Fantoomgroei
Onlangs verscheen het boek “Fantoomgroei”, met als ondertitel “Waarom we steeds harder werken voor steeds minder”. Het boek is geschreven door Sander Heijne en Hendrik Noten, en wordt begeleid door een discussiesite. “Fantoomgroei” kreeg de nodige publiciteit, hoewel er naar mijn mening niet echt iets nieuws in staat. Het boek is dan ook vooral een samenvatting van de kritiek op ons huidige doorgeschoten economische systeem die al door andere historici en economen is geformuleerd. En het geeft een oplossingsrichting in de vorm van oprichting van coöperaties om de economie te veranderen met concrete initiatieven die ook al door anderen naar voren zijn gebracht. Als samenvatting biedt het boek een mooi overzicht.
De ondertitel geeft al aan met welke onderzoeksvraag Heijne en Noten begonnen. Want waarom maken bedrijven megawinsten, maar zien we dat niet terug in onze portemonnee? De Nederlandse economie is de afgelopen veertig jaar met tientallen procenten gegroeid, terwijl de gezinsinkomens in dezelfde periode vrijwel niet zijn gestegen. De schrijvers gaan op zoek naar het verhaal over hoe dit heeft kunnen gebeuren. Eerst analyseren ze de opkomst van populistisch extreem-rechts. Daarna gaan ze in op de armoede in Nederland, dat niet het egalitaire, sociaal rechtvaardige land blijkt te zijn waarop vele politici zich laten voorstaan. De schrijvers constateren dat de economie wel sterk is gegroeid, maar dat daarmee de armoede niet als vanzelf is opgelost. Ze analyseren de schuldenberg die Nederlanders op zich hebben genomen, en de flexibilisering van de arbeid. En ze contrasteren dat met de excessieve stijging van bedrijfswinsten in de hele westerse wereld. Waarbij de belastingafdrachten daalden en er bezuinigingen op de collectieve voorzieningen waren.
Dat is allemaal wel bekend, maar dan vertellen de schrijvers een idyllisch verhaal over Philips om aan te tonen dat er ook goede kapitalistische bedrijven zijn, met aandacht voor sociale aspecten, het milieu en de gemeenschap van mensen. In de tachtiger jaren telde Philips 400.000 werknemers. Philips wierf personeel in heel Nederland en ontwikkelde een conglomeraat van fabrieken waarbij alles in eigen huis werd geproduceerd. Het bedrijf investeerde een vermogen in goede maatschappelijke voorzieningen voor het personeel. Eigen woningbouwverenigingen, speciale Philips-winkels waar het personeel zijn boodschappen kan doen, speelplaatsen, een bibliotheek en scholen. En dan zijn er de diverse vrijetijdsverenigingen, waaronder PSV.
Economische crisis
Eind jaren zeventig komt de Nederlandse maakindustrie, zoals Fokker, scheepswerven en DAF, in moeilijkheden. Ook Philips ontkomt niet aan de crisis. Operatie Centurion wordt afgekondigd. Het grote conglomeraat wordt opgeknipt in een waaier van zelfstandige bedrijfsonderdelen. De productie van apparatuur wordt uitbesteed aan onderaannemers. Het aantal werknemers is nu geslonken naar 37.000. Daarna analyseren de schrijvers de nieuwe ondernemingen, zoals Bol.com, en hoe die werken. Het heeft flexibilisering van de arbeid tot gevolg. Wat er bij Philips gebeurde, het opknippen van grote industriële conglomeraten in ketens van onderaannemers, is wat de Amerikaanse professor David Weil de creatie van een afhankelijk sterrenstelsel noemt. Die duizenden kleine onderaannemers cirkelen rond een ster, bijvoorbeeld Philips, die het product uiteindelijk aan de klant verkoopt. Zij bepalen dus hoe het geld over de leveranciers wordt verdeeld. De onderaannemers, de planeten rond de ster, zijn in een hevige concurrentiestrijd verwikkeld om de gunsten van de ster en nemen zo goedkoop mogelijke flexkrachten en zzp-ers in dienst, die je in deze analogie de satellieten zou kunnen noemen.
