De Fabel van de illegaal 69, maart/april 2005

Auteur: Marijke Ekelschot


Getrouwd met het Nederlandse immigratie- en emancipatiebeleid

Op 1 november 2004 is vrij onopgemerkt een hele serie voorwaarden van kracht geworden om voor gezinsvorming in aanmerking te komen. Het lijkt alsof de overheid speciaal voor de zogenaamde importhuwelijken het oude, patriarchale huwelijksrecht weer uit de kast heeft gehaald.

In de laatste decennia van de twintigste eeuw is het aantal gesloten huwelijken in Nederland drastisch afgenomen en het aantal echtscheidingen ferm toegenomen. Dankzij de inspanningen van de vrouwenbeweging zijn de laatste formele ongelijkheden uit het huwelijkscontract verdwenen.(1) Je hoeft inmiddels zelfs niet meer te trouwen om formeel als stel erkend te worden. Gedwongen seks binnen een relatie is, net als de rest van het huiselijk geweld, officieel een misdrijf geworden. Gelijkgesekste huwelijken en partnerschappen mogen ook. Vrouwen kunnen kiezen of ze kinderen baren of niet, bastaarden zijn afgeschaft, adoptiemogelijkheden uitgebreid, crèches en kinderopvang toegenomen. Het lijkt erop dat de historische grondslagen van het huwelijk, namelijk de productie en opvoeding van legale nakomelingen voor “de dominus”, “de pater familias”,(2) opgelost zijn in een baaierd van vrije en seksegelijke keuzemogelijkheden. Vrouwen en mannen die het liefst een "traditioneel” huwelijksleven zouden willen leiden, worden, in navolging van de Europese emancipatiepolitiek, door de Nederlandse overheid zelfs gestimuleerd tot een andere arbeidsdeling in hun huishouden, tot het eerlijk delen van huiselijke en betaalde taken!

Dat ondertussen allerlei politieke leiders, in binnen- en buitenland, blijven hameren op “het gezin als de hoeksteen van de samenleving”, al dan niet gecombineerd met hysterische haat tegen gelijkgesekste huwelijken, líjkt dan ook een soort laatste stuiptrekking van het patriarchale systeem dat iedere man een eigen huisvrouw garandeerde binnen zijn eigen “natuurlijke en fundamentele groepseenheid”. Omdat de bescherming van die natuurlijke eenheid volgens de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens een plicht is voor iedere staat,(3) en omdat - zoals we allemaal weten - de natuur zich niet zomaar in samenlevingen laat implementeren,(4) lijkt het eigenlijk wel logisch dat politici nog steeds in de weer zijn om gezinnen te promoten. Staten moeten immers wel wat overhouden om te kunnen beschermen.

Gezinsvorming

Hoe ergerlijk dat gezeur over het gezin ook is, tegelijkertijd is gezinsvorming het enige mensenrecht dat Nederland nog tegenhoudt om de grenzen hermetisch tegen ongewenste immigratie te sluiten. Het Vluchtelingenverdrag is immers tot op het bot uitgekleed en een mensenrecht om overal ter wereld werk te mogen zoeken bestaat überhaupt niet. Maar, als uitwerking van de Universele Verklaring, verplicht artikel 8 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) de regering om wél huwelijken en gezinshereniging met partners en familieleden van buiten de EU toe te staan. De EU zou echter de EU niet zijn, en Nederland Nederland niet, als de implementatie van het laatste immigratierecht niet nogal beperkt wordt.

Zo is in Nederland sinds 1 november een hele serie voorwaarden van kracht geworden. Om voor gezinsvorming in aanmerking te komen moeten de partners minimaal 21 jaar zijn, de Nederlandse kant moet minstens 120 procent van het minimuminkomen verdienen, partners moeten bij elkaar gaan wonen, en kinderen van boven de 12 jaar komen het land niet meer in. Via een wetswijziging moet daar in de loop van 2005 nog de verplichte taal- en inburgeringstoets bijkomen. Verder is het verblijf in Nederland van de niet-EU-partner voor 3 jaar onlosmakelijk verbonden aan het verblijf bij de partner, die ook financieel verantwoordelijk voor hem of haar is. Het valt te verwachten dat die termijn van de afhankelijke verblijfsvergunning (5) straks verlengd zal worden tot de 5 jaar die door EU-richtlijnen als maximum wordt gesteld.

