“Fysiek werk blijft en wordt compacter”
In het ritme van het algoritme. Socioloog Simon Schaupp spreekt over de digitale controle van fysieke arbeidsprocessen.
U noemt de processen die u onderzoekt “cybernetische proletarisering”. Wat betekent dat?
Momenteel wordt in veel studies getracht te berekenen hoeveel banen in de toekomst door automatisering verloren zullen gaan. Dat is gebaseerd op technologie-deterministische veronderstellingen, maar empirisch wordt dit niet bevestigd. Een automatiseringssprong gaat er in werkelijkheid niet komen, ook al zou die technisch mogelijk zijn. Dat is te wijten aan de dalende investeringspercentages, vooral in dure technologieën zoals robotica. Maar omdat de productie toch verder moet worden gerationaliseerd, gebeurt dat via algoritmische aansturing van de fysieke arbeid, omdat die flexibeler kan worden toegepast en goedkoper is. Dat brengt een proces op gang dat de arbeid devalueert en precariseert in plaats van haar volledig te verdringen. Het resultaat is veeleer een reïntegratie van menselijke arbeid en niet een door de technologie veroorzaakte baanloosheid.
Dit is een vertaling van het artikel “Manuelle Arbeit bleibt und verdichtet sich” dat op 27 januari verscheen in het Duitse blad Jungle World.
Niet allen die hun arbeid verkopen zijn proletariërs. Creëert digitalisering niet ook vormen van werk die niet gedevalueerd worden?
Je kunt je algoritmische aansturing van de fysieke arbeid voorstellen als een scheidingsmuur. Aan de ene kant van de muur wordt het werk opgewaardeerd omdat het veeleisende ingenieurs- en managementactiviteiten zijn, aan de andere kant wordt het gedevalueerd. Dus dit is een polarisatie. Ik verwijs naar de proletarisering van fysieke arbeid, die gedevalueerd wordt. Naast de materiële devaluatie is er ook een subjectieve devaluatie. In alle gevallen die ik heb bestudeerd, komt dit ook tot uiting in een proletarische subcultuur in de bedrijven, die zich afzet tegen het management.
Welke rol spelen arbeidsmigranten in deze onderzochte groep?
Een heel centrale. Het uitdrukkelijke doel van veel van de door mij geïnterviewde managers is om de systemen die de arbeid aansturen te gebruiken om steeds meer goedkope arbeidsmigranten in de bedrijfsprocessen te integreren. Er wordt dan gebruik gemaakt van per taal instelbare of zuiver beeldgebaseerde aansturingssystemen. Op die manier kunnen bedrijven de pool van potentieel beschikbare arbeidskrachten aanzienlijk uitbreiden en zo de arbeidskosten verder omlaag brengen. Als gevolg daarvan zijn arbeidsmigranten bij veel platformbedrijven in de meerderheid. Dat heeft ook belangrijke gevolgen voor de zelforganisatie van arbeiders.
Digitalisering en automatisering betekenen niet hetzelfde voor de wereld van de arbeid. Wat is dan de “cybernetische arbeider”?
De fysieke arbeid blijft en wordt compacter. De verwachting dat machines ons werk zullen overnemen gaat niet uitkomen. Integendeel, de laaggeschoolde arbeid wordt uitgebreid. De “cybernetische arbeider” heeft te maken met een nieuw soort rationalisering, gebaseerd op een dwang tot van zelfoptimalisering.
Er was een utopie: de robots zouden het vuile werk voor ons doen, terwijl wij ons dan konden wijden aan de mooie dingen.
Dat is natuurlijk een naïef idee. Omdat het geen technische kwestie is. Onder kapitalistische omstandigheden is de afwezigheid van arbeid een catastrofe, geen emancipatie. En de machines maken nu eenmaal de revolutie niet voor ons.
Kan de hoop op emancipatie dan in handen van de vakbonden worden gelegd?
De vakbonden hebben uit hun ervaringen met moderniseringsprocessen in de arbeidswereld de conclusie getrokken dat zij daarbij betrokken moeten worden. Zowel zij als de werkgeversorganisaties hebben het modewoord “Industrie 4.0” altijd gekoppeld aan de slogan “De mens staat centraal”. Politiek gezien hebben ze de digitalisering van de productie bevorderd. Dat was een staatsstrategie die corporatistisch begeleid werd. De vakbonden waren dus betrokken bij de uitwerking van “Industrie 4.0”. Bij dit proces keken de vakbonden echter minder naar de arbeidsomstandigheden en meer naar het behoud van banen en collectieve overeenkomsten. Een goed loon en een hoge productiviteit voor het kernpersoneel waren de topprioriteiten. Maar wat de veranderingen eigenlijk betekenen voor het arbeidsproces en de arbeidsbeleving van de mensen was niet echt aanwezig in de hoofden van de vakbondsleden die ik sprak.
