Enkele gedachten over de opstanden in Noord-Afrika en het Midden-Oosten
Hieronder volgen enkele beschouwingen over de opstanden in Noord-Afrika en het Midden-Oosten, op basis van een inleiding die ik afgelopen zaterdag gaf op een informatiebijeenkomst van de Anarchistische Groep Amsterdam (AGA). Het is geen letterlijke tekstweergave, en het is ook flink ingekort. De vier ‘case studies’, Egypte, Tunesië, Bahrein en Libië, heb ik in onderstaand verhaal bijvoorbeeld niet zo uitgewerkt als ik dat in de inleiding wel deed. Een tot artikel omgewerkte, en stevig ingekorte, versie van mijn inleiding is wat hier volgt.
Er is een tweetal houdingen jegens de opstanden in het Midden-Oosten en Noord-Afrika dat begrip van wat er gebeurt in de weg staat. De eerste bestaat uit het bouwen van een muur tussen de mensen hier en de mensen daarginds. Het idee is als volgt: de mensen in die regio zijn zo anders van cultuur, religie, mentaliteit en traditie dat de opstanden daar zo ongeveer een exotisch verschijnsel zijn dat je kunt bewonderen of kunt afwijzen, maar waar geen gemeenschappelijkheid mee kan zijn. De Arabische ziel, de islamitische context, de cultuur van woestijnvolkeren, wat het ook is: het is daar helemaal anders dan hier. Begrip is nauwelijks mogelijk, verbondenheid al helemaal niet. Dat heeft vriendelijke vormen: respect voor wat daar gebeurt in al zijn eigenaardigheid. Het heeft onvriendelijke vormen: het zijn moslims, en ook na vervanging van dictators blijven het daar gevaarlijke moslims. Maar zowel de vriendelijke als de afwijzende varianten gaan uit van een ondoordringbare muur. Wat daar gebeurt, kun je bewonderen of afwijzen. Ermee communiceren is al bijna zinloos, er gemeenschappelijkheid in ervaren al helemaal niet.
Deze houding is ongefundeerd. Mensen die daar in opstand komen, doen dat voor heel herkenbare dingen. Ze willen meer vrijheid, minder corruptie, banen die passen bij hun opleidingen, een behoorlijk bestaan. Tamelijk universele dingen, soms geuit in retoriek waarin plaatselijke religieuze en culturele tradities doorklinken, maar dat betreft niet de kern. En inmiddels is de opstandigheid allang niet meer beperkt tot de Arabische wereld, of tot landen waar de meeste mensen moslims zijn. Er is opstand is Swaziland, een land in zuidelijk Afrika waar mensen christelijk zijn of plaatselijke religies aanhangen. Er is opstand in Armenië, waar bijna iedereen christelijk is. Er is opstand in het overwegend katholieke Kroatië. De revoltes gaan niet over cultuur en religie, maar over politieke en economische grieven. Er is geen muur tussen hen en ons.
De tweede houding is andersom. Het is een houding van zodanige bewondering dat mensen er hun eigen idealen en opvattingen in herkennen, en de bewegingen daar vrijwel inlijven in hun eigen ideologieën en theorieën. We zien demonstraties, rellen, aanvallen op politiebureaus, gevechten met de politie, revolte… en we denken: dit zijn de plaatselijke versies van kraakrellen of andersglobaliseringsprotesten hier, het betreft hier links verzet, autonome revoltes, anarchistische revoluties of zoiets. Daarmee doen we echter de bewegingen daar onrecht. We claimen dan dingen tot de onze, eigenen ons de opstanden ideologisch min of meer toe, en respecteren daarmee niet de werkelijke strevingen van de opstandigen daarginds. Het is juist nodig om de opstandsbewegingen te proberen te verstaan vanuit wat mensen zélf willen, nastreven en bedoelen en als verlangens naar voren brengen. Evengoed kunnen we dan kijken of daar raakvlakken zijn met wat we bijvoorbeeld als anarchisten nastreven, en de hoop uitspreken dat die raakvlakken sterker worden, dat libertaire dynamieken zich versterken, en nagaan hoe we dat kunnen bevorderen. Maar doen alsof een anarchistisch streven nu al de hoofdstroom van de opstanden uitmaakt, is onjuist.