Geen van die eisen is van toepassing op het aangaan en invullen van een huwelijk of partnerschap tussen “Nederlanders” onderling. Inkomenseisen bestaan sowieso niet, gehuwden hoeven niet bij elkaar te wonen, krijgen geen taal- of inburgeringstoets en kunnen verder ook uitspoken wat ze willen, totdat eventueel de Kinderbescherming of een ander “cultuurbewakend” instituut voor de deur staat. Het beëindigen van de relatie binnen 3 of straks 5 jaar leidt ook nooit tot uitzetting van een van de partners naar een ander land.

Rond 1 november meldden diverse kranten dat er een Belgische sluiproute was ontdekt om aan al die Nederlandse beperkingen te ontkomen. Die is of wordt inmiddels door België gesloten. Ook bleek dat nog menig importbruid en enige importbruidegom op het laatste nippertje “gewoon” naar Nederland gehaald was. Organisaties van bevolkingsgroepen die mogelijk het meest getroffen zouden worden door de beperkingen deden er verder het zwijgen toe, en ook uit parlementaire kringen werd geen onvertogen woord gehoord. En zo lijkt het erop dat de ene legitimering van dit beleid - beperking van immigratie - op een brede bevolkingssteun kan rekenen.

De andere legitimering, die vooral met verve door minister Verdonk werd verkondigd, was de bevordering van “de emancipatie van vrouwen”. Die 21 jaar en die taaltoets waren erop gericht dat de “importbruid” hier zo snel mogelijk een bestaan kon opbouwen dat naar “onze maatstaven" geëmancipeerd was, en dat zij zo snel mogelijk zou kunnen inburgeren. Ook daarop kwam zo weinig commentaar dat je kunt aannemen dat het gros van de bevolking ook dat argument geldig vond.

Andere mannen

Nu is het altijd verstandig om zeer achterdochtig te zijn als rechtse politici de vrouwenbevrijding gaan prediken,(6) juist omdat Nederland een traditie heeft om pleidooien voor restricties op immigratie ruim te bestrooien met schijnbaar feministische vertogen over vrouwenonderdrukking. De Centrumpartij - de latere Centrum Democraten - is daar begin jaren 80 al mee begonnen. Hun vijanden waren de Turkse en Marokkaanse gastarbeiders. Die zouden banen, uitkeringen en vrouwen van de Nederlanders afpakken, en verder zouden ze hun eigen vrouwen slecht behandelen en zouden ze dus niet in het geëmancipeerde Nederland passen. Die mannen moesten dan ook vertrekken, vanzelfsprekend met meeneming van hun zo gemaltraiteerde vrouwen. Partijleden werden regelmatig vanwege racisme veroordeeld. S.W. Couwenberg daarentegen niet. Die toenmalige hoogleraar - nog steeds in de pers te vinden - schreef over “andere culturen waar lijfstraffen en vrouwenonderdrukking gewoon gevonden worden”, en pleitte voor een zeer restrictief immigratiebeleid. Ook hij maakte geen uitzondering voor al die veronderstelde slachtoffers van die ongewenste mannen. Dat deed de volgende, Bolkestein, begin jaren 90 ook niet. Die verkondigde hetzelfde verhaal, nu onder het verzamelbegrip van “de islam”, en dat is sindsdien, in steeds uitgebreidere vorm, zo gebleven.

