Eerst meer “vrijwillige terugkeer”, dan pas subsidie, zegt Leers
Door het werk van Stichting Duurzame Terugkeer (SDT) zijn nauwelijks extra afgewezen vluchtelingen teruggekeerd naar hun land van herkomst, aldus minister Gerd Leers van Immigratie en Asiel en staatssecretaris Ben Knapen van Buitenlandse Zaken. Daarom hebben ze de subsidie aan de stichting stopgezet, en per 1 mei is die opgeheven. Maar de bewindslieden willen “vrijwillige terugkeer” als aanvulling op andere vormen van deportatie wel blijven stimuleren.
SDT was een samenwerkingsverband van 9 organisaties, waaronder VluchtelingenWerk en de migratiebeheersingsorganisatie IOM. De stichting begon in februari 2010 als proef voor twee jaar en met een subsidie van 4,5 miljoen voor het eerste jaar. Afgesproken werd om na 1 jaar te bekijken of de activiteiten van de stichting “succes” zouden hebben. Hoe meer afgewezen vluchtelingen via de stichting “duurzaam” zouden zijn uitgezet, hoe groter de tevredenheid van Leers en Knapen zou zijn geweest. Tot ergernis van de bewindslieden bleken de resultaten echter flink tegen te vallen.
Ze zijn er natuurlijk niet blij mee dat deze schakel in de deportatiemachine is weggevallen, want het bestaan van SDT moest uitzetting een humaan en “duurzaam” imago geven. Mede door het wijdverspreide reclamepraatje dat afgewezen vluchtelingen “met opgeheven hoofd” en “met perspectief” konden terugkeren. Maar in feite vindt “duurzame” of “vrijwillige” terugkeer altijd met het mes op de keel plaats, omdat er nauwelijks een alternatief is: mensen zonder verblijfsrecht worden uitgesloten van vrijwel alle rechten en voorzieningen en kunnen daarom nauwelijks overleven. Bovendien blijkt de “perspectiefvolle” terugkeer na aankomst in landen vol armoede en geweld meestal gebakken lucht te zijn.
“De oprichting van SDT heeft niet geleid tot het realiseren van additionele terugkeer”, schrijven Leers en Knapen aan de Tweede Kamer. Door de geldkraan dicht te draaien dwingen ze organisaties met “vrijwillige terugkeer”-projecten om meer uitzetresultaten te boeken. Het was jaren geleden al zonneklaar dat de overheid dat soort projecten beschouwt als een handig verlengstuk van de deportatiemachine. Organisaties met die projecten laten zich gebruiken voor doelen die haaks staan op de strijd voor verblijfsrecht. Ze vergroten daarbij vaak de druk op vluchtelingen om in te stemmen en mee te werken met “vrijwillige” uitzetting. De Dienst Terugkeer en Vertrek en andere onderdelen van het uitzetapparaat hebben er groot belang bij dat steeds meer steungroepen meehelpen om mensen zonder verblijfsrecht het land uit te werken. “Het maatschappelijk middenveld speelt een belangrijke rol bij het draagvlak en het realiseren van terugkeer. Het blijft de inzet van dit kabinet hen te betrekken bij terugkeer”, aldus Leers en Knapen. Wie de deportatiemachine te hulp schiet bij het uitzetten van mensen zonder verblijfsrecht, collaboreert bedoeld of onbedoeld met het keiharde beleid tegen migranten en vluchtelingen. In plaats van de aandacht en menskracht te richten op “duurzame terugkeer”, doen steungroepen er goed aan om te vechten voor verblijfsrecht en in actie te komen tegen uitsluiting en uitzetting naar landen vol armoede en geweld.
Harry Westerink