus geenszins een kwaadwillende bewering wanneer we registreren dat de feiten die openbaar worden gemaakt zijn gefilterd, dat het gaat om selectieve waarheden, om een waarheid die de belangen van de staat niet in gevaar brengt. Dat geldt zelfs voor speciale onderzoekscommissies die er altijd weer mee worden geconfronteerd dat dossiers “geheim worden gehouden”, dat uitgenodigde getuigen slechts “in beperkte mate verklaringen mogen afleggen” of “niet kunnen worden gehoord”.

Op basis van deze selectieve toegang tot de zogenaamde onderzoeksresultaten kan een kritiek alleen als volgt opereren: net als een deskundige legt men alle feiten “uit de hand van derden” op tafel en toetst die met verschillende verklaringen. Welke feiten maken de officiële versie plausibel, welke feiten ondersteunen een andere verklaring. Het kan dus niet de taak van een kritiek zijn om te bewijzen hoe het feitelijk is gegaan. Het kan er alleen maar om gaan zo helder mogelijk te beoordelen wat er, gelet op de voorliggende feiten, net zo waarschijnlijk is. Vervolgens, aldus de samenvatting van mijn onderzoek, zullen we tot de conclusie komen dat op basis van de voorliggende feiten elke andere versie meer waarschijnlijk is dan de officiële.

Dat een ander verloop van de moorden waarschijnlijk is, zo niet meer voor de hand liggend, beantwoordt niet de veel belangrijker vragen als: Wanneer het “heel anders is gegaan”… welke politieke motieven zitten daar dan achter, welke belangen van de staat zijn ermee gemoeid om meer dan tien jaar lang een neo-fascistische terreurgroep in bescherming te nemen? Deze vragen beantwoord ik nadrukkelijk niet, daar stop ik. Ik kan niet in de hoofden van de strategen kijken, en we hebben ook geen infiltranten binnen de staat die ons kunnen informeren over wat er geheim wordt gehouden. We kunnen niet in de toekomst kijken, maar wel heel goed in het verleden.

Wat twintig jaar geleden als een samenzweringstheorie werd beschouwd, geldt tegenwoordig als een niet te weerleggen feit

Uit ervaring is gebleken dat de hier opgeworpen vragen over tien, twintig jaar een beter onderbouwd antwoord opleveren, wanneer er documenten worden prijsgegeven die op dit moment niemand kan inzien of opeisen. Dat iets wat dertig jaar geleden als puur een samenzweringstheorie werd beschouwd, daadwerkelijk zo heeft plaatsgevonden als werd geschetst, zou ik aan de hand van een voorbeeld willen illustreren.

Toen er in de jaren 70 en 80 steeds weer neo-fascistische moorden en bomaanslagen werden gepleegd (Bologna 2 augustus 1982, Oktoberfest München, 26 september 1980), werd de verdenking geuit dat een groot aantal van deze neo-fascistische aanslagen onder bescherming van onderdelen van de staat waren begaan. Aanwijzingen die toentertijd deze vermoedens al ondersteunden, werden steeds weer van de kant van de staat als kwaadwillige laster en als belachelijke veronderstellingen van de hand gewezen. Het duurde meer dan twintig jaar tot er meer duidelijkheid ontstond. Dr. Daniele Ganser, historicus en polemoloog aan de universiteit van Basel, had het geluk dossiers om in te mogen kijken die in Zwitserland waren vrijgegeven. Daarbij kwam hij tot de conclusie dat de NAVO een “stay behind”-leger, bestaande uit neo-fascistische groepen, had gevormd om die in voorkomende gevallen als een fascistische “reserve” in te zetten. Onder bescherming van dit “Gladio-programma” werden talrijke bomaanslagen gepleegd om de staat te provoceren (“strategie van de spanning”), respectievelijk te rechtvaardigen – en indien nodig een staatsgreep te legitimeren.

Als reactie op de publicatie van onderzoeksresultaten van de Eidgenössische Technische Hochschule (ETH) in Zürich kwam het ministerie van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten met een uitvoerig persbericht waarin het bestaan van geheime legereenheden, de centrale rol van de NAVO, en de deelname van de CIA daarbij, indirect werden bevestigd. (Daniele Ganser: “NATO’s Secret Armies: Operation Gladio and Terrorism in Western Europe: An Approach to NATO’s Secret Stay Behind Armies”. Cass, London 2005, ISBN 3800032775, p. 25).
 
