De Fabel van de illegaal 89/90, winter 2008

Auteur: Jeroen Breekveldt, Werkplaats Biopolitiek


De mens als weefselplantage

Dat mensen uit arme naar rijke landen trekken om daar ingezet te worden als arbeidskracht is al een oud verschijnsel. Dat dezelfde route tegenwoordig ook afgelegd wordt door delen van mensen is iets relatief nieuws. Biotechnologie heeft het mogelijk gemaakt om organen over te planten van de ene mens in de andere. We kunnen zoveel nieuwe ‘onderdelen’ krijgen als we nodig hebben, zo wordt ons beloofd. Maar we worden ook geacht er zoveel te geven als we kunnen missen. In de praktijk blijken mensen in de Derde Wereld minder te krijgen en bovendien meer te kunnen missen. Over het open, flexibele en grenzeloze lichaam.(1
)

Bij kloononderzoek kunnen wetenschappers niet zonder eicellen. Hoe die cellen van vrouwen in hun laboratoria terecht komen, leek die wetenschappers nooit erg te interesseren. Die onderbelichte kwestie luidde in 2005 de val in van de Zuid-Koreaanse wetenschapper Woo Suk Hwang. Die ‘kloonkoning’ had diverse doorbraken bij het klonen op zijn naam, maar viel van zijn voetstuk toen de meeste van zijn claims vals bleken. Erger nog was dat hij de benodigde “extreem verse eieren” had geoogst bij zijn eigen medewerksters. “We hadden voor ons onderzoek veel eitjes nodig en we hadden er niet genoeg”, aldus Hwang. Het oogsten van eicellen is voor vrouwen bepaald geen pretje, en gaat gepaard met veelal vervelende hormoonkuren, een kans op ontsteking van eierstokken na de hormoonstimulatie en een erg pijnlijke uitname van de eicellen. In enkele gevallen kan het zelfs tot onvruchtbaarheid leiden. Op Hwangs medewerksters was lichte dwang uitgeoefend en soms werd hen geld geboden. Sommigen zeiden meegewerkt te hebben uit vaderlandsliefde. “We hebben hier geen onderzoekers, alleen soldaten”, had Hwang eerder al benadrukt.(2)

Vraag en aanbod

Nederlandse onderzoekers kijken inmiddels naar mogelijkheden om eicellen uit het buitenland te halen. Volgens de opstellers van het Evaluatierapport Embryowet zou die wet uitwisseling van geslachtscellen moeten toestaan, “een activiteit die wenselijk is voor internationale samenwerking op wetenschappelijk en technologisch gebied”. In het rapport werd ook gesproken over betaling voor eicellen, en de hoogte daarvan.(3) Het Zuid-Koreaanse voorbeeld is exemplarisch voor de moderne bio-geneeskunde. Die heeft steeds meer lichaamsmateriaal nodig als grondstof voor geneesmiddelen en behandelingen als orgaantransplantatie. Maar waar komen die grondstoffen vandaan en onder welke voorwaarden worden ze gewonnen? Bij de discussie over de moderne bio-geneeskunde zou de vraag centraal moeten staan wie uiteindelijk de verliezers en wie de winnaars zijn in deze lichaamsmarkt.

Nu transplantaties steeds succesvoller verlopen, is de vraag naar organen veel groter geworden dan het aanbod. Organen komen vooral uit “hersendood” verklaarde mensen en dat zijn er niet zo veel. Nieren zijn echter ook te halen uit levende mensen. We hebben immers bijna allemaal twee nieren. De logica van de kapitalistische vrije markteconomie heeft ervoor gezorgd dat er een handel in organen is ontstaan. Lang bleef de transplantatiesector staalhard ontkennen dat orgaanhandel bestond, maar dat is nu niet langer mogelijk. Bekend is inmiddels dat in India, Pakistan en China nieren verkocht worden, hoewel het officieel verboden is. In Iran is het sinds 1988 zelfs wettelijk toegestaan om organen ter beschikking te stellen aan mensen die geen familie zijn. In de Zweedse documentaire “Iranian kidney bargain sale” uit 2006 is te zien dat Iraniërs geld krijgen voor een uitgenomen nier. De verkopers waren arm, de inkopers rijker.

Duistere praktijken

De westerse publieke opinie verafschuwt orgaanhandel. Maar dat betekent niet dat er in het rijke westen geen gebruik wordt gemaakt van organen uit “duistere praktijken”, zoals het Centrum Ethiek & Gezondheid (CEG) het noemt. Momenteel loopt er bijvoorbeeld een justitieel onderzoek naar transplantatiechirurg Christoph Broelsch. Die zou in Essen in Moldavië gekochte nieren implanteren bij patiënten afkomstig van buiten Duitsland. Moldavië levert aan het westen dus behalve veel sekswerkers ook nieren. Desolate armoede drijft Moldaviërs ertoe hun lichaam te verhuren, of delen ervan te verkopen. Terwijl legale arbeid in de EU voor hen niet mogelijk is, zijn hun organen hier wel welkom voor verwerking in de transplantatie-industrie.

