Er wordt van een “schandaal” gesproken
Eind vorige week bekladde de actiegroep Aliansi Merah Putih het Indië-monument in Den Haag. Ze stuurden de media en ook ons een persbericht, dat we plaatsten in onze rubriek Nieuws Elders. In reactie op die verklaring schreef Fernanda Oliveira dit stuk.
Nu ik dit artikel schrijf, is het jaartal 2020: een bewogen jaar dat onlosmakelijk is verbonden met dood en verderf gegeven de COVID-19 pandemie. In ditzelfde jaartal heeft een bepaalde groep Indonesische nationalisten op 14 augustus een herdenkingsmonument van de Nederlands-Indonesische gemeenschap geschoffeerd in Den Haag, Nederland.
Op 15 augustus wordt de jaarlijkse herdenking gehouden voor de Nederlands-Indonesische gemeenschap om álle slachtoffers van de Japanse bezetting te herdenken. Het herdenkingsmonument in Den Haag biedt een gemeenschap een laatste beetje erkentenis en zichtbaarheid voor de gemeenschappelijke familiegeschiedenis van zo’n twee miljoen Nederlanders. Wij zijn namelijk niet opgenomen in de geschiedenisboeken, werden bij aankomst in “het moederland” weggemoffeld in pensions, leefden voor een poos in mensonterende armoede in Nederland, hebben niet onze militaire salarissen uitbetaald gekregen voor achttien oorlogsmaanden, hebben geen financiële compensatie gekregen voor de ontheemding en het verlies van alle bezittingen, en hebben als kers op de taart geen pensioenherstel gekregen. In de belevingswereld van de Nederlandse overheid lijken wij niet te bestaan. Sterker nog, bij de overdracht van de soevereiniteit aan Indonesië in 1949 werd de hele schuldenbalans overgedragen aan de Indonesische regering. De Indische Kwestie 2.0 is een organisatie die zich actief met dit vraagstuk bezig houdt en probeert rechtvaardigheid te behalen bij de Nederlandse overheid.
Ten gevolge van de geracialiseerde hiërarchie in de Nederlands-Indische kolonie leed de eerste generatie aan een gekoloniseerd bewustzijn. Dat betekent zoveel dat racisme tegen een deel van de eigen Aziatische identiteit met de paplepel ingegoten werd. Witte suprematie was de norm en non-conformisten moesten hiervoor uitwijken. Gezien de niet bijster enthousiaste opvang van de Nederlands-Indonesische Nederlanders en Molukkers werd de drang tot schijnbare assimilatie in het publieke domein van de Nederlandse samenleving verergerd. Vandaag de dag worden er gelukkig wel kritische discussies gevoerd over de rol van Indischen en Indo’s in de Nederlandse maatschappij en het historisch Nederlands-Indië met zijn tempo doeloe-tijd. Ook over de herdenking wordt uitvoerig gesproken. Het Dekolonisatie Netwerk Nederlands-Indië is een voorbeeld van zo’n organisatie voor en door Nederlands-Indonesische Nederlanders, die zulke machtsdynamieken van toen en nu aan de kaak stellen.
Wanneer het persoonlijke politiek is
Ter bekentenis wil ik nadrukkelijk benoemen dat ik nog steeds enigszins in een zekere duisternis tast met betrekking tot de origines van mijn eigen familiegeschiedenis. Dit heeft niet enkel te maken met de assimilatiedrang, maar ook met de zwijgcultuur die gedreven wordt door het principe van “Sudah, laat maar…”. Deze zwijgcultuur vindt gedeeltelijk haar grondslag in de oorlogstrauma’s van de eerste generatie aan de Japanse bezetting en de etnische zuiveringen van de Bersiap. Opa’s en oma’s vinden het moeilijk om hun leed te delen met hun kinderen en kleinkinderen, want: “We zijn toch in Nederland?”.
Mijn oma was een Indische koloniaal afkomstig uit Sigli, Aceh, Sumatra – een idyllische bestemming die gekarakteriseerd wordt door een multipliciteit aan beproevingen – en daarmee heb ik het niet enkel over de humanitaire catastrofe die veroorzaakt is door de tsunami van 2004 of de best rigide Sharia-wetgeving die in Aceh is ingevoerd in 2003. Sumatra, als een van de veelvoudigheid aan eilanden, werd als vele andere eilanden getekend door koloniale bloedbaden. De Aceh-oorlog (1843-1942) is letterlijk en figuurlijk een van de meest tastbare speerpunten van gewelddadige consternatie geweest in de koloniale bezetting van Indonesië.