De NSU bevond zich niet in de illegaliteit, maar werd door staatsorganen beschermd. Tot op de dag van vandaag wordt de legende door alle opsporingsinstanties verspreid dat de NSU vanaf 1998 zou zijn ondergedoken zonder een spoor achter te laten. Die leugen werd zelfs door de Bundesanwaltschaft (BAW) herhaald, de instantie die naar verluidt als opdracht heeft om de misdaden van de NSU op te helderen: “De Bundesanwaltschaft (BAW) in Karlsruhe en het Bundeskriminalamt (BKA) zijn er inmiddels van overtuigd dat de vermoedelijke NSU-terroristen al sinds hun verdwijning begin 1998 ‘volledig in de illegaliteit zijn opgegaan’ en zich van meet af aan ‘dienovereenkomstig hebben gedragen’.” (Welt-Online, 30 januari 2012).

Deze stellingname heldert geen misdaden op, maar wist doelbewust en weloverwogen sporen uit die juist het tegendeel bewijzen. Binnen de geschiedenis van de Bondsrepubliek bestaan niet veel ondergrondse groepen met wie veiligheidsdiensten als de Verfassungsschutz (vgl. AIVD, vert.) en de MAD (Militäre Abschirmungs Dienst, militaire inlichtingendienst, vert.) op basis van verschillende bronnen zoveel contacten onderhouden als met de neo-nazistische terreurgroep NSU.

“Volgens het Bundesamt für Verfassungsschutz zou een informant (de onlangs gearresteerde Carsten S.) van de veiligheidsdienst van de deelstaat Thüringen, en de toenmalige leider van de neo-nazistische ‘Thüringer Heimatschutz’ (THS), waaruit de NSU is voortgekomen, Tino Brandt op 13 maart 1999 hebben geïnformeerd dat hij op dat moment contact had met Uwe Böhnhardt, Uwe Mundlos en Beate Zschäpe. S. zou geld voor de drie, die in 1998 waren ondergedoken, hebben geregeld en het hen ‘hebben doen toekomen’.” (Frankfurter Rundschau, 2 februari 2012)

Is dit een voorbeeld van “volledig in de illegaliteit opgaan”?

Nog een aanwijzing. De contacten van de veiligheidsdienst met de leden van de NSU waren zo nauw dat de dienst via een infiltrant zelfs volledig van een mogelijke vlucht naar Zuid-Afrika op de hoogte was. “Terwijl Böhnhardt en Mundlos het hierover eens waren, en dit ook als een bestemming voor langere tijd beschouwden, was Zschäpe, die niet naar het buitenland wilde, van plan zichzelf na het vertrek van het tweetal bij de autoriteiten aan te geven, aldus de krant Die Welt, die citeert uit documenten die ze in bezit hebben.” (Frankfurter Allgemeine Zeitung, 30 janauri 2012)

Is dit gedrag van mensen die “volledig in de illegaliteit zijn opgegaan”?
 
De opsporingsinstanties waren dus niet alleen op de hoogte van interne discussies, ze wisten ook zeer goed waar de NSU-leden waren “ondergedoken” en wat ze van plan waren: “De veiligheidsdienst was veel beter op de hoogte van de activiteiten van Beate Zschäpe, Uwe Mundlos en Uwe Böhnhardt dan tot dusver bekend was. Zo beschikten de medewerkers al in het voorjaar van 1999 over betrouwbare aanwijzingen dat het trio zich in Chemnitz verborgen hield. Ze wisten ook dat ze gewapende overvallen planden. Dat geeft het Bundesamt für Verfassungsschutz toe in een geheimgehouden bericht, waar Der Spiegel over beschikt.” (Der Spiegel, 21 december 2011)

Op basis van deze feiten is de bewering van de BAW en het BKA dat de leden van de NSU “in de illegaliteit zouden zijn verdwenen” niet alleen belachelijk. Het gaat hier zowel om bewuste misleiding als ook om een ambtelijk misdrijf.