Die verdienen nog amper geld. Uit cijfers van het CBS blijkt dat veertig procent van de zzp-ers in 2016 minder dan 16.000 euro per jaar verdiende. Door deze ontwikkeling is het niet (meer) zo dat als we in een opgaande economie zitten, de hele maatschappij daarvan profiteert. Steeds meer gegenereerde waarde wordt weggezogen naar de sterren, en die hebben geen oog voor mooie sociale doelen, zoals eertijds Philips. Dankzij internet ontstaan platformen van dienstenleveranciers, die een monopoliepositie gaan innemen.
Daarna besteden de schrijvers aandacht aan het zogenaamde aandeelhouderskapitalisme (waarin alleen de maximale korte termijn-winsten tellen) en succesvolle acties van de FNV bij de schoonmakers en Post.nl tegen de slechte arbeidsvoorwaarden. In volgende hoofdstukken van het boek wordt het keynesianisme, de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog en de opbouw van de welvaartsstaat behandeld en de reactie daarop, de opkomst van het neo-liberalisme. Deze ontwikkeling is al door diverse wetenschappers bestudeerd en beschreven.
Kansen
In het boek wordt geconstateerd dat we met de huidige economische groei en organisatie van de productie afstevenen op een ecologische en economische ramp als we niet snel een vuist maken tegen klimaatverandering. Naar analogie van het succes van de neo-liberalen, die zeiden dat hun ideeën kans maakten in crisistijd, vragen de schrijvers zich af of de komende crisis kansen biedt voor een omwenteling ten goede.
Eerst wordt geanalyseerd wat economie eigenlijk is. Daarbij wordt kritiek geleverd op de theorie van de “onzichtbare hand”, het spel van vraag en aanbod op de markt die tot de meest efficiënte prijsvorming leidt. Daarbij is er een poging tot rehabilitatie van de beroemde Adam Smith, die de bedenker zou zijn van die “onzichtbare hand”, maar die in werkelijkheid tekeer ging tegen de commerciële, met de staat verbonden monopolies van zijn tijd.
Door het hele boek, in diverse beschouwingen, loopt dat de geschiedenis een geschiedenis van ideeënstrijd is. Wij worden geconditioneerd om in bepaalde dingen te geloven en een creatieve radicale verandering is dan ver weg, ook al zien we de catastrofe op ons afkomen, maar we blijven op platgetreden paden achter elkaar aanlopen. Dit zou de reden zijn dat veranderingen zo moeilijk realiseerbaar zijn.
Het goede kapitalisme
Verwerpen de schrijvers nu het kapitalisme? Geenszins. Het huidige kapitalisme heeft geen oplossingen voor de crisis die op ons afkomt. Over hoe we de welvaart eerlijker verdelen onder de mensen die haar creëren, over hoe we de planeet leefbaar houden. Maar de schrijvers geloven niet dat het kapitalisme kapot is. Het is het kompas van het kapitalisme dat ernstig is ontregeld, stellen ze. Het huidige kapitalisme is gericht op ongebreidelde economische groei, de optimalisatie van private winsten en het bevorderen van een marktsysteem dat de economische vrijheid van bedrijven voorop stelt. Het Bruto Binnenlands Product (BBP) dat de economische groei meet, is ontwikkeld tijdens de Tweede Wereldoorlog om in korte tijd zoveel mogelijk goederen (wapens) te produceren. We moeten toe naar een maatstaf voor vooruitgang in plaats van voor groei. Vervolgens wordt uitgelegd waarom het BBP een belachelijke maatstaf is. Milieurampen kunnen in principe zorgen voor groei van het BBP. Dat is de fantoomgroei, de titel van het boek. We stapelen materiële groei op groei en dat kan zo niet doorgaan. We zullen een breder debat over welvaart en welzijn moeten eisen. Een “brede welvaartsmonitor”.
“Een nieuw verhaal”
In dit laatste deel van het boek wordt aangegeven dat jonge mensen de straten van de hoofdsteden op gaan “in een verbeten strijd voor hun toekomst”. Chili, Hong Kong, de vele demonstraties voor een beter klimaat met als inspiratie een zestienjarige Zweedse scholiere. De gele hesjes worden genoemd, die strijden tegen de hoge brandstofprijzen.
