De Fabel van de illegaal 60/61, najaar 2003
Auteur: Harry Westerink
Column: Dwarsligger
Weerzien
Ik ontmoet je op straat
of in de kroeg of in een winkel of op een feestje van wederzijdse vrienden
met wie we ooit samen lol trapten,
maar die nu op me overkomen als vage bekenden
uit een vorig leven dat ik blijkbaar toch echt moet hebben gehad.
Je begroet me hartelijk en ook ik ben oprecht blij om je weer eens te zien,
na zoveel maanden of jaren
of zijn het eerder eeuwen die als muren tussen onze levens in zijn gemetseld.
Ik vraag hoe het met je gaat
en jij vindt het jammer dat we elkaar zo uit het oog zijn verloren
en je vraagt of ik nog steeds bezig ben met politiek.
Je vertelt me over je nieuwe huis of je nieuwe vriend of vriendin.
En of ik al weet dat jullie samenwonen of gaan trouwen
of een kind gaan krijgen of zelfs al hebben.
"En hoe gaat het met jou?", vraag je opgewekt en ik aarzel,
want ik weet zo snel niet waarover ik moet praten
tijdens het waarschijnlijk korte gesprek tussen twee mensen
die elkaar vroeger goed hebben gekend,
maar elkaar nu misschien niet meer zoveel te zeggen hebben.
Ik weet niet of ik je zo plompverloren moet opschepen met verhalen over illegalen,
hoewel ik graag met je wil delen hoezeer het hen aangedane onrecht mij raakt
en soms naar de keel vliegt en vaak van grote invloed is op hoe ik me voel,
wanneer ik eraan twijfel
of ik in dit land van de administratieve apartheid gelukkig kan en wil zijn.
Ik zou je willen vertellen over de illegale vrouw die 6 maanden zwanger is
en mij geld vroeg om later eten en kleren voor haar kind te kunnen kopen.
Ik zou je duidelijk willen maken
dat ik het fijn vind dat jij het in jouw leven zo voor elkaar hebt gekregen,
maar dat een illegale man in de stad waar jij woont
dakloos en gehandicapt in een rolstoel rondrijdt
en overal en nergens overnacht, onder de blote hemel,
bijvoorbeeld in de bosjes vlakbij de kinderboerderij
met die schattige lammetjes die jouw kind onlangs nog heeft gestreeld.
Ik zou het je willen zeggen,
omdat ik me zorgen maak over hem en zoveel andere rechtelozen.
Maar ik weet dat het zo verdomde lullig klinkt, alsof ik iets van je moet.
Alsof ik jou ergens toe verplicht,
wanneer ik tegenover uitbuiting en uitsluiting een gedrevenheid en verbetenheid toon
die helaas leidt tot afweer en afkeer van jouw kant
en van die terugtrekkende houding van jou baal ik dan weer,
want op wat meer medeleven en betrokkenheid mag ik toch wel rekenen
en dat schudt dan de schoolmeester of dominee in mij wakker
op wie jij bepaald niet zit te wachten.
Ik zou je willen laten beleven hoe het voelt om in een zaal te staan
waar 10 of 20 illegalen al 30 of 40 of 50 dagen
aan het hongerstaken zijn en uitgeput en afgeleefd op matrassen liggen
en hoe moeilijk het dan is om je een houding te geven
en hoe schaamte en woede om beurten bij je komen bovendrijven,
te midden van mensen die geen andere keuze hebben
dan om langzaam dood te gaan.
Maar dan overval ik je zo ongevraagd en misschien wel onbeleefd
met het verdriet van vernederde en kapotgemaakte mensen
en dat is waarschijnlijk in strijd met de omgangsregels
van de boeren, burgers en buitenlui van dit land,
want dan zal jij misschien wel boos opmerken dat ik toch niet kan verwachten
dat jij het leed van de hele wereld op je schouders neemt.
En wie weet zul je er vriendelijker nog aan toevoegen
dat ik me echt eens wat meer moet ontspannen, wat meer rust moet nemen,
want straks ga ik er aan onderdoor, daar heeft niemand wat aan
en dat zou ik toch ook niet willen.
Met de stilte die dan misschien gaat vallen, zal ik de meeste moeite hebben,
want het zal zo zichtbaar zijn dat jouw en mijn leven
als continenten uit elkaar zijn gedreven.
Maar ook geen pretje is de stilte die inmiddels werkelijk tussen jou en mij hangt,
na je vraag over hoe het met me gaat.
Dus schud ik de overpeinzingen van me af en antwoord ik uiteindelijk:
"Nou, ik heb geen nieuw huis en ook geen nieuwe vriendin
en ik ben zelfs niet op vakantie geweest en het gaat best goed met me."
Je knikt me bemoedigend toe
en ik sta daar maar te grijnzen of voor me uit te staren.
Je vraagt: "Zullen we eens een keer wat afspreken?"
En ik zeg: "Ja, dat lijkt me leuk."
We nemen afscheid en we vervolgen ieder onze eigen weg.