Er kan nog een ambtelijk misdrijf worden bewezen: op de vraag “Hebben de vermoedelijke terroristen van de neo-nazistische NSU bijvoorbeeld ook contacten met de veiligheidsdienst van Thüringen?”, antwoordde de procureur-generaal Rainer Griesbaum in een interview met de krant Badische Neueste Nachrichten als volgt: “We hebben geen aanwijzingen die deze bewering zouden kunnen staven”. (Berliner Kurier, 16 november 2011)
 
Wanneer de veiligheidsdienst zo ongeveer de vierde man van het “trio” neo-nazi’s was, dan zou men het federaal Openbaar Ministerie de vijfde man van het gerechtelijk vooronderzoek kunnen noemen, die de belangrijke rol van infiltranten rondom de NSU niet aan het licht brengt, maar probeert te ontkennen. Niet vermeende pech en nalatigheden hebben arrestaties verhinderd, maar de coördinerende hand van het ministerie van Binnenlandse Zaken van Thüringen. Er is veel brutaliteit voor nodig om te beweren dat pech en andere rampspoed de arrestatie van de NSU-leden hebben verhinderd. Het tegendeel was het geval: meer dan tien jaar lang werd alle informatie geheim gehouden dan wel van tafel geveegd. Informatie die de verdenking hard had kunnen maken dat er mogelijkheden voor arrestatie zijn geweest. Informatie dat men contacten onderhield met “de voortvluchtigen” en dat het tot grote conflicten tussen politie en veiligheidsdiensten kwam. Wie kan voorkomen dat dit allemaal naar buiten komt, wie er meer dan tien jaar lang in slaagt om te voorkomen dat er belastende details bekend worden, die ageert niet radeloos, maar buitengewoon professioneel.

Met verwijzing naar het Landeskriminalamt (LKA) Thüringen bericht de Mitteldeutsche Rundfunk (MDR) “dat de drie hoofdverdachten in 1998 kort na hun verdwijning werden opgespoord. Een speciale politie-eenheid beschikte over de mogelijkheid tot arrestatie over te gaan, maar werd op het laatste moment teruggefloten”. (Junge Welt, 19 november 2011)

Wie kan de politie van een arrestatie weerhouden behalve de verantwoordelijke minister van Binnenlandse Zaken van Thüringen?

Dat juist in Thüringen steeds weer het maken van arrestaties wordt verhinderd, kan uit het volgende persbericht worden afgeleid: “Afgelopen week is in een vertrouwelijke zitting van de commissie van Justitie van de deelstaat Thüringen gebleken dat er een half dozijn aantekeningen uit de tijd tussen 2000 en 2002 bestaan, waaruit blijkt dat het ministerie van Binnenlandse Zaken arrestaties heeft verhinderd. Dit optreden leidde indertijd tot crisisgesprekken tussen de staatssecretarissen van Justitie en Binnenlandse Zaken van de deelstaten, de federale openbare aanklager van de deelstaat Thüringen en de president van veiligheidsdienst van de deelstaat. Dat had echter geen grote gevolgen: in 2003 werd het gerechtelijk vooronderzoek tegen het gezochte trio stopgezet – waarmee ook de opsporing werd stopgezet.” (Frankfurter Rundschau, 8 december 2011) Wanneer het ministerie van Binnenlandse Zaken van Thüringen binnen een tijdsbestek van twaalf jaar voortdurend het optreden van de politie frustreerde, wanneer er mogelijke arrestaties werden “afgeblazen”, dan gaat het niet meer om pech, maar om doelbewust beleid. De neo-nazistische terroristen werden door het ministerie van Binnenlandse Zaken in Thüringen beschermd.

De opheldering van de moorden door de neo-nazi’s dient ertoe de betrokken staatsorganen te beschermen
 
De minister-president van Thüringen, Christine Lieberknecht (CDU), heeft met haar regeringsverklaring en ook daarna bij elke gelegenheid beloofd om de opheldering van de gruwelijke misdrijven van de NSU nadrukkelijk zonder aanzien des persoons te bespoedigen. Met betrekking tot de parlementaire onderzoekscommissie liet mevrouw Lieberknecht weten: “Alles moet aan het licht komen. De opheldering zal nog enige tijd duren en er zullen medeplichtigen worden gevonden. Het is nog niet ten einde.” (Frankfurter Rundschau, 16 februari 2012) Het federaal Openbaar Ministerie doet soortgelijke beloften. Er vliegt een helikopter van de Grensschutzgruppe-9 (GSG-9, landelijk opererende anti-terreureenheid, vert.) af en aan waarmee de spectaculaire successen in de opsporing worden geïllustreerd. Het doet denken aan automatische aankondigingen die voortdurend worden herhaald. Hoe er in werkelijkheid aan wordt gewerkt om dat wat in het verborgene plaatsvindt verborgen te laten blijven, zodat niemand ook maar in de buurt van het lichtknopje komt, toont het volgende voorbeeld aan dat tegelijkertijd openbaar werd.