Maar hé, die verhoging van de brandstofprijzen was door Macron toch bedoeld om klimaatverbetering te bereiken? En dan wordt de vraag gesteld: zijn die klimaatdemonstranten enerzijds en de gele hesjes anderzijds (en bij ons de boeren, voeg ik daaraan toe) niet elkaars ideologische tegenstrevers? Gaan verschillende bevolkingsgroepen de straat op tegen een klimaatbeleid omdat ze hun broodwinning in gevaar zien komen? Of tegen inperking van hun bewegingsvrijheid, zoals de gele hesjes? De schrijvers concluderen dat een beleid voor een rechtvaardig klimaat alleen een kans maakt wanneer de transitie naar een duurzame samenleving gepaard gaat met de strijd voor een eerlijker verdeling van de welvaart. Dat zijn twee zijden van dezelfde medaille. Als voorbeeld van het streven daarnaar wordt de Amerikaanse vakbondsman Mazzocchi naar voren gehaald.
Een nieuwe Green Deal
Dan zeggen de schrijvers dat er voor die sociaal rechtvaardige transitie een nieuwe Green Deal nodig is. Wat nodig is, zijn werkende gemeenschappen, zoals coöperaties die een leidende rol kunnen spelen in de groene transities. Door concrete projecten en inzet op lokale acties buiten het systeem om kunnen veranderingen worden afgedwongen.
Daarna worden “pioniers van het nieuwe verhaal” naar voren gebracht. De Deense eilandbewoners van Samsö bijvoorbeeld. Daar werden agrarische en investeerders-coöperaties opgericht die in feite een collectief eigenaarschap betekenden van onder andere windturbines, die op het eiland werden geplaatst. In 1997 draaide de economie van Samsö nog volledig op fossiele brandstoffen, maar in 2000 dekte lokale windenergie al de gehele elektriciteitsconsumptie van de inwoners.
In Jackson, Mississippi, verwezenlijkt een werknemerscoöperatie een radicale visie op een rechtvaardige transitie. Maar, zeggen de schrijvers, het was geen socialistisch initiatief. Het was ondernemen pur sang, maar met andere waarden dan in de gangbare economie. De coöperatie is begonnen met de opzet van collectief beheerde stadsboerderijen om eigen voedsel te produceren, men heeft een café geopend en er is een cateringbedrijf gestart, en ook is men begonnen met het opkopen van stukken land om een eco village van duurzame huizen te bouwen voor inwoners met een laag inkomen. Men streeft naar een parallelle economie naast de ‘grote’ economie: het doel is om deze huizen weg te houden van de markt. Men werkt binnen het parallelle systeem ook aan een eigen bank- en kredietsysteem, zodat men niet langer afhankelijk is van de grote financiële instituties. Door economische zelfstandigheid voor de gemeenschap te creëren in een parallel systeem vergroten de leden van die gemeenschap hun politieke macht om ook in het grote systeem in de samenleving als geheel hervormingen af te dwingen. Wie niet langer bang is om zijn of haar inkomen te verliezen en honger te moeten leiden, durft eerder de straat op te gaan om zijn of haar rechten op te eisen.
Coöperaties
Coöperaties hebben de toekomst. Die zouden ook commercieel een succes zijn, omdat over het algemeen de arbeidsproductiviteit er hoger ligt dan in traditionele kapitalistische ondernemingen. Wanneer de overheid een beetje meewerkt aan een gunstig ondernemersklimaat voor coöperaties, is het een potentieel instrument om de economie van binnenuit te veranderen. Daarna worden de vele coöperaties in Italië behandeld. Een alternatief voor de platformmonopolies zoals taxibedrijf Über zijn de platformco-ops. Zo is Green Taxi een coöperatie bestaande uit een groep taxichauffeurs in Denver, Colorado. Het platform dat eigenlijk net zo werkt als Über, is in handen van de chauffeurs zelf. Zij hebben zich ingekocht en zijn werknemer en mede-eigenaar tegelijkertijd. De chauffeurs krijgen een normaal salaris betaald. Er zijn in de wereld veel van dergelijke taxicoöperaties.
Maar de schrijvers noemen niet de analyses van Tine de Moor niet. De Moor is van huis uit een historica die de opkomst en ondergang van initiatieven voor zelfbeheer en zelfregulering door burgers heeft bestudeerd. Ze noemt dat “instituties voor collectieve actie”. Daarbij blijken er drie grote golven geweest te zijn in de West-Europese geschiedenis waarin mensen zelf het heft in handen namen, los van de staat en gedeeltelijk tegen het marktdenken in, waarbij ze groepsgewijs de productie van goederen en diensten en de regulering van de lokale samenleving vorm gaven. Die golfbewegingen waren in de middeleeuwen de gilden, en met de opkomst van het kapitalisme in Nederland in de tweede helft van de negentiende eeuw de opkomst van de coöperatieve gedachte. We zien nu een nieuwe golf van burgerinitiatieven, zoals energiecoöperaties en de Transition Towns.