In tegenstelling tot de aristocratische positie die mijn oma bekleedde, leidde mijn opa in eerste instantie het bestaan van een verstoten Indo in Bandung, Java. Aanvankelijk leefde hij in de kampung bij zijn Indonesische moeder. Zijn Indo-Europese vader erkende hem niet. De levensomstandigheden in de kampung waren erbarmelijk: geen elektriciteit, geen water en bittere armoede. Uiteindelijk is hij geadopteerd door een Indische familie, die vele kinderen van Javaanse, Indo-Europese en Chinese afkomst onder hun vleugels namen. Zijn ouders heeft hij nooit echt goed gekend hierdoor.
Het noodlot van mijn oma en opa ten tijde van de Japanse bezetting en de etnische zuiveringen van vele Indo-Europeanen, Molukkers, Nederlanders en Chinezen geschiedde dienovereenkomstig met de klassenpositie en de verhouding Nederlands en Indonesisch bloed die door hun aderen stroomden. Deze twee identiteitsassen vormden standaard de leidraad voor iemands lot, zowel in het door Nederland gekoloniseerde Indonesië als in het door Japan bezette Indonesië.
Mijn oma behoorde tot de aristocratische, Indische klasse. Dat betekent dat zij direct medeplichtig was aan de koloniale onderdrukking door Nederlanders ten aanzien van Indonesiërs, aangezien zij meer Nederlands bloed had, waardoor zij en haar familie toegang hadden tot meer politieke en economische privileges in de voormalige kolonie. Door de Japanners werd zij daarom snel na de invasie veroordeeld tot internering in een werkkamp, waar zij in de brandende zon onder een imperialistisch bewind dwangarbeid verrichtte samen met haar zusjes, moeder en oma. Daarmee is de kous nog niet af. Verkrachting, moord, marteling en hongerdood passeerden dagelijks de revue in het kamp. Mijn oma kon hier niet over praten en was zwaar getraumatiseerd. Dit heb ik opgestoken uit de Nederlands-Indonesische literatuur namelijk.
Mijn opa daarentegen behoorde tot de Indo-klasse, een klasse zogenaamd superieur aan de Indonesische bevolking, maar inferieur aan de Indische bevolking. Zijn Indische adoptieouders werden veroordeeld tot het kamp en hij bleef samen met andere Indo-Europese lotgenoten uit zijn adoptiegezin achter. Mijn opa was een buitenkamper. Gezien het gegeven dat mijn opa meer Indonesisch dan Nederlands bloed had, hoopten de Indonesiërs en de Japanners dat hij voor zijn Aziatische kant zou kiezen en zijn Europese kant de rug zou toekeren. Het jappenkamp was dus vaak geen optie voor een Indo. De omstandigheden buiten de kampen waren helaas niet minder abominabel dan in het zogenaamde jappenkamp. Om te ontsnappen aan een nijpend gebrek aan voedsel bewerkte hij de rijstplantage van zijn volbloed Indonesische familie. Alle oogst moest worden afgedragen aan de Japanners, wat hem en vele andere Indo’s en Indonesiërs uitgemergeld en ellendig achterliet. Indo’s mochten ook niet ingrediënten halen op de pasar (de markt), indien zij hun Nederlandse kant niet wilden verloochenen. Gelukkig had mijn opa Indonesische familie, die hem stiekem wel wat eten wilde toeschuiven.
Op 15 augustus na de capitulatie van de Japanse regering, toen men even een zonnestraaltje van hoop leek op te vangen, brak de hel los. Soekarno en Hatta – de grondleggers van de moderne Indonesische natiestaat en de pancasila – hadden hun landgenoten niet meer in de hand. Paramilitaire groepen en criminele bendes begonnen aan een moord-, verkrachting- en martelcampagne van Indo-Europeanen, Molukkers, Nederlanders en Chinezen. Deze etnische groepen belichaamden namelijk het koloniale systeem en deze moest samen met de vertegenwoordigers van zo’n regime omvergeworpen worden.
Gek genoeg kan ik deze geweldsuitbarsting als derde generatie Indo begrijpen. De Bersiap kan enigszins aangeduid worden als een catharsis van opgekropte emoties, ingegeven door de eeuwenlange slavernij, dwangarbeid, politieke onderdrukking en onteigening van grondstoffen in Indonesië ten dienste van de Nederlandse “moedereconomie”. Ik keur de oorlogsmisdaden die deze Indonesiërs toentertijd hebben begaan echter niet goed. Geweld is een delicate zaak en verdient over het algemeen niet mijn voorkeur.