Met het onderschrift “In het geval van de vermoedelijke terreurgroep NSU uit Zwickau groeit de twijfel of de veiligheidsdienst de zaak wil oplossen. Het BKA laat opsporingsgegevens wissen met betrekking tot André E., de vermoedelijk belangrijkste ondersteuner van de NSU”, bericht de Frankfurter Rundschau van 13 februari 2012 over een zeer bijzondere wijze van het oplossen van een misdrijf: “Op 15 november vorig jaar werd de veiligheidsdienst van de deelstaat Saksen door het BKA over informatie met betrekking tot de rechts-extremisten bevraagd, over de namen die door de sinds 1998 in de illegaliteit levende NSU-leden Beate Zschäpe, Uwe Mundlos en Uwe Möhnhardt als aliassen werden gebruikt. Daarbij ging het ook om de als rechts-extremist bekend staande André E., die naast zijn echtgenote Susanne als de belangrijkste contactpersoon van het drietal wordt beschouwd. Het in Zwickau levende echtpaar was met enige regelmaat op bezoek bij het drietal en stelde openbaar vervoer-abonnementen met hun namen ter beschikking. In een reactie op het BKA (…) deelde het hoofd van de veiligheidsdienst van Saksen drie maanden geleden echter mee dat E. binnen zijn dienst enkel voorkomt als bezoeker van een concert van rechts-extremisten dat in mei 2011 in Mecklenburg werd gehouden. Meer informatie zou er niet zijn met betrekking tot E.”

Deze verklaring werd afgegeven door de veiligheidsdienst, hoewel deze “naamloze” vanwege zijn uitstekende contacten met de neo-nazi-scene als informant zou worden geworven. Een neo-nazi die “behoorde tot de in 2000/2001 bestaande groep Weisze Bruderschaft Erzgebirge (WBE) die de kern van ondersteuning van de NSU vormde.” (Frankfurter Rundschau, 13 februari 2012) Waarom bagatelliseert de veiligheidsdienst haar kennis, kennis waar ze enkele weken later prat op gaat?

Slechts tien dagen later, op 24 november 2011, wordt André E. gearresteerd, als een van de “kameraden” die het dichtst bij de NSU-leden staat. Daarbij werd ook zijn mobiele telefoon in beslag genomen. Een belangrijk bewijsmiddel, want hij was de “naamloze” André E. die “Zschäpe op 4 november 2011 belde nadat ze hun woning in de Frühlingsstrasze in Zwickau in brand had gestoken en vluchtte. Het onderzoek naar de telefoon zou daarom aanwijzingen op kunnen leveren wie de vriend van Zschäpe had gebeld. Was daar mogelijk een informant van de veiligheidsdiensten bij betrokken?” Een goede vraag waarop blijkbaar geen antwoord mag komen. Zo werden volgens dagblad Bild gegevens door het BKA gewist die uitsluitsel hadden kunnen geven over wie met wie had gebeld. Een duidelijker bewijs dat er welbewust sporen moesten worden vernietigd die zouden kunnen wijzen op een nauwe samenwerking van informanten van veiligheidsdiensten en de NSU kan bijna niet worden geleverd.

Wanneer we alle voorliggende aanwijzingen en bewijzen waar niets mee is gedaan, en alle sporen die steeds worden vernietigd, bij elkaar voegen, dan kan men het werk van de recherche die de misdaden zou moeten oplossen, als volgt beschrijven: een derde van de eenheid probeert nog een paar helpers en sympathisanten van de NSU op te sporen respectievelijk te arresteren. Twee derde van de recherche zou ermee belast zijn om de sporen die tussen de NSU en de opsporingsinstanties bestaan, te vernietigen respectievelijk te wissen.