Het werd steeds duidelijker dat al die vrouwelijke migranten iedereen gestolen konden worden, en dat de focus gericht was op ándere mannen, die dus anders zouden zijn dan “ons soort mannen”. Zij behandelen hun vrouwen slecht en wij behandelen onze vrouwen goed. Wij zijn de good guys, zij de bad guys. In dat vertoog werden vrouwen opgevoerd als respectievelijk “veilig”, want beschermd door de good guys, en “zielig”, want in de handen van boeven. Het Nederlandse witte mannen-ego, dat flink last had gehad van de échte feministische aanvallen in de jaren 70 en 80, werd steviger op het witte paard geholpen toen de zelfverklaarde kopvrouw van de niet langer bestaande feministische beweging, Opzij-hoofdredacteur Cisca Dresselhuys, verklaarde dat “Nederlandse vrouwen” allemaal geëmancipeerd waren en dat nu “de moslimvrouwen” aan de beurt waren.(7) Ook zij zag niets in die vrouwen met “die hoofddoeken”. Bij haar op de redactie kwamen ze er in ieder geval niet in!

Daarna kregen we Pim Fortuyn als katalysator van de anti-islam gevoelens, en vervolgens Ayaan Hirsi Ali,(8) die gepromoot wordt door rechtse partijen én door Opzij. En, niet te vergeten, door zoveel columnisten en andere - schrijvende - publieke mannen, dat zelfs de meest verstokte anti-feminist zich de vraag zou kunnen stellen of er überhaupt wel vrouwen - al dan niet moslim - in Nederland wonen, en zo ja, waarom je daar dan zo weinig van merkt. Worden ze soms allemáál opgesloten door hun vaders, broers en echtgenoten?

Onze mannen

Dwars door het integratiedebat en de anti-immigratiemaatregelen, al dan niet met een pseudo-feministisch sausje overgoten, gaat de overheid zoet door met het tweejaarlijks publiceren van “de Emancipatiemonitor”.(9) Daarin kunnen we lezen dat de emancipatie in het algemeen sinds halverwege de jaren 90 niet alleen nogal gestagneerd is, maar dat de opvattingen over het huwelijk, en de noodzaak van bijvoorbeeld de verdeling van betaald werk en onbetaalde “gezinszorg”, steeds traditioneler aan het worden zijn. De mannelijke kostwinner en de zorgende huisvrouw en moeder grijnzen je als het ware dwars door de statistieken in het gelaat. Alsof ze willen zeggen: “Die natuurlijke eenheid van het gezin, wij gáán ervoor!”.

Nu zou het ook een wonder zijn als zo'n 6.000 jaar patriarchale verhoudingen in één klap van ongeveer 30 jaar - de duur van de tweede feministische golf - getransformeerd zouden zijn tot een rijk van vrijheid, gelijkheid en brusterschap. Voorlopig zitten we nog opgescheept met vooral veel reëel bestaande broederschappen en het geroep daarom,(10) en lijkt het dat we nog niet verschrikkelijk veel opgeschoten zijn sinds de Franse mannenrevolutie. Wat economische zelfstandigheid betreft - toch een onmisbare voorwaarde voor emancipatie - zitten we opgescheept met een westerse en vooral Nederlandse geschiedenis van inkomenspolitiek, broederlijk gevoerd door vakbonden, kerken en politieke partijen, die erop gericht is geweest om mannenbanen te voorzien van een loon dat toereikend is om er een eigen huisvrouw en eigen kinderen van te onderhouden.(11) De stagnatie van de emancipatie van vrouwen op de betaalde arbeidsmarkt volgt nog steeds in grote lijnen die scheiding tussen (de inkomens van) mannenbanen en vrouwenbanen, en vormt zo een spiegel voor de realiteit van menig gezinsleven. Een kleine meerderheid van de getrouwde vrouwen heeft inmiddels betaald werk. Maar dat doet ze naast huishouden en opvoeding. En van het inkomen uit dat werk valt in de meeste gevallen niet te leven. Het is een aanvulling op zijn inkomen.(12) Bijna een miljoen getrouwde vrouwen zijn fulltime huisvrouw en moeder. Het lijken de jaren 50 wel. Zeventig procent van de vrouwen die na scheiding met de kinderen achterblijven, vervalt dan ook in relatieve armoe, met of zonder klein baantje. Hun exen hebben er meestal financieel geen last van of gaan er zelfs op vooruit.

