De Fabel van de illegaal 84, mei/juni 2007
Auteur: Eric Krebbers
De UNHCR helpt westerse staten in plaats van vluchtelingen
De UNHCR heeft ten onrechte nog steeds een positief imago. De VN-vluchtelingenorganisatie dient namelijk vooral de belangen van zijn grootste geldschieters, de westerse staten die vluchtelingen zo ver mogelijk van hun grenzen willen weghouden. Daartoe werkt men steeds nauwer samen met militaire organisaties als de NAVO.
De VN-organisatie trekt zich tegenwoordig nog maar weinig aan van het vluchtelingenverdrag van Genčve, hoewel dat verdrag bij de oprichting in 1951 nog centraal werd gezet. In dat verdrag staat onder meer dat vluchtelingen niet naar hun land van herkomst mogen worden teruggestuurd. Het gaat er volgens het verdrag in eerste instantie om vluchtelingen veiligheid te bieden, waarna hen later de mogelijkheid moet worden geboden om te blijven, te vertrekken naar een ander land, of om vrijwillig terug te keren als de situatie zodanig verbeterd mocht zijn dat dat veilig is.
Vandaag de dag hanteert de UNHCR heel andere doelstellingen, waarbij beheersing van vluchtelingenstromen voorop staat. Men probeert vluchtelingen op te vangen in kampen en “veilige enclaves”, liefst nog voordat ze hun land verlaten hebben, om ze daarop zo snel mogelijk weer te repatriëren. De gebrekkige noodhulp in het wereldwijde netwerk van UNHCR-kampen en “veilige enclaves” veroordeelt steeds ontelbare vluchtelingen tot ellende en zelfs de dood. De UNHCR heeft geen vaste inkomsten en is afhankelijk van de donaties van de rijke westerse landen die dit soort beleid prima vinden. Aan het grote publiek wordt de UNHCR verkocht via bijvoorbeeld aangrijpende beelden van het uitdelen van noodhulp in de kampen. Kampen die sowieso erg handig zijn om vluchtelingen bij elkaar te houden, wat weer nodig is om ze goed te kunnen tellen en zichtbaar te maken voor geldschieters, twee belangrijke voorwaarden bij het aantrekken van subsidiegelden.
Desert Storm
De verharding van het beleid dateert al van 1986, toen de UNHCR Ethiopische vluchtelingen in kampen massaal begon aan te zetten tot terugkeer. Wie niet “vrijwillig” ging, kon rekenen op een beperking van de voedselrantsoenen. Het ging er zo hard aan toe dat zelfs de UNHCR-medewerkers ter plekke het te gortig vonden worden en in opstand dreigden te komen. Rond die tijd werden ook veel Vietnamese bootvluchtelingen gedwongen terug te keren, zonder een woord van protest van de UNHCR. Er is vanzelfsprekend nooit een gouden tijd geweest waarin de UNHCR uitsluitend geweldig humanitair werk deed, maar voor de val van de Muur in 1989 voorkwam de macht van de communistische en niet-gebonden landen dat de UNHCR en andere VN-instituties verwerden tot eenzijdige verlengstukken van de westerse landen.
De eerste grote wijziging in het beleid vond plaats tijdens Operatie Desert Storm, de eerste westerse inval in Irak in 1991. Honderdduizenden Irakezen sloegen daardoor op de vlucht. Hoewel er zo’n 1,3 miljoen in Iran belandden, kreeg dat land van de westerse donors geen enkele hulp bij hun opvang. Een half miljoen Koerden vluchtte richting Turkije, maar dat land hield de grens hermetisch gesloten uit angst dat de vluchtelingen de Koerdische opstand in Turkije verder zouden doen oplaaien. De vluchtelingen konden geen kant meer op en zaten klem in de vreselijke kou in de hoge bergpassen, zonder voedsel en water. Er kwam geen kwaad woord van de UNHCR. De top van de organisatie had zelfs wel begrip voor het Turkse standpunt, en bovendien ging het om een belangrijke westerse bondgenoot die de Amerikanen vliegvelden ter beschikking stelde.
