De Fabel van de illegaal 77/78, zomer 2006
Auteur: Harry Westerink
Dwarsligger
De vluchtelingen
Ze zijn de overbodigen, de ongewensten,
het bevolkingsoverschot en het uitschot
volgens het systeem van de heersers.
De onmondigen, de monddoodgemaakten,
de kapotgebeukten, de vernederden,
de murwgeslagenen, de wanhopigen, de angstigen,
de overgeblevenen, de overlevenden.
De afvalligen, de afvallers, de invallers,
de arbeidsreservespelers,
zij die buitenspel komen te staan,
zij die niet meetellen,
zij met wie wordt afgerekend,
zij die het eten niet kunnen betalen dat ze zelf op het land verbouwen,
zij die zich dood moeten werken.
De mishandelden en gemartelden,
zij die worden gevolgd, achtervolgd en vervolgd,
zij die onrecht meemaken en bestrijden.
De onwilligen, de onwelwillenden,
de onaangepasten, de neezeggers,
zij die hun eigen weg gaan,
zij die niet langer in de tredmolen willen lopen,
zij die hun hand moeten ophouden
of geen handen meer hebben.
De vrouwen voor wie hun echtgenoot en zijn familie een hel is,
zij die met het mes op de keel moeten trouwen,
kinderen moeten krijgen en opvoeden, strontluiers moeten verschonen,
moeten wassen, koken, zwoegen, zich moeten afbeulen,
gehoorzaam en gedienstig moeten zijn, aandacht moeten geven,
hun man of een andere man moeten behagen die hen slaat en verkracht.
Zij die worden gedwongen om te vluchten.
Ze vluchten uit hun huis en uit hun dorp.
Velen vluchten naar de stad.
Sommigen vluchten van de ene stad naar de andere.
Enkelen vluchten naar een ander land.
Nog minder vluchten naar een ander continent
dat een welvaartseiland en geluksoord leek te zijn.
Maar men maakt hen daar tot de vreemden, de anderen,
de overtolligen en de onbruikbaren
volgens het heersende systeem.
De machtelozen, de hopelozen, de kanslozen,
de onbekenden, de onaanraakbaren, de onaanzienlijken,
de onbestaanden en onbestaanbaren,
zij die niet vrij zijn
om te gaan en te staan waar ze willen,
de niet-burgers, de niemanden, de naamlozen, de statenlozen,
de dak- en thuislozen,
zij die geen status hebben om te verblijven waar ze leven,
zij die tot illegaal worden verklaard,
zij die tot crimineel worden bestempeld omdat ze ergens willen ademhalen,
zij die in het verdomhoekje zitten,
zij die op straat en in winkels worden aangestaard,
zij die worden bespuugd, bespot, beledigd, uitgelachen,
in de gaten gehouden, onderzocht, van top tot teen bekeken,
zij op wie jacht wordt gemaakt door een leger van smerissen,
zij die worden geholpen bij hun eigen deportatie.
De afgewezenen, de rechtelozen, de uitgeslotenen,
de uitgekotsten, de afgedankten,
zij die voor een hongerloontje ploeteren in dienst van hen
die vinden dat zij er niet mogen zijn
in het land van de bevoorrechten.
De schaduwen, de onzichtbaren, de gezichtslozen,
zij die de grijns op het smoel van de macht moeten zien te verdragen,
de gedumpten, de aan de kant gezetten, de op straat gegooiden,
de verwijderbaren en verwijderden, de weggehaalden, de afgevoerden,
zij die moeten oprotten, opzouten, ophoepelen, uit het oog verdwijnen.
Zij die voortvluchtig zijn en steeds weer verder moeten vluchten
naar de rand van de aarde.