Vrijheidsdrang
We kunnen de opstanden analyseren op drie niveaus, in een soort gelaagdheid. Er is de vraag wat mensen drijft, wat de motivaties zijn voor grote aantallen mensen om in verzet te komen. Er is de vraag wat mensen bewust nastreven, wat hun eisen zijn, hoe ze de maatschappijen veranderd willen zien. En er is de vraag wat mensen allemaal doen vanuit hun motivaties, en in hun pogingen om hun doelen te bereiken. Motivatie, politiek programma, en wijze van optreden: het zijn drie lagen in de analyses. En we zullen zien dat er tussen die lagen soms spanningen bestaan, die voor een analyse vanuit anarchistische insteek van belang zijn.
Eerst de diepere drijfveren. Die betreffen allereerst een lang onderdrukte vrijheidsdrang. Men protesteert tegen dictatuur, tegen eeuwig aanblijvende presidenten, tegen noodtoestanden en uitzonderingswetten, tegen politiewillekeur en overal aanwezige geheime diensten. Men protesteert tegen de repressie, de onvrijheid, die in een veelheid van vormen de mensen neerhoudt en knevelt. Het is een woede over onvrijheid die in vrijwel alle delen van de bevolkingen van die landen opspeelt, van de allerarmsten die elk protest neergeslagen zien worden door politie, tot en met de bovenlagen die aanlopen tegen censuur, wanbestuur en incompetentie van topfunctionarissen die geen enkele kritiek dulden, ten gunste van de dictator en zijn kliek. Het is een zeer breed levende motivatie.
Uitsluiting
Iets anders ligt dat met de andere grote drijfveer in de opstanden: protest tegen uitsluiting en armoede. Het gaat dan om de hoge werkloosheid, vooral onder jongeren. Het gaat om het feit dat tientallen procenten van de bevolking leven van een dollar per dag, en nog eens tientallen procenten van misschien anderhalve of twee dollar. Dit alles tegenover een steenrijke toplaag. Een diep gevoel van sociaal onrecht, van sociale uitsluiting, drijft met name mensen uit de volksklassen tot protest: arbeiders, krottenbewoners en arme boeren. Klassenstrijd is binnen de opstandsbewegingen duidelijk als aanjager aanwezig. Een opvallende rol speelt hier het feit dat in deze maatschappijen wel grote aantallen jongeren hogere opleidingen en diploma’s krijgen, maar geen banen die ook maar een beetje bij die opleidingen passen. Er ontstaan enorme spanningen tussen de hoop, verwachtingen en ambities van hoogopgeleide jongeren enerzijds, en een tamelijk uitzichtloos bestaan, een toekomst zonder toekomst als het ware, anderzijds. Dat is een grote aanjager van de opstandigheid, gesymboliseerd in de jonge academicus in Tunesië die zich in brand stak omdat de politie hem dwarsboomde toen hij in leven probeerde te blijven met de verkoop van groenten en fruit. De protesten daartegen groeiden uit tot de Tunesische revolutie.
De politieke en de sociaal-economische motivaties komen dan samen in de afkeer van de corruptie. Die corruptie drukt zowel iets economisch als iets politieks uit. Het gaat dan over de verstrengeling tussen bedrijven en politici, vette contracten voor de vriendjes van de president en dergelijke. Maar het gaat ook over alledaagse afpersing: mensen die moeten betalen om kans te maken op een overheidsbaantje of een opleidingsplek; mensen die, aangehouden door de politie, mogen kiezen: mee naar de cel voor een dubieuze aanklacht met bovendien de mogelijkheid om mishandeld te worden, of anders maar een ‘boete’ betalen. Dit type corruptie raakt vrijwel iedereen. Het is een vorm waarin juist ook mensen met weinig geld nog eens extra worden uitgeknepen. Woede wegens de corruptie is daarmee een onderliggend thema dat de diverse drijfveren, politiek en economisch, verbindt.
