De Fabel van de illegaal 70, mei/juni 2005
Auteur: Harry Westerink
Asielbeleid steeds meer gericht op beheersing van vluchtelingen
Het asielbeleid is vanaf midden jaren 80 steeds meer gericht op migratiebeheersing, in plaats van op bescherming van vluchtelingen. Dat blijkt uit het onderzoek “De asielcontroverse: argumenteren over mensenrechten en nationale belangen” van cultureel antropologe Karin Geuijen. In parlementaire debatten werden vluchtelingen steeds vaker neergezet als “profiteurs”, die vanwege “het Nederlandse belang” niet mochten worden toegelaten.
Die debatten gingen tussen voorstanders van “ruim” asielbeleid, die wat meer oog hadden voor de bescherming van vluchtelingen, en aanhangers van “strikt” asielbeleid, die "nationale belangen" vooropstelden. Parlementair links tegenover parlementair rechts dus. Maar beide gaan uit van “echte” en “onechte” vluchtelingen, een onderscheid dat is gebaseerd op het Vluchtelingenverdrag uit 1951. Dat verdrag is een product van de Koude Oorlog en was bedoeld om de burger- en politieke rechten te beschermen, waarvan men benadrukte dat die vooral in het toenmalige Oostblok flink geschonden werden. Sociale en economische rechten, die ook in de westerse wereld onder druk stonden, werden niet in het verdrag opgenomen. Wie vluchtte voor bijvoorbeeld werkloosheid en armoede werd daarom niet als een “echte” vluchteling beschouwd. Zo gaf het verdrag een politiek bevooroordeelde basis aan het vluchtelingenrecht. Het onderscheid tussen “echte” politieke en “onechte” economische vluchtelingen is inmiddels zo overheersend dat een “economische vluchteling” alom gezien wordt als een “fraudeur” die “ons” land komt leegroven.
Bed-bad-brood
De voortdurende verscherping van het asielbeleid valt direct op bij vergelijking van de parlementaire debatten rond de Nota Vluchtelingenbeleid (1986), de herziening van de Vreemdelingenwet (1994) en de nieuwe Vreemdelingenwet (2000). In 1987 pleitten voorstanders van een “ruim” beleid nog voor toelating van vluchtelingen van wie de sociale en economische rechten zijn geschonden en die dus buiten het verdrag vallen. Men beschouwde steun aan vluchtelingen soms nog als internationale solidariteit. Een grote meerderheid in de Tweede Kamer achtte het Vluchtelingenverdrag “het absolute minimum”.
Toch begon men in de tweede helft van de jaren 80 met de repressieve en restrictieve maatregelen die later zo kenmerkend werden voor het asielbeleid. Omdat men vond dat er “een aanzuigende werking” van was uitgegaan, verving de regering de bijstandsuitkering voor “asielzoekers” door de bijzonder karige “bed-bad-brood regeling”. Zo wilde men “een teken” geven “dat asielzoekers niet tot de gemeenschap horen”.
Begin jaren 90 begonnen bestuurders een crisisstemming te kweken omdat er meer vluchtelingen kwamen. Er werd een beeld gecreëerd van chaos en onbeheersbaarheid. Het voortbestaan van de rechtsstaat zou in het geding zijn. Men ging steeds vaker spreken van “onhoudbare situaties”, “ongecontroleerde vluchtelingenstromen”, “malafide asielzoekers” en “overvolle opvangmogelijkheden”. Kamerleden plaatsten “wij Nederlanders” nadrukkelijk tegenover “zij buitenlanders”. In discussies en in de rechtspraak werd ervan uitgegaan dat het niet-toelaten van vluchtelingen als vanzelfsprekend “in het belang van Nederland” was.
Tijdens de debatten over de nieuwe Vreemdelingenwet in 2000 maakten bestuurders en Kamerleden de bevolking wijs dat de crisis op zijn hoogtepunt was gekomen. Het asielstelsel staat op ontploffen, waarschuwde men apocalyptisch. Men was het erover eens dat het Vluchtelingenverdrag moest worden aangepast en minder vluchtelingen moesten worden toegelaten. Sommige Kamerleden wilden het verdrag zelfs helemaal opzeggen en daarmee het recht op asiel feitelijk afschaffen. Alle partijen stelden “het Nederlandse belang” inmiddels centraal, en niet de bescherming van vluchtelingen. Het vertoog van de voorstanders van “strikt” asielbeleid was dominant geworden, terwijl de aanhangers van “ruim” beleid nog wel tegensputterden, maar niet echt serieus partij meer waren. Ze moesten zich vrijwel volledig plooien naar het taalgebruik en het perspectief van “de strikten”. Restrictief beleid werd gepresenteerd als “de enige rationele optie”. Degenen die nog opkwamen voor de belangen van vluchtelingen, werden weggehoond.
