De Fabel van de illegaal 74, januari/februari 2006
Auteur: Harry Westerink
Uit de illegaliteit
Recht op onderdak
In 1998 vluchtten Ali, Maryam en hun zoon Milad uit Iran omdat ze door het moslimfundamentalistische regime werden bedreigd. Ze vroegen in Nederland asiel aan, maar werden afgewezen. In 2002 deden ze een beroep op het driejarenbeleid voor Iraanse vluchtelingen. Op grond daarvan konden Iraniërs die 3 jaar eerder asiel hadden aangevraagd en nog steeds in de reguliere opvang verbleven, een verblijfsvergunning krijgen. Jaren later heeft de IND echter nog steeds niet gereageerd op dat verzoek, ondanks meerdere aanmaningen van de advocaat van de familie. In 2003 deed men ook een beroep op de "discretionaire afwijkingsbevoegdheid" van de minister om aan lang wachtende vluchtelingen een verblijfsvergunning te geven wegens "schrijnende omstandigheden". Tegen de negatieve beslissing daarop maakte de familie bezwaar. Ali, Maryam en Milad behoren tot de bekende groep van 26.000 vluchtelingen die hier al voor de invoering van de nieuwe Vreemdelingenwet waren. De minister heeft toegezegd dat die hun procedure in Nederland mogen afwachten en dat ze in principe ook recht hebben op opvang.
Op 1 september 2005 beging de vreemdelingenpolitie echter een grote blunder door te melden dat de familie "met onbekende bestemming" (mob) zou zijn vertrokken. Met die bureaucratische term schrijft men vluchtelingen administratief uit die uit het asielzoekerscentrum (azc) zijn "verwijderd". Volgens de politie had de familie zich niet gehouden aan de meldplicht, maar dat klopte niet. Half september hadden ze zich nog gemeld bij de Haagse vreemdelingenpolitie en daarvan hebben ze ook bewijsstukken. Toch werden ze na die mob-melding vanuit het azc op straat gegooid.
Sindsdien zijn ze dakloos. Hun advocaat probeert hen weer in een azc te krijgen, maar dat is nog steeds niet gelukt. De familie reisde twee keer naar Ter Apel om zich opnieuw bij het aanmeldcentrum te melden. Maar daar stuurde men de familie weer weg. Ook klopte de familie voor hulp aan bij STUV, de Leidse noodopvanginstelling die het gemeentelijke vluchtelingenbeleid uitvoert. De familie mocht enige weken in de noodopvang blijven. Daarna gaf men hen 200 euro per maand om woonruimte te huren. Maar die moesten ze dan wel zelf vinden. Dat bleek met zo weinig geld en zonder identificatiebewijs onmogelijk, mede vanwege de krappe woningmarkt van studentenstad Leiden. "Wij hebben geen onderdak, maar wel recht op onderdak, ook volgens STUV. Maar we krijgen het niet", aldus Ali. "Dat is om gek van te worden."
Onlangs vroeg de familie met hulp van De Fabel bij Sociale Zaken een zogeheten kinderuitkering aan, in verband met de recente rechterlijke uitspraak dat kinderen zonder verblijfsvergunning daar recht op hebben. De gemeente leek niet genegen om die uitkering toe te kennen, omdat de familie al leefgeld zou krijgen van STUV. Maar STUV had de familie juist medegedeeld dat dat geld vanaf begin december zou worden stopgezet. Na contact tussen Sociale Zaken en STUV zegde de noodopvang toe de familie toch geld te blijven geven. "Dit soort onzekerheid maakt ons radeloos. We weten nooit waar we aan toe zijn, al 7 jaar lang", verzuchtte Ali.