Programma
In welke richting vertalen mensen deze motivaties in bewuste verlangens, eisen, een soort van programma? Heel veel wijst erop dat mensen ‘gewoon’ democratie willen, in de liberale, westerse zin van het woord. Politieke vrijheid, meningsvrijheid, pers- en mediavrijheid. Het opheffen of minstens inperken van de geheime dienst en het opheffen van noodtoestandswetgeving en dergelijke past daarin. Maar ook verkiezingen die niet bij voorbaat gefraudeerd worden, waaraan meerdere partijen vrij kunnen meedoen. Politici die via zulke verkiezingen in vrijheid worden gekozen. Een onafhankelijke rechtspraak. Een parlementaire democratie, in de brede zin van het woord, dat is het bewuste streven van ten minste de hoofdstroom van de opstanden.
Maar het gaat toch om ietsje meer dan dat. Ik noem het streven daarom democratie-plus. En dat zit in twee dingen. Enerzijds is er de grote bereidheid om stappen naar democratie keer op keer te ondersteunen met nogal radicale actie. In Tunesië bleven mensen demonstreren na de val van Ben Ali. Daarmee maakten ze de handhaving van figuren van het oude bewind in de regering zeer moeilijk, en dwongen ze steeds nieuwe concessies af. In het streven naar democratie blijven mensen zelf actief. Het gaat om meer dan het uit handen geven van de eigen macht aan gekozen politici. Het is democratie-plus. En dat geldt ook voor de strevingen, de programmatische kant. De gangmakers van de actiedag op 25 januari in Egypte hadden nadrukkelijk een hoger minimumloon als een van de eisen opgenomen. Eisen voor hogere lonen, voor meer banen en dergelijke, zijn wel degelijk deel, niet alleen van de motivaties, maar ook van veel van de bewuste doelstellingen, van de protesten. De nagestreefde democratie is een democratie met een stevige component van sociale rechtvaardigheid. Ook in deze zin is het democratie-plus, sociaal-democratie, maar dan in een vrij letterlijke betekenis.
Actievormen
We zien dus dat betrekkelijk radicale, diepliggende motivaties – afkeer van onvrijheid op alle niveaus, woede over grootschalige armoede en sociale uitsluiting – vertaald zijn in een betrekkelijk gematigd programma van liberaal-democratische signatuur. Daar zit al een spanning tussen. Die spanning wordt nog veel voelbaarder als we de derde laag in de niveaus van analyse erbij halen. Hoe traden mensen vanuit hun motivaties daadwerkelijk op? Wat deden mensen zoal, en hoe organiseerden ze zich? Dan valt onmiddellijk op dat er van betrekkelijke gematigdheid weinig meer overblijft. We zagen om te beginnen reeksen van verboden demonstraties, feitelijk van burgerlijke ongehoorzaamheid op gigantische schaal. We zagen allerhande vormen van directe actie, stakingen en sit-ins, die na de val van dictaturen ook nog eens door gingen, tegen de kleine dictators in de fabrieken, in instellingen, in de hele maatschappij. Dat valt vooral op in landen waar de dictator al is verdreven, in Tunesië en vooral in Egypte. Daar was stakingsstrijd al jaren vrij stevig aanwezig, iets dat achteraf als aanloop naar de revolutionaire ontknoping van januari en februari gezien kan worden.
