Erdoğan zei het zelf al: de strijd tegen de Koerden valt niet te winnen
In 1991 trok de voorzitter van de afdeling Istanbul van de moslimfundamentalistische Refah Partisi (RF, Welzijnspartij) zich plots en voor het eerst het lot van de Koerden aan. Het leek erop dat zijn partij steeds minder steun kreeg van religieus-conservatieve Koerden. Hij liet onderzoek doen en stelde een rapport op. Daarin stond dat veel Koerden grote moeite hadden met de deelname van zijn partij aan de toenmalige regeringscoalitie met de Milliyetçi Çalışma Partisi (MÇP), zoals de partij van de extreem-rechtse nationalistische Grijze Wolven toen heette. De voorzitter stelde daarom voor om een einde te maken aan de repressie tegen de Koerden en hun taal en cultuur te erkennen. Zijn naam? Recep Erdoğan, de huidige president van Turkije.
Het rapport bleef lang geheim, tot journalist Ruşen Çakır er jaren later de hand op wist te leggen. Het is interessant om het rapport nog eens terug te lezen. Zeker nu de Turkse staat de Koerden weer zwaar onder vuur neemt, zowel in Turkije als Syrië, en er weer een machtsblok heerst van fundamentalisten en extreem-rechtse nationalisten.
Opmerkelijk is dat het rapport destijds de situatie in Koerdistan niet reduceerde tot een veiligheidskwestie. Dat in tegenstelling tot de toenmalige heersende politieke opinie, die vandaag de dag nog steeds klakkeloos wordt overgenomen door Turkse rechtse conservatieven. Het rapport presenteert een vrij progressieve, neutrale kijk op ‘het Koerdische probleem’ en dat zou je taboedoorbrekend kunnen noemen. De jaren negentig waren immers een periode waarin nationalisme, repressie en onderdrukking zienderogen toenamen. Maar het rapport laat ook zien dat moslimfundamentalisten niet altijd zo principieel vasthouden aan hun ‘anti-nationalisme’, en de “Oemma”, de wereldgemeenschap van moslims, best willen opdelen als de machtspolitiek erom vraagt.
Kemalisme
Tot dan toe werd er in officiële kringen uitsluitend gesproken en geschreven over “de problemen in het Oosten en Zuid-Oosten”, maar in het rapport werd aanbevolen om het voortaan te hebben over “Koerdistan” en “Koerden”. De onderzoekers schreven dat het ‘Koerdische probleem’ sterk samenhing met de kemalistische ideologie en zijn ontkenning en onderdrukking van de inwoners van Turkije die geen Turken zijn. Het kemalisme is het Turkse nationalisme, gebaseerd op de leer van de grondlegger van het moderne Turkije, Mustafa Kemal Atatürk. In het rapport werd erkend dat Turkse militairen en paramilitaire diensten zich schuldig maakten aan schendingen van de mensenrechten in Koerdistan. En dat Koerden werden onderworpen aan repressie en martelingen. Er werd ook uitgelegd waarom de Koerdische bevrijdingsbeweging Partiya Karkerên Kurdistanê (PKK) en de toenmalige pro-Koerdische partij Halkın Emek Partisi (HEP) zo succesvol waren en veel Koerden aan zich wisten te binden.
De uiteindelijke conclusie luidde dat de Turkse staat de strijd tegen deze bewegingen niet zou kunnen winnen, ondanks alle repressie en de enorme bedragen die daarin gestoken werden. De onderzoekers erkenden ook dat de meeste Koerden zich helemaal niet wilden afscheiden van Turkije, maar streden voor erkenning van de Koerdische taal, cultuur en identiteit. Het is interessant om te lezen hoe Erdoğan destijds in het rapport liet opsommen hoe zijn partij het probleem moest aanpakken en oplossen. Kort samengevat:
- Schroom niet om het woord “Koerd” openlijk te gebruiken (waaruit blijkt hoe moeilijk dat was in die tijd) en erken het leed en de pijn die Koerden hebben moeten ondergaan.
- Erken de basale mensenrechten en erken de Koerdische cultuur en identiteit. Naast de Koerden zouden ook andere minderheden in Turkije diezelfde rechten moeten krijgen toegekend. Het zou ook mogelijk moeten zijn om lokaal autonoom bestuur in te voeren.
- Geef Koerden het recht om Koerdisch te spreken. Hervorm het onderwijs zodat Koerden in de eigen taal opgeleid mogen en kunnen worden. Taal is altijd een belangrijk punt geweest in de Koerdische strijd. Juist omdat ontkend werd dat Koerden bestonden, werd ook het bestaan van de Koerdische taal ontkend én verboden.
- De partij moet inzetten op het erkennen en waarborgen van de mensenrechten. Erkend en onderstreept werd dat de RP tekort was geschoten in het benoemen en aanpakken van mensenrechtenschendingen.
- De partij moet de staatsterreur afwijzen. Dat was een zeer in het oog springende suggestie! Heel expliciet werd benoemd dat de RP in het conflict tussen de staat en PKK niet automatisch meer de kant van de staat moest kiezen en niet hetzelfde jargon moest gebruiken, zoals onder meer “separatisten” of “terroristen”.
- De partij moet elke vorm van racisme afwijzen, van Turken of van Koerden, en zelf een anti-racistische houding aannemen.
