Gastarbeiders, bedankt
Het “Monument voor de Gastarbeider” had ik me toch anders voorgesteld dan het gevaarte dat afgelopen zondag onthuld werd op het Afrikaanderplein in Rotterdam-Zuid. Stoere mannen met schoppen of zakken over de schouder, vrouwen met stofzuigers onder de arm. Stereotype en toch waarheidsgetrouw. Maar het is een soort gedenknaald geworden waarvan de sokkel als bank kan dienen. Na gedane (gast)arbeid is het goed rusten, zal het idee erachter geweest zijn. Het verbaasde me wel dat er gekozen was voor een Nederlandse kunstenaar. Waarom niet voor een gastarbeider zelf, of diens kinderen of kleinkinderen?
De onthulling ging gepaard met een aantal interviews die blijk gaven van een tomeloze braafheid, een politieke correctheid waardoor alleen plaats was voor hypocriet positivisme. “Als je maar goed je best doet, kun je het ver schoppen in Nederland, kun je je dromen uit laten komen”, was de boodschap, met verwijzing naar een burgemeester, een gemeenteraadslid, een lijsttrekker van een politieke partij en een europarlementariër. Die laatste, een vrouw, mocht op het podium van de partytent preken over participatie: “U heeft meegeholpen Nederland groot te maken”. Meerdere keren kwam in de interviews het cliché “rechten, maar ook plichten” voorbij. Voor mij lag het dieptepunt bij “u hoort óók bij de hardwerkende Nederlanders”.
Het geheel straalde een sfeer uit van “kijk ons eens fatsoenlijk geassimileerd zijn”, en “we zijn niet meer kwaad over het verleden – het is goed nu”. Er waren dan ook blokjes kaas met prikkertjes met de Hollandse vlag – naast toastjes met smakeloze vis.
Geen woord over de huidige hoge werkloosheid onder de als ‘allochtoon’ gestigmatiseerde jongeren – met alle gevolgen van dien -, geen woord over discriminatie, racisme, de anti-islamhetze, het oprukkende populisme, xenofobie, illegaliteit, armoede of dwangarbeid. Geen maatschappijkritisch woord was te horen, niets over de gevoerde strijden, wat dan wel weer aardig contrasteerde met een fototentoonstelling in zwart-wit uit de begintijd van de gastarbeiders, waarin veel foto’s van protesten compleet met borden en spandoeken.
In augustus 1972 vonden in de Afrikaanderwijk zes dagen lang rassenrellen plaats. Havenarbeiders trokken op naar de wijk, waar Turkse gastarbeiders werden ondergebracht in een groeiend aantal pensions. De havenarbeiders wilden duidelijk maken dat ze er schoon genoeg van hadden dat hun wijk steeds meer “in handen” was gekomen van “buitenlanders”. In een tocht door de wijk werden stelselmatig de ruiten van huizen van gastarbeiders ingegooid. Ook pensions in andere buurten werden belaagd. Racisten uit Den Haag en Utrecht kwamen meedoen aan het oproer. De rellen hielden dagenlang aan, mede doordat de politie zich op de achtergrond hield. Pas na een paar dagen van onlusten kwam de politie in actie en arresteerde men 72 mensen.
Nadat het monument van zijn verhullende plastic slurf was ontdaan, gingen Nederlandse hotemetoten gezellig met een arm om gewichtig doende oude gastarbeiders heen geslagen op de kiek. Migranten namen plaats op de bank, die koud optrok.
Ik had graag de diepere betekenis achter het ontwerp van het monument vernomen, maar wie er ook mocht komen praten op dat podium, de kunstenaar niet. Zelfs bij de eigenlijke onthulling werd hij pas achteraf genoemd, samen met de muzikant die buiten in de kou zat te spelen. Ik had met hen te doen.
Dat kunst niet iets is dat serieus genomen mag worden in deze tijd, bleek helaas maar al te duidelijk. Alleen als achtergrond mag het bestaan. Een zichtbaar beeld, zoals een monument, wat muzikanten – dat is prima. Dat mag dan best wat geld kosten want het hoort erbij, net als de huur van een partytent, zeg maar. Na de onthulling trad een muziekgroep op die zo vreselijk goed speelde dat het beschamend was dat er maar zo weinig mensen waren overgebleven om hen te horen. Als ze al luisterden, want de hele onthulling werd vooral gebruikt als netwerkmoment.
De manier waarop de onthulling van het monument is aangepakt, lijkt me meer kwaad dan goed te hebben gedaan. Door de huidige problemen totaal niet te benoemen – en wat een kans hadden ze met de massale persopkomst – zijn die nog niet weg. Integendeel zelfs, getuige de tekst die met blauwe viltstift was geschreven op het glas van metrostation Rijnhaven: “Al Quaida”.
Het fotoverslag gaat hieronder verder.
Janneke van Beek
Beste beste
Nog steeds wil ik onze bestuurders vragen of ze hun armen ooit geopend hebben voor doodeenzaam huilende (gast)arbeiders op straat, oude mannen (als hun eigen vaders), die door een enkel gemeend “goede dag” tot tranen geroerd werden,
omdat ze dat zo lang niet gehoord hebben.
Dit is me een paar keer overkomen in Nederland,
en heeft me diep geraakt.
Laat er voor ieder aandacht en respect komen,
zodat we kunnen groeien naar een echte samen-leving.
Gegroet Gaia
Beste mensen,
Ik lees net een mailtje van een vriend,
…”Eergisteren is er een standbeeld onthult, in Scheveningen, als eer voor de gastarbeiders die sinds 1950 in Nederland werkten. Gr. Koos”…
Ik wil hiermee erkennen, dat ik, als zoon van een buitenlandse werknemer mijzelf nooit als buitenlander daar in Nederland gevoeld heb.
Sinds het eerst moment dat ik in Enschede aankwam werd ik -en mijn familie- door de hele gemeenschap daar zo goed opgenomen dat we ons daar altijd “als thuis” gevoeld hebben.
Na 13 jaar in Nederland gewoond te hebben ben ik in 1975 naar mijn Land terug gekomen… Ik hou nog contact met de meeste schoolgenoten dat ik daar had….
Het verwondert mij niet, want, de erkenning en de vriendschap van de Nederlanders heb ik sinds mijn terugkomst altijd in mijn hart gahad.
HARTELIJK DANK AAN IEDEREEN VOOR DE TIJD DAT IK NAAST JULLIE HEB GELEEFD…..