Het Openbaar Ministerie volgt vele sporen – alleen niet het spoor dat naar de politiek verantwoordelijke minister van Binnenlandse Zaken in Thüringen leidt
 
En hoe zit het met de strafvervolging “zonder aanzien des persoons”? Momenteel zijn bijna alle media het erover eens dat bondspresident Christian Wulff op basis van meerdere incidenten zijn ambt moet neerleggen, tenslotte schaadt hij, wanneer hij dat niet doet, zijn ambt als bondspresident en het aanzien van de Bondsrepubliek Duitsland. En nadat ook het federaal Openbaar Ministerie een vermoeden van strafbare feiten had bevestigd en er over de opheffing van zijn immuniteit werd gesproken, trad de bondspresident terug. Waarom verwachten de media, waarom eisen de media niet hetzelfde ten aanzien van de minister van Binnenlandse Zaken van Thüringen? Waarom wordt er geen onderzoek wegens het plegen van ambtelijke misdrijven ingesteld? Waarom komt de minister van Binnenlandse Zaken niet in aanmerking voor een verdenking van het ondersteunen van een terroristische organisatie volgens paragraaf 129a?

Uiteraard zal men alleen de domste minister van Binnenlandse Zaken ervan kunnen beschuldigen dat hij persoonlijk en door aanwijzingen die schriftelijk in dossiers zijn vastgelegd, een mogelijke arrestatie van NSU-leden heeft verhinderd. Sowieso wordt dat hooguit geweten aan falen van de ambtenaren. Dat ministers van Binnenlandse Zaken bewijzen achterhouden wanneer er rechtsregels worden overtreden, is niet gebruikelijk maar ook niet noodzakelijk. Daar gaat het ook niet om. Niemand hoeft een minister er persoonlijk van te beschuldigen dat hij in criminele handelingen verstrikt is geraakt. Want de rol en de betekenis van een minister is vooral dat hij als hoogste politiek verantwoordelijke verantwoordelijk is voor wat er onder zijn leiding plaatsvindt, respectievelijk niet plaatsvindt.

Onder de titel “De onverantwoordelijken” heeft Christian Bommarius voor de Frankfurter Rundschau een interessante vergelijking gemaakt: “Wie was verantwoordelijk voor het bloedige fiasco van Bad Kleinen? Wie was ervoor verantwoordelijk dat een geplande arrestatie van twee RAF-terroristen op 27 juni 1993 op het station twee doden tot gevolg had? Wie was ervoor verantwoordelijk dat het optreden van 38 leden van Mobilen Einsatzkommandos (arrestatie-eenheden van politie, vert.), de 37 leden van de GSG-9 (vgl. BSB van de KMAR, vert.) en nog eens 22 andere leden van politie en veiligheidsdiensten, van het begin af aan met pech en tegenslagen gepaard ging? Wie hiervoor de schuld ook moest krijgen – niet de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken van de Bondsrepubliek Rudolf Seiters (CDU). Hij trad een week na het debacle van Bad Kleinen terug, niet omdat hij de schuld op zich had genomen, maar omdat hij als minister van Binnenlandse Zaken van de Bondsrepubliek de verantwoordelijkheid droeg voor het gedrag van de ondergeschikten.” (Frankfurter Rundschau, 14 februari 2012)

Wanneer in de strijd tegen “links” niet alles volgens plan verloopt, rollen er koppen. Daarbij speelt niet eens een rol of er sprake is van een juridische of een morele schuldvraag. Wanneer er in de strijd tegen “rechts” meer dan tien jaar lang niets gebeurt, wordt er gesproken van pech, gebrek aan informatie of andere rampspoed waarvoor niemand politiek verantwoordelijk wordt gehouden.

Wolf Wetzel


In het (tranen-)dal van de naïeve onderzoekers
(Het Duitse origineel dateert van 25 maart 2013)

“Netwerk van de NSU groter dan eerder werd aangenomen” ( Zeit)
“Neo-nazi-trio had 129 sympathisanten” (Bild)

Met deze ogenschijnlijke sensatie kwamen de massamedia in maart 2013. Wat nog meer verbazing wekt, is dat ook de speciale onderzoekscommissie in Berlijn verbaasd lijkt.

“De terroristische NSU zou geholpen zijn door 129 leden van de rechts-extreme scene. De nieuwe namenlijst wordt momenteel onderzocht op informanten van politie- en veiligheidsdiensten die nog niet zijn ontdekt. Het netwerk van de rechts-extremistische terroristische cel uit Zwickau was groter dan tot dusver werd aangenomen. Daar behoorden 129 leden van de rechts-extreme scene toe, aldus de Bild am Sonntag. De namen staan op een geheime lijst van de veiligheidsautoriteiten waar de speciale onderzoekscommissie de beschikking over heeft. De voorzitter van de commissie bevestigde dit ten overstaan van de ARD. ‘Het nieuwe aantal is schrikbarend hoog’, aldus Edathy in Bild am Sonntag. Nu moet ‘snel worden opgehelderd of zich onder deze groep ook mensen bevonden die van de misdaden wisten en of er nog meer informanten zijn ingezet’. De commissie heeft enkele dagen geleden besloten dat zowel de regeringen van de deelstaten als ook de Bondsregering de namenlijst op informanten van veiligheidsdiensten moeten controleren die tot dusver nog niet zijn ontdekt.” (Zeit.de, 24 maart 2013).