Arbeiderskapitalisme
De schrijvers pleiten in het laatste deel van het boek voor een soort arbeiderskapitalisme. Werknemers zouden naast de aandeelhouders een plaats moeten krijgen in de bedrijfsstructuren, en aandelen zouden ook moeten worden uitgegeven aan medewerkers, zodat zij als collectief mede-eigenaar worden van het bedrijf. Op deze wijze moet vorm gegeven worden aan het zogenaamde “stakeholder value”, waarbij bedrijven waarde creëren voor de gehele gemeenschap waarin ze actief zijn, zoals eertijds Philips, in plaats van alleen financiële waarde voor de aandeelhouders. De schrijvers zeggen: “Een pleidooi voor meer gemeenschapszin en solidariteit is allerminst een pleidooi tegen ondernemerschap. Integendeel. Juist nu hebben we behoefte aan visionaire ondernemers, die samen met het personeel bouwen aan een betere samenleving.” Het is geen exclusief links verhaal, alle politieke stromingen zouden zich hierin moeten kunnen vinden. In de beste traditie van de Nederlandse polder.
De studie is tot stand gekomen met een “ruimhartige” subsidie van vakbond FNV. De subsidie werd verstrekt nog voor de schrijvers een letter op papier hadden gezet en er kleefden aan die subsidieverstrekking geen voorwaarden voor de inhoud van het werk.
Kritiek
In mijn ogen kleven aan het kapitalisme als zodanig systeemfouten, waar de schrijvers aan voorbij gaan, die een oplossing op langere termijn door middel van de ontwikkeling van een parallelle economie met coöperaties onmogelijk maken.
Wat betekent de ondergang van Philips als sociale onderneming eigenlijk? Het bedrijf moest mee in de ratrace om te overleven. In wezen is het kapitalisme een chaotisch tegenstrijdig systeem. Individuele ondernemers beslissen op basis van concurrentie over de aanwending van de productiemiddelen en ze hoeven daarvoor in principe aan niemand verantwoording af te leggen behalve aan de aandeelhouders, die hoge rendementen eisen. Het is de vraag of dit verandert als werknemers ook aandelen krijgen, kleine kapitalistjes worden en medezeggenschap krijgen in op de kapitalistische markt opererende ondernemingen.
De concurrentieverhoudingen in een kapitalistisch systeem dwingen hen tot aanpassing aan de markt. Die markt kent ups en downs. De golfbewegingen in de economie komen voort uit het feit dat de beslissingen over de productie in afzonderlijke bedrijven worden genomen. In een periode van opgang wil iedere ondernemer zoveel mogelijk van de opgang profiteren en een zo groot mogelijk marktaandeel veroveren. Dat leidt tot overproductie. Daardoor blijft een deel van de bedrijven met onverkochte voorraden zitten. Saneringen, faillissementen en massaontslagen zijn het gevolg, die vervolgens de economische crisis – als de overheid niet ingrijpt – versterken. In het dal van de economische crisis blijven alleen sterke bedrijven met veel kapitaal over, en een nieuwe periode van opgang begint. Bedrijven gaan over de kop of moeten gedwongen goedkoper produceren, of het nu coöperaties zijn of niet. Er zijn korte en lange golven, maar het zou te ver voeren daarop in te gaan.
Monopolievorming
Bovendien vindt in het kapitalisme altijd monopolievorming plaats, concentratie van de productie in steeds kapitaalintensievere grote bedrijven. Kleinere bedrijven leggen het in de concurrentie af tegen grotere, waardoor het kapitaal zich in handen van steeds minder kapitalisten concentreert. Bovenop de economie waar goederen en diensten worden geproduceerd in bedrijven, ontwikkelen zich de structuren van het financierskapitaal die via hun eigendomsrechten van de ondernemingen en door het verlenen van kredieten een groot deel van wat in de reële economie verdiend wordt, in hun zak steken. Zij zijn verzekerd van hoge rendementen, terwijl de producerende bedrijven in het sterrenstelsel moeten werken met smalle winstmarges of zelfs verlies, onder de felle concurrentieverhoudingen. Door speculatie en het grote geld dat belegd wordt in onroerend goed, stijgen de prijzen daarvan enorm. Winkeliers moeten in wat drukkere winkelstraten extreem hoge huren ophoesten. Die omstandigheid maakt het voor bedrijven onmogelijk om in de productie rekening te houden met de mooie doelstellingen die Heijne en Noten formuleren. Zij moeten streven naar een extreme kostenbeheersing, met voorbijzien aan mooie doelstellingen, om de huren te kunnen opbrengen. En bedrijven als Philips redden het alleen als ze meegaan in de ratrace.