Daarbij moet er nog een andere kritische kanttekening geplaatst worden in dit verhaal van de Bersiap. Tegen het advies van de Verenigde Naties aan de Nederlandse regering in het kader van een onvoorwaardelijke overdracht van de soevereiniteit beging het KNIL gruweldaden tegen de Indonesische bevolking in een poging tot rekolonisatie. Dit geldt niet alleen voor Indonesië, maar ook voor West-Papua (Een natie die vandaag de dag nog steeds onderdrukt wordt door de Indonesische staat als neo-kolonisator. Dit maakt het allemaal erg complex; er is geen ondubbelzinnige uitleg mogelijk voor de historische en zelfs hedendaagse passages in Indonesië.). Van 1945 tot en met 1949 woedde er een heuse dekolonisatieoorlog op Indonesisch grondgebied. Tot op de dag van vandaag erkent de Nederlandse staat deze dekolonisatieoorlog en de uitgeroepen soevereiniteit op 17 augustus 1945 niet. In het verlengde daarvan liggen alle rechtszaken; processen die zijn aangespannen tegen de Nederlandse overheid door Indonesische slachtoffers wiens vaders, broers, neven, vrienden en buurmannen voor de ogen van hele dorpen zijn gefusilleerd door Nederlandse KNIL-soldaten. (Neo-)koloniale marginalisering is dus niet enkel toebedeeld aan de Indo-gemeenschap, maar ook aan Indonesiërs.
Een hartenwens: intersectionaliteit, solidariteit, samenwerking
Vandaag de dag is het grondbeginsel van de moderne Indonesische natiestaat: “eenheid binnen diversiteit”. Wat ik graag zou willen, is dat Indo’s, Molukkers, Papua’s en Indonesiërs zo’n notie van wederzijdse acceptatie van elkaars identiteit eer kunnen aan doen in ons koude kikkerlandje. Ja, er is diversiteit binnen alle gemeenschappen van Nederlanders die op de een of andere manier een verbintenis hebben met ons koloniale verleden in Nederlands-Indië. Ook binnen deze individuele gemeenschappen zelf is er veel diversiteit qua religie, klasse, seksuele geaardheid, gender, leeftijd, opleidingsniveau, migratiegeschiedenis en taalvaardigheid. Dit noemt socioloog Vertovec “superdiversiteit” binnen migrantengemeenschappen. Nee, deze diversiteit en superdiversiteit is geen probleem, zoals bepaalde Indonesische nationalisten dat lijken te insinueren middels hun toch wel dubieuze optreden.
Samen kunnen wij (Indo’s, Indonesiërs, Molukkers en Papua’s) een vuist maken tegen het neo-koloniale en neo-imperialistische raamwerk waarbinnen wij allemaal gevangen zitten – weliswaar op andere manieren. Waar een deel van de Indonesiërs vandaag de dag zich bijvoorbeeld verenigen in de Indonesian Migrant Workers Union (IMWU) om zich in te zetten voor de arbeidsrechten van gedocumenteerde en ongedocumenteerde huishoudelijk werkers, dealt de Indo-gemeenschap met de vervreemding ten gevolge van geïnternaliseerd racisme en impliciet opgelegde assimilatie door de Nederlandse staat.
Kimberlé Crenshaws theorie betreffende intersectionaliteit zou vruchtbaarheid kunnen bieden aan zo’n samenwerkingsverband tussen Indo’s, Indonesiërs, Molukkers en Papua’s. Deze advocaat postuleerde dat de constructie van onderdrukking en privilege verband houdt met de manier waarop bepaalde bouwstenen van een groeps- of individuele identiteit zoals ras en gender in een machtshiërarchie gecategoriseerd zijn. Persoonskarakteristieken zijn intrinsiek aan iemands identiteit en kunnen niet los van elkaar bekeken worden. Op deze manier kan men veel helderder machtsverhoudingen bestuderen om deze vervolgens te vervangen door gelijkwaardige en harmonieuze relaties.
In plaats van elkaars monumenten te bekladden en in wezen te vervallen in een soort oude divisies van de koloniale verdeel- en heers-politiek zouden wij een begin kunnen maken met zo’n intersectionele analyse van onderdrukking en overheersing. Niet alleen binnen onze gemeenschappen moeten zulke dynamieken onder schot genomen worden, maar we moeten vooral ook de handen ineen slaan om een kritische blik te werpen op het neo-koloniale raamwerk waarin de Nederlands-Indonesische relaties zich bevinden. We zouden dus eens solidair met elkaar moeten zijn om zo vanuit een gedeeld startpunt – dat is een inclusief én kritisch samenwerkingsverband – te vertrekken naar een daadwerkelijk dekoloniale wereld, vrij van de verdeel- en heers-politiek waarop wij à la 2020 nog op lijken voort te borduren. Dialoog is de remedie tegen alles, lijkt mij. Laten we proberen elkaar te begrijpen en van elkaar te leren.
“Divided we fall, united we stand tall.”
Fernanda Oliveira