De UNHCR mag vluchtelingen officieel pas helpen als ze hun landsgrens over zijn, maar men besloot in dit geval samen met de Amerikanen vluchtelingenkampen in de laaglanden van Noord-Irak op te richten. Dat noemde men eufemistisch Operatie Provide Comfort. De vluchtelingen werden onder immense druk gezet om “vrijwillig” naar de nieuwe kampen te vertrekken. Het Amerikaanse leger verzorgde hun transport. De geallieerde strijdkrachten zouden de “veilige enclave” blijvend beschermen, zo werd de vluchtelingen beloofd, maar in de praktijk stelden de Amerikanen slechts een no-fly zone in voor Iraakse vliegtuigen. Zo begon de nauwe samenwerking van de UNHCR met de geallieerde troepen. Om het neutrale imago veilig te stellen, kreeg het UNHCR-personeel ter plekke opdracht om op geen enkel moment de vlaggen van de VN en VS tegelijk uit te hangen.
Joegoslavië
Vanuit deze ervaringen kwam de UNHCR in 1992 met twee nieuwe uitgangspunten. In de eerste plaats “preventieve bescherming”. Dat kwam er tijdens de oorlogen in Joegoslavië op neer dat men de bevolking dwong om in de oorlogszones te blijven, onder het mom dat men “het recht had om in eigen huis te blijven”. In Bosnië en Herzegovina werd het doel om “veiligheid naar de mensen te brengen, in plaats van de mensen naar de veiligheid”. Men richtte midden in de oorlogsgebieden “veilige enclaves” op. Het langdurige beleg van Sarajevo, compleet met dagelijkse beschietingen, en de massamoorden bij Srebrenica hebben laten zien hoe “veilig” die zones werkelijk waren. Het tweede uitgangspunt was “tijdelijke bescherming”. Europese staten werd gevraagd om toch tijdelijk groepen vluchtelingen toe te laten, maar dan hoefde men hen geen rechten te geven en al helemaal geen verblijfsrecht.
Om ongecontroleerde vluchtelingenstromen voor te zijn, werkte de UNHCR van het begin af aan ook mee aan de “etnische zuiveringen”. Men leverde de logistiek om minderheidsgroepen “vrijwillig” te verplaatsen naar gebieden waar ze in de meerderheid waren. In Kroatië was de UNHCR daar zelfs al mee bezig voordat het land onafhankelijk werd. In de loop van de jaren 90 zijn zo miljoenen mensen in voormalig Joegoslavië verplaatst met hulp van de UNHCR. Het beleid van de “veilige enclaves” werd tot een belangrijk onderdeel van de westerse pogingen om nieuwe staten en “volken” te creëren. Van de in totaal 3 miljoen vluchtelingen keerde na de oorlog keerde slechts een handvol terug naar gebieden waar ze in de minderheid zouden zijn.
De VN-organisatie werkte tijdens de oorlog zo nauw samen met de NAVO dat er gaandeweg nauwelijks meer onderscheid gemaakt werd tussen hulpverlening en militaire acties. De militairen bijvoorbeeld, die betrokken waren bij de vier jaar durende luchtbrug naar Sarajevo, werkten vanuit de kantoren van de UNHCR. NAVO-generaals kwamen daar doodleuk binnenlopen om bevelen te geven. In de praktijk was de UNHCR zowat een NAVO-onderdeel voor “humanitaire zaken” geworden.
Toen de NAVO begin 1999 Servië bombardeerde, sloeg ongeveer een miljoen Kosovaarse Albanezen op de vlucht. NAVO-bondgenoot Macedonië hield de grenzen dicht en de UNHCR bouwde daarop samen met de NAVO vluchtelingenkampen aan de grens. De situatie van Iraaks-Koerdistan herhaalde zich. Na het vredesakkoord begon men de vluchtelingen snel “vrijwillig” te repatriëren, ondanks zorgen over grote aantallen landmijnen die inmiddels gelegd waren. De snelle terugkeer van de Albanezen veroorzaakte op zijn beurt weer een exodus uit Kosovo van tegen de 200 duizend Serviërs en Roma. De UNHCR gaf later toe dat de scheidslijnen tussen militaire operaties en de hulp aan burgers nogal vaag geweest waren. Overigens ruimt de organisatie zo niet alleen het menselijke wrakhout op na NAVO-aanvallen, maar helpt men ook via allerlei programma’s de locale economie weer gereed te maken voor internationale investeerders die snel winst willen komen slaan uit de uiterst lage lonen ter plekke.