Hoe in te grijpen?
De schrijvers van het boek ontwijken de vraag in welke mate rechtstreeks in die financieringssystemen kan worden ingegrepen en vooral: wie dat dan gaat doen. Maar Heijne en Noten willen als alternatief in dit systeem een brede welvaartsmonitor introduceren.
Ik zie het niet voor me. De doelstellingen van de brede welvaartsmonitor kunnen alleen worden bereikt, als we ons met ons allen afvragen of grote delen van de productie – met de vele mislukkingen in het achterhoofd – niet in gemeenschapshanden moeten worden gebracht en hoe dat er dan organisatorisch uitziet. De schrijvers ontwijken die vraag.
Inzetten op de oprichting van coöperaties en ‘sociale’ ondernemingen met mooie doelstellingen is daarvoor niet voldoende. Zij zullen om te overleven in de ratrace hun mooie doelstellingen vaak moeten bijstellen in negatieve zin. De protesterende boeren met hun coöperaties zijn daarvan een voorbeeld.
Friesland Campina
Hoewel er ook de nodige boerenmiljonairs zijn, hebben de meesten enorme schulden op lange termijn op zich genomen, die alleen kunnen worden afbetaald bij nog grootschaligere, efficiëntere productie, met voorbijzien aan het milieu. De boeren zitten klem tussen de doelstellingen van wat de schrijvers de brede welvaartsmonitor noemen en de wetmatigheden van het kapitalisme als systeem. Grote multinationals zetten in op deze ontwikkeling om de rendementen van het financierskapitaal op peil te houden en de winsten van de banken en de grote monopolies veilig te stellen. Grote coöperaties in de landbouw, zoals de Rabobank, hebben zich ontwikkeld tot puur kapitalistische ondernemingen, die het rendement voorop stellen. De multinational Friesland Campina – een coöperatieve onderneming – is daarvan ook een voorbeeld.
Friesland Campina is het op vier na grootste zuivelbedrijf ter wereld, de grootste coöperatie van Europa en het grootste landbouwbedrijf van Nederland. In het Financieel Dagblad van 23 juli 2020 zetten woordvoerders van het concern hun plannen voor de komende tien jaar uiteen. En wat er volgens hen de komende tien jaar gaat gebeuren.
Friesland Campina voorspelt dat het aantal melkveebedrijven de komende tien jaar fors zal dalen, van 15.000 tot 10.000 bedrijven. Tevens zal het aantal melkkoeien met tien procent dalen. Maar… het concern verwacht dat de melkproductie op peil blijft! Het kleinere aantal nog grootschaliger werkende boeren zal nog veel intensiever gaan werken dan nu het geval is. Er komt dus een nog intensiever grondgebruik, terwijl de melkproductie van de koe, die in Nederland nu al het hoogste van Europa is, nog zal toenemen. De koeien die nu al kort leven en nauwelijks nog op hun poten kunnen staan door de uiers die extreem grote proporties hebben aangenomen, en die in leven moeten worden gehouden met extra krachtvoer dat eiwitrijk is (gras is niet voldoende). Wordt die uitbuiting nog erger? Nee, zegt Friesland Campina. Die intensievere landbouw en hogere melkproductie is wel te combineren met een lagere milieudruk. Dat wil men bereiken door de inzet van technologische innovatie en duurzame energiebronnen.
Het tienjarenplan van Friesland Campina gaat lijnrecht in tegen het streven van de Europese Green Deal van Timmermans, en het beleid van landbouwminister Schouten. De Nederlandse landbouw moet op een andere manier compleet op de schop. Het systeem van steeds grotere bedrijven die steeds meer produceren voor steeds minder geld, werkt niet meer. Er moet juist minder geproduceerd worden voor meer geld. Nederland is de tweede exporteur van landbouwproducten ter wereld. Op zo’n kleine oppervlakte. Wij importeren op grote schaal veevoer en kunstmest, en mergelen de grond in feite uit om die hoge productie te halen. Ons stikstofprobleem komt voornamelijk door de gigantische veestapel. Maar Friesland Campina streeft er met haar tienjarenplan naar om extreem goedkope melk op de markt te brengen om te concurreren op de wereldmarkt en zo de grootste zuivelproducent ter wereld te worden. “Een liter melk produceren kost in Nederland 35 cent, in China 50 cent”, meldt een woordvoerder van Friesland Campina trots.