De emancipatie van de “importbruid”

Dat is dus het geëmancipeerde Nederland dat de “importbruid” toelacht, mits zij aan de voorwaarden voor toelating voldoet. Trouwen zal ze moeten, anders komt ze het land niet in. Haar echtgenoot moet een kostwinner zijn (die 120 procent van het minimuminkomen verdient) en ze moet bij hem wonen (3 jaar en straks waarschijnlijk 5), wil ze niet het land uitgezet worden. Binnen die termijn leidt ook een scheiding tot hetzelfde lot. Het lijkt wel of de overheid het oude, patriarchale huwelijksrecht, in licht aangepaste vorm, voor de importhuwelijken weer uit de kast gehaald heeft. Natuurlijk kan de “importbruid”, of ze nu uit Rusland, Marokko, China of Peru komt, het treffen met haar echtgenoot. Maar dan treft ze het met hém, en niet met het zogenaamde emancipatoire immigratiebeleid.

Als ze het niet met hem treft, krijgt ze dat beleid in al zijn hardheid om haar oren, van hem - variërend van “je kunt toch niet weg” tot “nu moet je weg” - en van de uitzetgrage overheid. Er resten haar dan twee mogelijkheden tot een zelfstandige verblijfsvergunning binnen die afhankelijkheidstermijn. Als ze met politierapporten, doktersattesten en specialistenverklaringen kan aantonen dat ze ernstig mishandeld is en dat ze in het herkomstland niet als normale burger geaccepteerd zal worden, kan ze een verblijfsvergunning op humanitaire gronden krijgen, dankzij zo'n 15 jaar inspanning van het Comité Zelfstandig Verblijfsrecht Migrantenvrouwen.

Een wat humanere manier is dat ze er binnen de termijn in slaagt om een baan te vinden die haar een inkomen oplevert waarvan ze zelfstandig kan leven. Helaas is ze daarvoor ook alweer afhankelijk. Niet alleen van haar eigen kunnen en van de kansen op de krappe arbeidsmarkt, maar ook weer van de medewerking van haar echtgenoot en die van de overheid. Vooralsnog lijkt het er sterk op dat hoe lager haar opleiding is, hoe sterker de inspanningen van overheidswege zijn om van haar niet een zelfstandige, betaalde werkneemster, maar een goede móeder te maken. Een moeder die haar kinderen voorleest en helpt met het huiswerk, en die, als ze al niet dagelijks op de school van haar kinderen te vinden is als lees-, reken- of overblijf-moeder, dan toch zeker op ouderavonden uitgebreid de vorderingen van haar kroost met docenten wil bespreken.(13) Dat is immers het beschavingsoffensief dat sinds kort wordt losgelaten op de laagopgeleide “importbruiden” van weleer. Het is te verwachten dat dat beleid verhevigd zal worden nu het geklier of de misdrijven van bijvoorbeeld een stel Nederlands-Marokkaanse jongens door allerlei zogenaamde deskundigen aan hun gebrekkige opvoeding geweten wordt.

Conclusie

Nederland is op emancipatiegebied een uitgesproken achterlijk land. Weliswaar bestaat er op de meeste terreinen formele gelijkheid tussen mannen en vrouwen, maar materieel vertonen het zogenaamde privé-bestaan en het publieke leven nog alle dominante trekken van de oude patriarchale verhoudingen. In het binnenlandse beleid erkent de overheid dat, maar zodra het om immigratie gaat wordt het ontkend. Dan krijgen vrouwelijke immigranten het label van achterlijkheid opgeplakt en worden ze, onder het mom van emancipatiebeleid, onderworpen aan alle patriarchale restricties en betuttelingen waar feministen zo'n harde strijd tegen gevoerd hebben.(14) Zolang een huwelijk vrijwel de enige immigratiemogelijkheid biedt, moet niet alleen de afhankelijkheidstermijn worden afgeschaft, of toch minstens ingekort tot bijvoorbeeld 1 jaar. Verder zal de economische onafhankelijkheid van de partner een centraal onderdeel van “de inburgering” moeten worden, inclusief een ruim aanbod aan banen en scholing. Maar dat betekent dan wel dat ook “Nederlandse” huwelijken onder dat beleid moeten vallen, inclusief uitgebreide opvoedingscursussen voor alle mannen, gericht op lees-, reken- en overblijfvaderschap.

Noten

Terug