Nationalisme
Voorstanders van “ruim” beleid konden nog lang met succes argumenteren dat de rechtsstaat zou worden aangetast wanneer de positie van “asielzoekers” verslechtert. In de debatten van 1987 en 1993 moesten “de strikten” nog toegeven dat hun strenge voorstellen “niet de schoonheidsprijs verdienen”. In 2000 echter hadden ze genoeg aan invloed gewonnen om het rechtsstaat-argument juist in te kunnen zetten tégen linkse Kamerleden. Die werden weggezet als naïeve idealisten die de rechtsstaat in gevaar brachten met hun praatjes over “zielige asielzoekers” die in feite “fraudeurs” zouden zijn. Ook wij zijn aan de rechtsstaat verknocht, beweerde rechts. Willen we hem behouden, dan moet de rechtsbescherming van “asielzoekers” juist omlaag. “De strikten” deden alsof zij de “echte” beschermers van de “echte” vluchtelingen waren. Die zouden beter beschermd kunnen worden door minder “asielzoekers” toe te laten. Met meer vluchtelingen zou het asielstelsel namelijk nog verder in de soep draaien, en dan zouden er uiteindelijk nauwelijks nog mensen geholpen kunnen worden. Dat rechtse vertoog won aan kracht, omdat het beeld van een crisis in het asielbeleid inmiddels overheersend was geworden.
Sinds de nieuwe Vreemdelingenwet domineert de argumentatie van de voorstanders van ”strikt” beleid in de hele maatschappij. “We” moeten de aantallen “asielzoekers” wel beperken, want er zijn wereldwijd te veel vluchtelingen, dat kunnen “we” niet dragen. Er zijn ook te veel “onechte” vluchtelingen die misbruik van “ons” maken. “We” vangen al te veel vluchtelingen op in verhouding tot andere West-Europese landen. Die proberen om de last op “ons” af te schuiven. Dat kan niet zo doorgaan, want Nederland is een klein en dichtbevolkt land.
Volgens Geuijen is het asielbeleid in de loop der jaren steeds “strikter” geworden, “ongeacht de signatuur van de kabinetten (respectievelijk centrum-rechts, centrum-links en paars), ongeacht de economische situatie (respectievelijk in 1987 en 1993 een slecht economisch tij, in 2000 economische juichstemming en tekort aan arbeidskrachten in belangrijke sectoren), ongeacht of het om een zogenaamde vrije kwestie gaat of om sluitende afspraken tussen de coalitiepartners (in 1987 en 1993 vrije kwesties, in 2000 dichtgetimmerd debat). Zelfs bijna ongeacht de aantallen asielzoekers (in 2000 zijn er minder dan in 1994, maar is het beleid wel restrictiever).”
Management-termen
In 20 jaar tijd is de kijk op het probleem versmald van een mondiaal vluchtelingenvraagstuk tot een nationaal probleem van te hoge aantallen “asielzoekers”, en verschoven van mensenrechtenschendingen in brede zin naar ongewenste migratie en misbruik van het asielsysteem. Het perspectief van gedeelde wereldwijde verantwoordelijkheid en solidariteit is verworden tot eenzijdige verantwoordelijkheid van “de regio”, de gebieden om de landen van herkomst heen. Waar men eerst wilde voorkomen dat mensen moeten vluchten vanwege de wereldwijde ongelijke verdeling van macht en middelen, komt de nadruk later te liggen op het voorkomen dat mensen in Nederland asiel aanvragen. Waar eerst het probleem nog in morele termen werd gegoten, komen later management-termen in zwang.
De voorstanders van “ruim” beleid kunnen daar weinig tegenover stellen, omdat ook zij uitgaan van “de vooronderstelling van de soevereiniteit van de nationale staat”, aldus Geuijen. Staatsburgers krijgen aangeleerd dat de staat vooral hun belangen dient te behartigen en niet die van “buitenstaanders”. Dat geldt zeker in het huidige enorm nationalistische Nederland. Pleidooien voor vluchtelingen en internationale solidariteit worden daarbij verdacht gemaakt, omdat ze het heersende nationalisme ter discussie stellen.