Opportunisme
Kortom, Erdoğan zei het leed van de Koerden te voelen en gaf aan dat hij bereid was om hun rechten te erkennen. Hij leek van plan om verregaande veranderingen door te voeren. Zo’n progressieve democratische benadering was hard nodig om de krimpende steun van de Koerden voor zijn partij te stoppen. Turkse conservatieve religieuze partijen kregen van oudsher namelijk juist veel steun van conservatieve Koerden. De meer progressieve en nationalistische Koerden geven hun stem doorgaans eerder aan pro-Koerdische partijen.
In die tijd voelde de conservatieve moslimgemeenschap zichzelf trouwens ook onderdrukt door de heersende kemalistische elite die de staat toen nog stevig in de greep had. Erdoğans RF werd in 1997 door de staat verboden. Conservatieve Koerden en fundamentalisten hadden dus een gedeeld leed en gezamenlijke vijand: de Turkse nationalisten. Maar de Koerden werden dubbel onderdrukt, als conservatieve religieuzen én als Koerden.
Jaren later, toen Erdoğan de grote leider was geworden van de Adalet ve Kalkınma Partisi (AKP), en zich profileerde als neo-liberaal politicus die het land ging democratiseren, bekommerde hij zich weer veel minder om de Koerden. Dat tekende zijn pragmatisme: hij zal alles doen en iedereen opofferen, zolang dat hem maar dichter bij de absolute macht brengt. Hij wilde de kemalisten in die tijd niet teveel tegen zich in het harnas jagen, en voorkomen dat ook zijn AKP verboden zou worden en hij in de cel zou belanden. Toen het moment daar was en hij de liberalen stevig achter zich had staan, kwamen de Koerden weer in beeld en begon hij met hen plots besprekingen over hervormingen. Samen met zijn strijdmakker Fethullah Gülen maakte hij daarop korte metten met de kemalistische machthebbers en enige tijd later zelfs met de hele kemalistische top van het leger. Eenmaal aan de absolute macht had Erdoğan de Koerden én Gülen niet meer nodig en schoof hij hen beide rücksichtslos aan de kant.
“Zo lang je er niet over nadenkt, bestaat er geen Koerdisch probleem”, zei Erdoğan daarna. Hij zou daarop precies alles gaan doen waar hij zich in zijn rapport van 1991 nog tegen gekeerd had. Hij verklaarde de oorlog aan de Koerden in Oost-Turkije en daarna aan die in Syrië. Hoe meer macht hij naar zich weet toe te trekken, hoe meer hij zich gaat ontpoppen tot een klassieke kemalist, een aanhanger van de racistische staatsideologie die gericht is op assimilatie van de Koerden en andere minderheden.
Afrin
Zijn rapport uit 1991 was voor rechts Turkije taboedoorbrekend, omdat de kern van het probleem er expliciet in werd benoemd. Taboedoorbrekend, maar overigens niet uniek. De liberale president Turgut Özal dacht in de jaren tachtig bijvoorbeeld ook in die richting. Het lijkt allemaal niet veel, maar gedurende de tachtig jaar van de Turkse Republiek is er toch best veel veranderd. De keiharde ontkenning dat Koerden überhaupt bestaan, is inmiddels door het Koerdische verzet van tafel. Niemand kan nu meer ontkennen dat Koerden bestaan en een andere taal, cultuur en folklore hebben. In wezen is de kemalistische assimilatiepolitiek – een project van één volk, één vlag, één natie – tot mislukken gebracht door de decennialange strijd van de Koerden. Die hebben daar heel veel offers voor moeten brengen. En de rol die de PKK gespeeld heeft bij het afstoppen van dat project valt niet te ontkennen, zoals Erdoğan destijds al toegaf in zijn rapport.
Vandaag de dag inspireert de PKK niet alleen de Turkse Koerden, maar ook veel andere mensen in Turkije en daarbuiten, van Iraaks Koerdistan tot Rojava en Afrin in Syrië. Natuurlijk is de PKK een nationalistische guerrillabeweging met bijbehorende hiërarchie, discipline en gericht op voeren van oorlog, maar het is tevens een politieke beweging met tienduizenden sympathisanten, ook in Europa, die willen vechten voor een einde aan de onderdrukking van de Koerden. De verovering en bezetting van Afrin zijn daardoor gedoemd om op den duur te mislukken. Ze zullen een pyrrusoverwinning blijken voor de Turkse staat.
Erdal Eren Adali
Ik vraag me af of je de PKK nog Koerdisch nationalistisch kunt noemen. Sinds 1999 hebben ze afstand genomen van het ”marxisme-leninisme” (stalinisme) en ook het idee van een zelfstandige Koerdische socialistische staat. Tegenwoordig zegt de PKK te vechten voor Koerdische culturele en democratische rechten binnen de Turkse republiek. Ook de Democratische Unie Partij (PYD) in noord Syrië heeft geen Koerdische staat uitgeroepen, maar een democratie federatie voor alle Syrische volkeren. Zowel de PKK in Turkije als de PYD geven voorkeur aan culturele en democratische vrijheden voor de Koerden. Maar echt nationalisme zoals het stichtte van een eigen staat of verheerlijking van één volk of cultuur, zie ik de PKK en PYD niet uitstralen!