Kunt u daar een voorbeeld van geven?
In één bedrijf werd een aansturende handschoen ingevoerd die trilde wanneer de arbeider een fout maakte. De vertegenwoordiger van vakbond IG Metall had daarmee ingestemd. Dat de handschoen slecht werd onthaald door de arbeiders kwam toen als een totale verrassing voor de vakbondsman. Hij kon het zich gewoon niet voorstellen.
Vormt de cybernetische transformatie van arbeidsplekken een fundamentele belemmering voor vakbondsorganisatie?
Deze verandering is een devaluatieproces. De arbeiders merken dat ook. Daarom is de invoering van algoritmische arbeidsaansturing altijd beladen met conflicten. Zelfs op digitale werkplekken kunnen niet alle gaten in de controle worden gedicht. In de fabriek, bijvoorbeeld, is er niet langer een menselijke opzichter die patrouilleert op de werkvloer. In plaats daarvan volgt een algoritme individuele arbeidshandelingen, maar dat kan niet zien of mensen praten terwijl ze werken. Dat was vroeger echt verboden in een fabriek waar ik werkte. Mensen moesten daar ook een vooraf bepaalde afstand tot elkaar bewaren. Het nieuwe systeem controleert dat niet meer. Deze lacunes in de aansturing zijn een centrale factor bij de communicatie tussen de arbeiders. Ze scheppen de omstandigheden voor solidariteit en organisatie. Zo gaat het ook bij arbeidsprocessen zonder vaste plaats van handeling, zoals bij de koeriersdiensten. Arbeiders herkennen elkaar in de stad aan hun uniform en informeren nieuwe collega’s over gemeenschappelijke ontmoetingsplaatsen. Dat wordt vaak gevolgd door pogingen tot organisatie.
In deze zogenaamde digitale economie zijn er dus meer arbeidsconflicten, niet minder. In Engeland is hier een eerste kwantitatieve studie over die zegt dat er ongeveer zestig procent meer stakingsdagen zijn in vergelijking met de zogenaamde analoge economie.
Deze pogingen tot organisatie komen vaak voort uit kleine groepen of verbanden. Spelen grote vakbonden nog een rol op dit gebied?
In de platformeconomie is er gewoonlijk nauwelijks sprake van vakbondsorganisatie. Dat is te wijten aan de bedrijven, die meestal vijandig staan tegenover vakbonden. De grote vakbonden zelf staan ook sceptisch tegenover precaire arbeiders. In niet-gedigitaliseerde sectoren is het al moeilijk om hen te organiseren. In Duitsland en Europa leidt dit ertoe dat grassroots-vakbonden de toon zetten. Nadat enkele arbeidsconflicten veel media-aandacht gekregen, toonden ook de grote vakbonden belangstelling en hebben ze nu enkele proefprojecten opgestart. De platformeconomie heeft echter een heel andere logica. De techno-corporatistische methoden die de vakbonden uit de industrie kennen, zijn hier niet te gebruiken.
Geldt dat ook voor de industrie?
In de industrie hebben veel arbeiders te lijden onder technologie die met instemming van de vakbonden is ingevoerd. Dat leidt er soms toe dat zij zich van de vakbonden vervreemden en zich in plaats daarvan autonoom verzetten. Soms worden go-slow stakingen en dergelijke georganiseerd.
Simon Schaupp
(Schaupp is socioloog en heeft onderzoek gedaan naar de effecten van met algoritmen aangestuurd werk. Hij heeft gesproken met arbeiders en managers in industriële bedrijven, bij een postorderbedrijf en een koeriersdienst, de respectievelijke arbeidsprocessen onderzocht en er zelf gewerkt. In 2021 verscheen zijn boek “Technopolitik von unten. Algorithmische Arbeitssteuerung und kybernetische Proletarisierung” bij uitgeverij Matthes & Seitz. Hij legt daarin uit hoe technologie verondersteld wordt menselijk werk te optimaliseren en compact te maken.)