Opnieuw schrikken we niet alleen van de georganiseerde misleiding, maar ook van diegenen die met het onderzoek zijn belast: de parlementaire onderzoekscommissie weet al maandenlang dat de opsporingsinstanties al sinds 1998 in het bezit zijn van een lijst met adressen en telefoonnummers, waar meer dan vijftig neo-nazi’s op staan vermeld, een ‘wie is wie’ van de landelijke scene van neo-nazi’s.

Ook is allang bekend dat een groot aantal van deze neo-nazi’s de NSU hebben geholpen met het verschaffen van wapens, het regelen van onderdak en vervalste documenten, en dat men er ook van uit kan gaan dat ze eveneens bij de voorbereiding en/of uitvoering van terreur- en moordaanslagen zijn betrokken.

Het getuigt van een onvoorstelbare naïviteit wanneer de commissie nu nagaat of zich onder de neo-nazi’s die de NSU juist mogelijk hebben gemaakt, ook informanten van veiligheidsdiensten bevinden, dus kaders van neo-nazi’s die door de staat zijn gefinancierd. Hoewel de complete lijst tot nu toe geheim wordt gehouden, is bekend dat er in ieder geval vier informanten van een veiligheidsdienst op staan. Het is allang bekend dat “het ondergrondse netwerk” van de NSU niet alleen door neo-nazi’s is georganiseerd, maar ook door informanten van politie en veiligheidsdiensten. Waar wil de commissie eigenlijk tegen beschermen?

Nu volgt een uittreksel uit het boek “Der NSU-VS-Komplex. Wo beginnt der Nationalsozialistische Untergrund/NSU – wo hört der Staat auf” van Wolf Wetzel, Unrast Verlag 2013. Het toont aan dat de opsporingsinstanties van het begin af aan nooit het contact met de latere NSU-leden hebben verloren, en dat ze met minstens vier informanten bij de NSU “aan tafel zaten”:

Kort voordat de voormalige leden van de Thüringer Heimatschutz/THS onderdoken, werd op 26 januari 1998 tijdens een huiszoeking in een garage in Jena, die door Beate Zschäpe was gehuurd, meer dan 1,4 kilo springstof en spijkerbommen in beslag genomen. Aan deze huiszoeking namen verbazingwekkend veel diensten deel: de politie van Thüringen, medewerkers van de recherche van de deelstaat (het Landeskriminalamt, LKA) Thüringen, veiligheidsdienst van de deelstaat Thüringen en twee medewerkers van het Bundeskriminalamt. De latere leden van de NSU konden ontkomen.

Aldus de officiële lezing.

Vier jaar later ervaren we dat dit bij lange na niet alles was: er werd ook een lijst met namen gevonden, “een who is who van het rechts-extremistische trio NSU… Het gaat hier veelal om personen die er nu van worden beschuldigd Uwe Böhnhardt, Uwe Mundlos en Beate Zschäpe te hebben geholpen. Zo staat de naam Rolf Wohlleben op de lijst geschreven – de voormalige NPD-functionaris uit Jena bevindt zich momenteel in voorlopige hechtenis omdat hij ervan wordt verdacht het terroristische drietal een vuurwapen te hebben geleverd.” (Stuttgarter Zeitung, 13 juli 2012) Op de lijst met adressen en telefoonnummers bevinden zich veel meer namen dan de Süddeutsche Zeitung wilde publiceren: daarop bevond zich ook Kai Dalek.