Het CEG zet het spookbeeld van de “duistere praktijken” overigens juist in om het Nederlandse taboe op beloning voor organen te doorbreken. De ethici beweren de voors en tegens van beloning te onderzoeken om die “duistere praktijken” elders te kunnen voorkomen, hoewel beloning volgens de Wet orgaandonatie verboden is. Beloning voor een nier lijkt opeens veel minder een taboe. Ethici van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) stelden in november 2007 voor om een leven lang zorgverzekering aan te bieden aan mensen die bij leven een nier doneren, waarbij doneren betekent: geven. Volgens hen zou dat geen orgaanhandel zijn. Het zou bovendien een beter voorstel zijn dan het bieden van een bedrag ineens. Dat stelde de Nijmeegse hoogleraar Andries Hoitsma nog voor in de zomer van 2007. Volgens hem zou het ministerie van VWS 50 duizend euro per nier moeten gaan betalen.

De ethici van het CEG en de RVZ blijven voorstander van het lang gekoesterde ideaal van de altruïstische donatie, het gratis geven van grondstoffen voor verwerking in de transplantatie-industrie. Zij weten echter dat die methode te weinig nieren oplevert. Volgens de RVZ zouden donoren en het publiek haar voorstel niet als orgaanhandel moeten zien. Maar ondertussen wijst Geert van Dijk, de maker van het voorstel, de ziektekostenverzekeraars en de overheid wel op de financiële voordelen. Van Dijk noemde de een-nier-voor-een-ziektekostenverzekering-deal “buitengewoon kosteneffectief”, omdat de zorgkosten van mensen met een geïmplanteerde nier veel lager zijn dan die van bijvoorbeeld nierpatiënten met regelmatige dialyses.

Biologisch kapitaal

Door de technologische ontwikkelingen is een hele industrie mogelijk geworden die onder meer lichaamsmateriaal als grondstof nodig heeft. Een belangrijke voorwaarde voor het ontstaan van die industrie was de technische mogelijkheid om organen langer vers te houden, waardoor transplantaties ook mogelijk werden bij grotere afstanden tussen donor en ontvanger. Zo werd het aanbod van organen groter, waardoor ook de vraag weer kon toenemen. En zo groeit een industrietak die blijvend op zoek is naar leveranciers van de benodigde grondstoffen. Nu de lichaamsgoederen zijn “bevrijd” van een directe relatie tussen producenten en consumenten, kunnen ze worden gekocht en verkocht en vervolgens in steeds grotere, zelfs wereldwijde, netwerken circuleren. Het menselijk lichaam is zo binnen de sterk opkomende biotechnologische industrie tot biologisch kapitaal geworden.

Het eerste lichaamsmateriaal dat economische waarde kreeg was bloed. Inmiddels “geven” miljoenen mensen bloed of bloedplasma, en is er een markt in bloedproducten ontstaan. In Derde Wereld-landen worden miljoenen liters bloed opgekocht waaruit farmaceutische ondernemingen geneesmiddelen maken. In de farmaceutische sector wordt keihard geconcurreerd over dat plasma, zowel bij de verwerving als bij de verkoop.

Patenten

Bedrijven beschermen hun van bloed gemaakte producten tegen de concurrentie via patenten. Zo blijven medicijnen lang duur. Enige publiciteit kreeg Novartis’ patent op Glivec, een “wondermiddel” tegen CML, een vorm van leukemie. Glivec wordt gemaakt met uit donorbloed afkomstige producten, en blijkt afdoende te werken bij meer dan 90 procent van de CML-patiënten. Het middel is echter vanwege het patent zeer duur, en daardoor onbetaalbaar voor de meeste patiënten in de Derde Wereld. Artsen Zonder Grenzen (AZG) heeft samen met de Indiase staat met succes tegen Novartis geprocedeerd om het middel in Derde Wereld-landen goedkoper te mogen voorschrijven. Onder andere aan de slachtoffers van de chemieramp in het Indiase Bhopal in 1984.(4) AZG heeft rond deze zaak wereldwijd actie gevoerd en steun gevraagd. Ook de pas opgerichte kritische Landelijke Vereniging van Bloed- en plasmadonoren (LVB) steunde de actie. Nu gaat in VN-verband gesproken worden over een oplossing waarbij de investeringen van Novartis op een andere manier worden gefinancierd, en patiënten in de Derde Wereld dus niet meer onnodig hoeven te sterven. Volgens de LVB willen de meeste bloeddonoren waarschijnlijk niet dat de met hun bloed vervaardigde medicijnen voor grote delen van de wereldbevolking onbereikbaar zijn.