Weinig invloed
Naast deze kapitalistische ontwikkeling concrete initiatieven nemen om anders te gaan produceren, zoals de schrijvers van “Fantoomgroei” willen, zal op de totale maatschappij van weinig invloed zijn. Bijvoorbeeld: de omslag naar een duurzame landbouw is zo onmogelijk. Er staan velen klaar om die duurzame landbouw vorm te geven. Met aandacht voor het milieu, kleinschalige productie, enzovoorts. Maar het komt niet van de grond door gebrek aan land en kapitaal. De grondprijzen in Nederland zijn tot exorbitante hoogten gestegen en onbetaalbaar voor die initiatieven. En de producten van de grootschalige boeren die werken met voorbijgaan aan het milieu, zijn altijd goedkoper.
In het model dat Friesland Campina voor ogen staat, leggen biologische bedrijven in de concurrentiestrijd uiteindelijk het loodje of moeten ze zich beperken tot een niche in de markt. Onlangs werd bekend dat er teleurstellende cijfers zijn over de omzet van biologische producten het afgelopen jaar. In de supermarkten werd afgelopen jaar voor iets meer dan veertig miljard euro verkocht, maar biologische producten als melk, kaas, vlees en groenten hadden daarin maar een aandeel van 3,21 procent. Nauwelijks hoger dan de 3,19 procent in 2018. De biologische sector wil de btw van negen procent op biologische producten afschaffen om de vraag bij consumenten te stimuleren, en een grote reclamecampagne lanceren over de betekenis en waarden van biologische landbouw. Maar zal door biologische producten iets goedkoper te maken voor de markt en door in te zetten op de ideeënstrijd die de schrijvers van “Fantoomgroei” ook voor ogen staat, de productie zich aanzienlijk uitbreiden? Ik denk van niet. Uiteindelijk leg je het op de markt af tegen de modellen van Friesland Campina.
Conclusie
Zoals al eerder opgemerkt: de schrijvers concluderen dat een beleid voor een rechtvaardig klimaat en een beter milieu alleen kans maakt wanneer de transitie naar een duurzame samenleving gepaard gaat met de strijd voor een eerlijker verdeling van de welvaart. Dat zijn twee zijden van dezelfde medaille.
We moeten erop focussen dat het grootste deel van de bevolking er qua inkomen niet op achteruit gaat of zelfs een inkomensverbetering krijgt. En we moeten alternatieve werkgelegenheid creëren voor arbeiders die werkzaam zijn in milieuvervuilende sectoren. Anders zullen delen van de bevolking zich hevig gaan verzetten tegen een duurzame transitie. De boeren zijn daarvan een voorbode. Maar is dat voldoende? Waar de schrijvers aan voorbijgaan, is een analyse van de fundamentele wetmatigheden van het kapitalisme. Een discussie daarover en een analyse daarvan is eveneens noodzakelijk, verbonden met een discussie over het antwoord op de vraag in hoeverre we goederen en diensten in gemeenschapshanden brengen en hoe dat er organisatorisch uitziet. In hoeverre moeten we de kapitalistische markt inperken? Dus een discussie over een hernieuwd socialisme. Anders heb je geen criteria in handen in eventuele onderhandelingen met andere partijen.
Nog eens: de abstracte, mooie doelstellingen zoals milieuvriendelijk produceren, gemeenschapszin, sociale rechtvaardigheid en solidariteit die de schrijvers formuleren, die doelstellingen onderschrijven ook de liberalen en alle grote bedrijven. Maar in relatie tot de concrete maatregelen die moeten worden genomen, moet je vanuit een analyse van het kapitalisme criteria ontwikkelen ten aanzien van wat wel en niet werkt.