In Bahrein en Libië was specifieke arbeidersstrijd veel minder manifest, al was die in Bahrein bepaald niet afwezig: daar was een staking, waarin vooral leraren van zich deden spreken. Maar een zo zelfstandige rol als in Tunesië en Egypte spelen arbeiders in Libië en Bahrein niet. Dat hangt samen met de verschillende structuren van die landen. In Bahrein is een groot deel van de arbeidersklasse geen Bahreins staatsburger, maar migrant-arbeider uit Zuid-Aziatische landen. Deze mensen zijn uiterst kwetsbaar vanwege de angst voor uitzetting. Tot nu toe staan ze in de opstandsbeweging buitenspel. Het is zaak dat dit alsnog verandert, ook in andere staten van het Arabische schiereiland, waar een soortgelijk verschijnsel valt waar te nemen dat een flink deel van de arbeidersklasse uit vrijwel rechteloze migranten bestaat. Dat speelt ook in Libië, waar honderdduizenden Afrikaanse en Aziatische migranten werkzaam zijn, of beter gezegd: waren. Bij het uitbreken van de opstand, en de onderdrukking daarvan, reageerden deze mensen, zeer begrijpelijk, met: wegwezen hier! Er was onder Gadaffi al racisme gegroeid tegen deze migranten. Nu uitte dit racisme zich ook in de opstandsgebieden, waar Afrikaanse migranten maar al te makkelijk werden aangezien voor huurlingen van Gadaffi, en soms geweld te verduren kregen van opstandelingen. Dat is een bepaald onfris aspect van een op zichzelf rechtmatige opstand. Maar het wortelt in de sociale structuur van Libië, waarin een groot deel van de arbeidersklasse van dat land een soortgelijke onderklassepositie had als in Bahrein. Samen met Libische opstandelingen strijden tegen Gadaffi’s bewind was voor deze migranten helaas geen voor de hand liggende reactie, en de opstelling van opstandelingen maakte dit samen strijden nog moeilijker. Door dit alles ontbreekt de dimensie van arbeidersstrijd die in Tunesië en Egypte zo sterk is, in Libië vrijwel geheel.
Zelforganisatie
Er was niet alleen een veelheid van zelf-doen, zélf in beweging komen, van directe actie; mensen begonnen zich ook op allerlei manieren zelf te organiseren. Op het Tahrirplein in Cairo begonnen mensen zelf taken te verdelen: voedselvoorziening, schoonmaak, cultuur en entertainment, maar ook bewaking van de toegangen. Op de Pearl Rotonde in Bahrein gebeurde zoiets ook: een krant uit het naburige Verenigde Arabische Emiraten sprak zelfs van een “werkende anarchie, niet in de zin van chaos, maar in de betekenis van afwezigheid van centrale autoriteit”. En in Benghazi, in Libië, begon de plaatselijke gemeenschap het dagelijkse leven te organiseren via de vorming van comité’s, nadat mensen er het Gadaffi-bewind verdreven hadden. Anderen regelen de dingen niet meer voor ons? Dan zullen we het zelf moeten doen. Mensen begonnen hier min of meer via directe democratie zichzelf te besturen. Ze gingen daarmee veel verder dan de vertegenwoordigende democratie die ze op ideologisch niveau nastreefden. Mensen praatten als linkse liberalen. Maar ze handelden zo ongeveer als anarchisten… om de links-liberale droom dichterbij te brengen. Er was dus wel degelijk een libertaire dynamiek in de gebeurtenissen herkenbaar.
Maar het was een dynamiek die zich vrijwel nergens van zichzelf bewust was. Mensen zagen de zelfbestuursstructuren in Benghazi, de zelforganisatie op het Tahrirplein, niet vanzelf als het begin van een nieuw soort maatschappij. Mensen zagen deze zelforganisatie als iets tijdelijks om de strijd zelf te organiseren, om het gat te vullen zolang er nog geen democratisch gekozen nieuw bestuur was. Toen Mubarak verdwenen was, verdwenen ook de comité’s om de protesten op het plein zo goed mogelijk gaande te houden. En nu de tijdelijke comité’s ondergeschikt worden aan een Nationale Overgangs Raad die zich inmiddels als interim-regering profileert, horen we er ook steeds minder van. De naamgeving geeft het al aan: Nationale Overgangs Raad. Overgang naar wat? Naar ‘normale’ democratische bestuursverhoudingen. Zelfbestuur is geen doel van de protestbewegingen. Zelfbestuur is een middel om de democratische doelen van die bewegingen dichterbij te brengen. Maar het zelfbestuur wijst tegelijk impliciet op de mogelijkheid om veel meer vrijheid en rechtvaardigheid te brengen dan mogelijk is binnen een liberaal-democratisch kader met al haar indirectheid en beperktheid. Liberale democratie opent ruimte, na jaren van dictatuur. Maar uiteindelijk doet ook liberale democratie geen recht aan het fundamentele verlangen naar vrijheid en rechtvaardigheid dat de opstanden aanjaagt.