“Kai D. speelde, op basis van de voorliggende informatie, een toonaangevende rol bij het organiseren van gewelddadige anti-antifa-structuren in Franken. Hij was verantwoordelijk voor het Thule-netwerk waarmee de neo-nazi’s voor het eerst op clandestiene wijze konden communiceren, en hij gold als een organisator van landelijke rechtse activiteiten, zoals bijvoorbeeld de jaarlijkse Rudolf Hess-betogingen.” (“Neonaziszene in den 90er Jahren dank Spitzeln vernetzt und aktionsfähig”, Die Linke Thüringen, 12 oktober 2012)

Ook Matthias Fischer, leider van het neo-nazistische “Freies Netz Süd” uit Beieren bevond zich op de lijst. Fischer komt uit Neurenberg. Tussen 2000 en 2005 werden daar drie migranten geëxecuteerd. Ook Mike T. bevond zich op deze lijst: “Volgens een bericht van het Bundeskriminalamt van 12 mei 2012 bevindt de naam van T. zich op een lijst van telefoonnummers en adressen die door Mundlos is opgesteld. T. is afkomstig uit Jena, Thüringen, en was tot midden jaren 90 een belangrijk iemand binnen het milieu van rechts-extremisten in Neurenberg, voordat hij afgleed in de drugscriminaliteit.” (Spiegel-online, 1 maart 2013)

Maar er is nog meer. Op de genoemde lijst stonden niet alleen de namen en telefoonnummers van neo-nazi-kaders. Er stonden ook minstens vier neo-nazi’s op die tegelijkertijd tevens informant waren van politie- respectievelijk veiligheidsdiensten: Kai Uwe Trinkaus (schuilnaam Ares), Thomas Starke, Thomas Richter ( schuilnaam Corelli) en Kai Dalek. (…). De lijst bevat meer dan dertig namen. Naast de met naam en toenaam bekende neo-nazi’s ook “telefoonnummers van Chemnitz, Jena, Halle, Rostock, Neurenberg, Straubing, Regensburg – en ook vier telefoonnummers van drie personen in Ludwigsburg.” (“Thomas Moser”, Kontextwochenzeitung.de, 28 februari 2013)

We kunnen het commissielid Clemens Binninger alleen maar gelijk geven wanneer hij de lijst “een landkaart noemt van de latere plaatsen waar de delicten zijn gepleegd en waar ze zich verborgen hebben gehouden.” Hoe pikant deze “garagelijst” is, maakt het 1001ste schandaal duidelijk: op 28 februari 2013 maakt de speciale onderzoekscommissie in Berlijn openbaar dat het BKA in het bezit is van nog een adressenlijst: “Hier duikt bijvoorbeeld volgens Spiegel Online voor het eerst een telefoonnummer op, gelokaliseerd in Fürth bij Neurenberg. In Neurenberg pleegde de NSU drie moorden. Nieuw is bovendien een mobiel nummer dat door Thomas D. werd gebruikt, die jarenlang als informant heeft gewerkt, en een telefoonnummer gelokaliseerd in Arnstadt waar de NSU een bank beroofde. In totaliteit werden er meer dan tien nieuwe contacten genoteerd, met name uit de regio Chemnitz. Het gaat dus niet om geheel verschillende lijsten. De tweede lijst is veel meer een uitbreiding van de eerste lijst.” (Frankfurter Rundschau, 1 maart 2013)

Hoewel de onderzoekscommissie alle documenten bij het BKA had opgevraagd, werd deze tweede “garagelijst” de speciale onderzoekscommissie twee jaar lang onthouden – wat niets anders wil zeggen dan dat er bewijs is achtergehouden. Wanneer we de eerste lijst en het nu opgedoken tweede deel van de “garagelijst” bij elkaar voegen, dan staan hierop meer dan vijftig neo-nazi’s genoteerd, het gehele netwerk van neo-nazi’s dat de ondergedoken leden van de THS de daarop volgende dertien jaar hebben gebruikt, contact mee hebben onderhouden en voor hun terroristische acties hebben gebruikt.

Tot zover het uittreksel van het boek. De politie en de veiligheidsdienst tastten niet dertien jaar in het duister – ze zaten zo te zeggen bij de NSU aan tafel. Dat ontging niet eens de feuilleton-chef van de Frankfurter Allgemeine Zeitung, Nils Minkmar: “Ze doken niet bijzonder diep. Het was meer een snorkelen, een onderduiken in de badkuip.” (Frankfurter Allgemeine Zeitung, 20 november 2011)

De vraag is dus niet hoe men de ondergedoken NSU-leden heeft kunnen vinden, maar wie hen zolang in bescherming heeft genomen. De poging om met de commissie nu pas de omvang van de terreur van de neo-nazi’s te willen begrijpen, heeft niet tot doel de misdaden op te helderen, maar vormt een poging om de achtergrond van deze daden nog steeds aan het oog te onttrekken.

Wolf Wetzel