Ook zal op basis van die criteria een perspectief van sociale strijd ontwikkeld moeten worden om concrete maatregelen die werken erdoor te krijgen. Ik denk, in tegenstelling tot de schrijvers van “Fantoomgroei”, dat polderen en proberen de christendemocraten, liberalen en zelfs grote ondernemers via een ideeënstrijd aan je kant te krijgen, hier niet helpt. Zij zijn mordicus tegen inperking van de marktwerking met alle nadelen van dien die hiervoor werden geschetst.
(Dit artikel verscheen eerder op de site van de Bijstandsbond.)
Piet van der Lende
Het kapitalisme is een heel eerlijk systeem. Hoe meer toegevoegde waarde je creeert hoe hoger jouw inkomen. Ik ben bijvoorbeeld een universitair opgeleide software ontwikkelaar. Mijn werk levert een hoge toevoegde waarde op voor het bedrijf. Toen ik begon met werken in 1996 was mijn salaris 3300 gulden bruto per maand. Nu verdien ik 6200 euro bruto per maand. Hoezo harder werken voor minder? Nu kan ik mij wel voorstellen dat het voor lager opgeleiden lastiger is om een hoge toegevoegde waarde te creeeren en dat daarom hun salaris lager is. Ik denk dat de oplossing voor armoede liggen in het verhogen van toegevoegde waarde creatie door deze mensen. Dan heeft iedereen een hoog salaris. Het zal alleen niet eenvoudig zijn om dit te realiseren.
Je had het kapitalisme op een bepaalde manier ‘eerlijk’ kunnen noemen, of beter: ‘consequent’, als de inkomsten van de betaalde werkers inderdaad samenhingen met de waarde die ze voor hun baas toevoegen. Maar dat gaat slechts in beperkte mate op, lees er bijvoorbeeld het boek “Bullshit jobs” van de onlangs overleden David Graeber maar op na. Heel veel goedbetaalde werkers voegen nauwelijks iets toe.
Wat je niet meeneemt in je pro-kapitalistische redenering is dat de mensen die ‘meer waarde’ zouden toevoegen helemaal nergens zijn zonder de mensen die zogenaamd ‘minder waarde’ toevoegen. De goedbetaalde Albert Heijn-managers zouden geen enkele waarde kúnnen toevoegen als niet zeer laagbetaalde werkers voor hen aardbeien zaaiden, plukten, inpakten, vervoerden en in hun schappen zetten. Als niet hun vroegere onderwijzers onderbetaald zouden zijn geweest, als ze geen medische en andere zorg hadden gekregen van onderbetaalde werkers. We kunnen nog wel even doorgaan: als ze hun hele welvaart niet te danken hadden aan de goedkope ‘arbeid’ van de natuur, waarop alles gebaseerd is wat we hebben, en die ‘we’ genadeloos leegplunderen, vervuilen en kapotmaken .
Kortom: dump die regel en dat hele kapitalisme van je maar op de vuilnisbelt van de geschiedenis, bij de andere faliekant mislukte samenlevingsexperimenten. Het kapitalisme is niet ‘eerlijk’ en kan dat ook nooit zijn of worden. We produceren samen en in afhankelijkheid van elkaar en de natuur waarde. En echt ‘eerlijk’ betekent dus eerlijk delen, geven naar vermogen en nemen naar behoefte, en niet plunderen en schijt hebben aan de rest. Of fantaseren dat iedereen zoveel geld binnen kon harken als ze maar….
Fantoomgroei en Niemands land
Het boek ‘Fantoomgroei’ komt ook voor in twee reacties bij het artikel ‘De uitkering als vagevuur: de irrationele logica van activering en sancties’. Dit artikel is op 30 oktober 2017 op deze site geplaatst (https://www.doorbraak.eu/uitkering-als-vagevuur-irrationele-logica-activering-en-sancties/).
De reacties zijn van Lukes P. L. op 25 augustus 2020 ‘Update (post-)coronavirus: een verkenning voor de tegenprestatie’ (https://www.doorbraak.eu/uitkering-als-vagevuur-irrationele-logica-activering-en-sancties/#comment-20426) en van Wendy van H. op 31 augustus 2020 ‘Update part 2 (post-)coronavirus: een verkenning voor de uitkeringsgerechtigden’ (https://www.doorbraak.eu/uitkering-als-vagevuur-irrationele-logica-activering-en-sancties/#comment-20432).
Het boek ‘Fantoomgroei’ komt, naar mijn mening, inhoudelijk sterk overeen met het boek ‘Niemands land’ van Marcel van Dam.