Dwarsligger: Geen klaagzangen, maar strijdkreten
“Likken naar boven en trappen naar onderen. Daar komt het op neer. Ze kussen de hand die hen een pak slaag geeft. Ze vinden alles best, zo lang de bazen en bonzen maar blijven kwaadspreken over de zondebokken, de moslims bijvoorbeeld.” Sinds de verkiezingen en het aantreden van het kabinet-Bruin I was ik in een verhoogde staat van mopperkont geraakt. Ik betrapte me erop dat ik voortdurend aan het klagen was over de klagers die zaniken over anderen die net als zij of misschien nog wel meer in de hoek zitten waar de klappen vallen. Ik was me aan het afreageren. Uit machteloosheid en moedeloosheid. Uit frustratie over die makke schapen die zich welhaast gelukzalig een poot lieten draaien om een crisis te bestrijden die ze zelf niet hadden veroorzaakt en waar ze zich dus ook niet verantwoordelijk voor zouden moeten voelen. Maar ze vinden nu eenmaal dat “we” allemaal in hetzelfde schuitje zitten. Zonder te beseffen dat het cruiseschip van de managers en bankdirecteuren toch echt flink verschilt van de reddingsboten vol schipbreukelingen die moeten roeien met de riemen die ze hebben.
Maar toen, op een heldere nazomerdag, drong het ineens als fel zonlicht tot me door. “Hoor ik nu ook niet tot het miljoenenlegioen van klagers?”, vroeg ik me af. “Ken ik die mensen eigenlijk wel over wie ik zo geringschattend denk? Wat weet ik nu helemaal over hen?” Ik kwam tot het inzicht dat ik me niet langer de luxe kon veroorloven om in een hoekje te gaan zitten mokken en kniesoren. Het leven zit immers vol mogelijkheden tot strijd, en het is zinloos om mensen zomaar in te delen in categorieën, in goed en slecht, in strijdbaar en moegestreden. “Wat weet jij er in feite van, jongeman? Hoewel, jongeman? Ben je niet een ouwe zeur geworden?” Ik moest om mezelf grinniken.
Ik stapte welgemutst de deur uit en zette er stevig de pas in. “Laten we vanaf nu afspreken dat je niet meer vantevoren hele volksmassa’s gaat zitten afschrijven, omdat die zogenaamd toch nooit in verzet gaan komen. Alsof jij dat allemaal haarfijn weet. Alsof jij de wereld als je broekzak kent. Zoek eerst maar eens uit hoe dat met al die mensen werkelijk zit. Hou in elk geval op met dat onproductieve gejammer en geweeklaag”, sprak ik mezelf streng toe. Nee heb je, ja kun je krijgen. Daar gaat het om. Als velen het hoofd in de schoot leggen, of lijken te leggen, dan is dat niet het eindpunt. Nee, dan vormt dat het startschot. Het begin van een poging om hen in beweging te krijgen. En nog een poging. En nog een. Niet sikkeneurig doen over gemiste kansen. Niet nostalgisch achterom kijken naar vroeger. Vroeger, toen het ook beroerd en ellendig was, toen waren er ook mensen die zich radeloos afvroegen waarom zo weinigen protesteerden tegen onrecht. Net als nu, maar dan anders. “Geen politieke gemakzucht, jongeman. Geen geestelijke luiheid. Ga het gevecht aan, elke dag. Vol hoop, maar zonder goedgelovigheid. En vooral: zonder de behoefte om zo snel mogelijk je eigen vooronderstellingen bevestigd te willen zien.”
Harry Westerink