Congo
Na de massamoord op 800 duizend Tutsi’s in Rwanda, vluchtten in 1994 ongeveer een miljoen Hutu’s naar wat toen nog Zaďre heette, en tegenwoordig Congo. De UNHCR vroeg direct om militaire bijstand, vooral om te assisteren bij de terugkeer van de vluchtelingen naar Rwanda. Maar die waren vanzelfsprekend niet voor niets gevlucht, want er werden in Rwanda uit wraak veel Hutu’s vermoord. De UNHCR kwam met de Rwandese regering overeen om alles in het werk te stellen om de vluchtelingen terug krijgen in Rwanda. In oktober 1996 werden daarop de kampen van de Hutu-vluchtelingen in Zaďre aangevallen door het Rwandese leger in samenwerking met Zaďrese opstandelingen. Honderdduizenden Hutu’s vluchtten echter niet de beoogde kant op, maar juist nog verder Zaďre in. De UNHCR liet direct radioboodschappen uitzenden waarin de Hutu’s opgeroepen werden “te overwegen terug te keren naar Rwanda”, richting hun belagers dus. Ook betaalde de VN-organisatie lokale vrijwilligers en militieleden om via een “search and rescue operation” de vluchtelingen in het oerwoud te vinden en “te helpen terug te keren”. Men sprak van “het bijeenvegen van Rwandese vluchtelingen”. Door zo de vluchtelingen naar Rwanda te willen drijven gaf de UNHCR zijn façade van “vrijwillige terugkeer” volledig op.
Uiteindelijk werden zo’n 700 duizend vluchtelingen samengedreven in Goma, zonder voldoende voedsel, water en sanitair. Op een gegeven moment stierven er wel 3.000 mensen per dag. In 1997 en 1998 begon het Rwandese leger Goma ook nog eens te beschieten met mortieren en zware artillerie om de resterende 500 duizend vluchtelingen naar Rwanda te jagen. De VN becijferde later dat er in die jaren zo’n 200 duizend vluchtelingen zijn vermoord in Zaďre. De UNHCR steunde Rwanda overigens ook bij de ontmanteling van de vluchtelingenkampen in Tanzania, waar nog eens een half miljoen Hutu’s een veilig heenkomen hadden gezocht. De logistieke steun voor de gedwongen terugkeer van deze vluchtelingen werd eveneens geleverd door de VN-organisatie. Daarmee ging men zoals inmiddels gebruikelijk volkomen in tegen het verdrag van Genčve. We konden wel aan de zijlijn blijven staan kijken naar de grove behandeling door de militairen, zo zei de UNHCR-top, maar we hebben besloten te redden wat er te redden viel.
Afghanistan
Toen de VS en Groot-Brittannië in 2001 Afghanistan binnenvielen was de UNHCR zowat ‘embedded’ bij de militaire operaties. De organisatie werkte volledig binnen het beleid van de twee westerse machten. Hoewel het buiten de hoofdstad Kaboel nog bijzonder onveilig was, waren er tegen het einde van 2003 naar schatting al zo’n 3 miljoen vluchtelingen “vrijwillig” teruggekeerd uit de kampen en sloppenwijken van onder meer Iran en Pakistan. Die landen dumpten in overleg met de UNHCR zo hun deel van de 6 miljoen Afghaanse vluchtelingen.
Tegenwoordig gaat de UNHCR uit van de 4R-doctrine: “Repatriëring, Reďntegratie, Rehabilitatie en Reconstructie”. Officieel repatrieert de UNHCR alleen vluchtelingen naar landen waar de mensenrechten gehandhaafd worden. Maar in de praktijk blijkt dat steeds een loze kreet, ook nu weer in Irak. Meteen na de inname van Bagdad door de Amerikaanse troepen begon de UNHCR alweer vluchtelingen terug te “helpen”. De “vrijwillige terugkeer” wordt daarbij steeds vaker afgedwongen via het geven van valse informatie en het onthouden van elk alternatief, onder meer door het terugdraaien van hulp aan vluchtelingen die niet willen meewerken.
De kampen en “veilige enclaves” van de UNHCR vormen overigens vaak een juridisch vacuüm, waar vluchtelingen geen rechten hebben. De landen waarin ze opgericht worden trekken er meestal hun handen vanaf, en dragen direct de verantwoordelijkheid over aan “humanitaire” organisaties. De rechteloosheid in de kampen leidt steevast tot geweld, corruptie en verwaarlozing van de vluchtelingen. Hoewel veel UNHCR-medewerkers het vast en zeker goed bedoelen, zijn er geen garanties tegen misbruik en willekeur door anderen. Medewerkers hebben er in de praktijk onbeperkte macht, en worden door niemand gecontroleerd.
Dit artikel is een vrije bewerking van “Prisons of the Stateless”, Jacob Stevens. Op: New Left Review-website.
Terug