Dat impliciete potentieel tot veel diepere bevrijding helpen, tot werkelijkheid maken, dat is iets waar anarchisten aan kunnen bijdragen. Erop wijzen dat je die comité’s ook permanent kunt maken, er de kiem in aanwijzen van een nieuwe vrije maatschappij, dat is iets wat anarchisten kunnen doen – hier, maar vooral ook daar. Zoals een Syrische anarchist het formuleert: “De Libische volkscomité’s zouden de basis van een nieuw leven moeten zijn, en niet slechts een interim-maatregel.” Als dat idee, en de bijbehorende praktijk, voet aan de grond krijgt binnen de opstandsbewegingen, dan kunnen ze uitgroeien tot revoltes, ja revoluties, die waarlijk als anarchistisch getypeerd kunnen worden.
Solidariteit
Wat kunnen revolutionairen, anarchisten onder hen, in bijvoorbeeld Nederland doen om te helpen? Niet heel erg veel, gezien de geringe aantallen. Maar er zijn enkele punten. Ons inzetten tegen wapenhandel vanuit Nederland met de regimes in Noord-Afrika en het Midden-Oosten is er een van. Dat kan de vorm aannemen van een petitie, niet omdat daar grote druk van uitgaat, maar omdat daarmee tenminste de kritiek een beetje aan het gonzen komt. Steviger en verdergaande acties tegen medeplichtige bedrijven zijn denkbaar, waarbij een onderscheid belangrijk is tussen profiterende directies en het personeel dat er werkt en dat we als potentiële bondgenoot dienen te benaderen. Een tweede punt is: opkomen voor migranten en vluchtelingen, juist nu. Europa en Libië werkten goed samen in het tegenhouden van Afrikanen die naar Europa proberen te komen. Dat was deel van het bondgenootschap tussen Gadaffi en onder meer Berlusconi. Opkomen tegen deze brute vorm van grensbewaking is deel van een politiek die terecht sowieso alle grenzen en migratiebeperkingen aanvecht. Er is nog een punt: wie westerse interventie volstrekt afwijst – en ik denk dat we dit moeten doen – moet onder ogen zien dat Gadaffi alsnog een slachting in opstandsgebieden zou kunnen aanrichten. Het minste dat we, in combinatie met het stoppen van de luchtaanvallen, moeten eisen is dan ook: iedereen die op de vlucht slaat, wordt een veilig heenkomen en fatsoenlijke opvang geboden, ook al verhuist de complete bevolking van Benghazi dan naar Europa.
Andere bijdragen die we kunnen leveren, zijn het bieden van morele steun, hoe beperkt ook, aan opstandelingen en specifiek aan geestverwanten onder de opstandelingen. Als een groepering in Cairo een solidariteitsverklaring vanuit een groepering in Amsterdam of zo krijgt, dan motiveert dat mensen, het steekt hen hopelijk een hart onder de riem. Daarnaast, en in veel bredere zin, is het werken aan een breed verspreid bewustzijn dat de revoltes in Noord-Afrika en het Midden-Oosten onze sympathie en steun verdienen, van belang. Als er een publieke opinie zou zijn die het nadrukkelijk voor de opstanden opneemt, dan zal vanuit opstandige kringen de neiging ontstaan om daar steun te zoeken, en niet bij regeringen met hun legers, kruisraketten, NAVO en VN. Niet de hypocriete en van belangenpolitiek doordrenkte operaties die westerse staten nu uitvoeren boven Libië, maar authentieke steun, geworteld in solidariteit.
Peter Storm
Maker van het weblog Rooieravotr.