Sommige mensen hebben bloed dat uitzonderlijk interessant is voor wetenschappers en bedrijven. Bijvoorbeeld omdat uit hun bloed DNA te halen is waarmee geneesmiddelen zouden kunnen worden gemaakt. In een Italiaans dorpje ontdekte een professor mensen die zoveel cholesterol in hun bloed hadden dat ze volgens de norm zo goed als dood hadden moeten zijn. Hun bloed werd een grondstof voor onderzoek. Uit hun DNA werd uiteindelijk een gen geïsoleerd dat de basis vormde voor een geneesmiddel dat het Zweedse Kabi-Pharmacia sinds halverwege de jaren 90 honderden miljoenen euro’s per jaar oplevert. Maar een Italiaanse spoorwegarbeider die ziek werd van het afgeven van zoveel bloed en daardoor ontslagen werd, bleef achter zonder ook maar enige inkomsten van het middel te ontvangen.

Goudmijn

Als donoren in een westers land als Italië al zo beroerd behandeld worden, valt te verwachten dat in landen waar nog minder bescherming bestaat tegen machtsmisbruik, menselijke grondstofleveranciers nog sterker zullen worden misbruikt. In de jaren 90, toen wetenschap en bedrijven nog sterk geloofden dat genen de sleutel tot ziekten vormden, werden “inheemse volken” onderzocht op interessante genen. Zo wilde het Zwitserse Hoffmann La Roche dokters meesturen met een team dat medische hulp ging bieden aan de Filippijnse Aeta die getroffen waren door een uitbarsting van de Pinatubovulkaan. De Roche-dokter zou dan direct ook even bloed kunnen afnemen. De zeer geïsoleerd levende Aeta zouden namelijk genen kunnen hebben die bruikbaar zouden kunnen zijn voor de transplantatie-industrie, waar Roche afstotingsonderdrukkende middelen voor maakt. De medische expeditie ging uiteindelijk niet door, maar de vraag blijft of arme, geïsoleerd levende mensen nog wel vertrouwen kunnen stellen in hulp biedende dokters.

Veel van de “geïsoleerde volken” worden racistisch benadeeld, zoals de Aeta, die gemiddeld genomen wat klein van stuk zijn. De landen waarin ze wonen bieden dit soort groepen weinig mogelijkheden, en nu blijkt dat juist hun isolatie hen voor wetenschap en bedrijfsleven zo interessant maakt, en hun lichaamsmateriaal tot een goudmijn. “Ik weet niet of we nog wel meer te geven hebben, we hebben al veel gegeven”, zei de Amerikaanse Judy Gobert, woordvoerster van Montana/Wyoming Area Indian Health Board in 1998. “Ik denk niet dat dit land ons zou moeten vragen meer te geven. Ik weet niets meer dat ik zou willen geven.” Ze stoorde zich tevens aan de arrogantie van de gen-onderzoekers, die hen als objecten zien. “Niemand is naar Indiaans gebied gekomen om te zeggen: we willen met jullie praten over genetisch onderzoek bij jullie. Is Indiaans DNA een nieuwe grondstof, zoals hout of goud? Zo voelt het namelijk om nu een Indiaan te zijn in dit land.”

Hulpbron

Voor grondstoffen kijkt de moderne bio-geneeskunde niet alleen naar armen, maar ook naar vrouwen. Sowieso zijn vrouwen over het algemeen genomen armer dan mannen. Verder kunnen veel van de grondstoffen uitsluitend gewonnen worden uit vrouwenlichamen. Reproductieve technologieën, zoals bijvoorbeeld IVF, maken het mogelijk om vrouwen te zien als ‘productieve lichamen’ met verhandelbare ‘onderdelen’. Door uiteenlopende lokale denkwijzen en gewoonten kunnen de nieuwe technische mogelijkheden per samenleving heel andere gevolgen hebben. In India wordt het lichaam van de vrouw bijvoorbeeld eerder als een gedeelde hulpbron beschouwd dan als iets van haarzelf.(1) Vrouwen die kinderen kunnen baren, hebben een hogere status in de familie dan vrouwen die dat niet lukt. Kinderloze vrouwen hebben ook veel meer te maken met geweld en lopen zelfs het risico van dakloosheid. Veel Indiase vrouwen zien zichzelf dan ook in de eerste plaats als moeders, liefst als moeders van zonen. Om te kunnen voldoen aan dat ideaalbeeld omarmen ze vrij gemakkelijk moderne biomedische praktijken, zoals bijvoorbeeld de prenatale seksetest en bijbehorende abortus. En door de beschikbaarheid van zulke technologieën is de enorme familiale en sociale druk waaraan deze vrouwen blootstaan alleen maar toegenomen.

In India vormen familieverplichtingen en armoede de twee hoofdmotieven om tot het verhandelen van lichamen en lichaamsdelen over te gaan. Niets illustreert dit beter dan het recente geval van een 22-jarige wees die door de eigenaar van het weeshuis onder de dekmantel van een huwelijk werd verkocht aan een 48-jarige boer en koopman om draagmoeder te worden voor hem en zijn kinderloze vrouw. Bij het draagmoederschap nemen vruchtbaarheidsexperts en het stel dat de draagmoeder contracteert tijdelijk bezit van haar lichaam.

Fabriek

Het vrouwenlichaam wordt door de bio-geneeskunde benaderd als een fabriek, zegt de Amerikaanse feministe Gena Correa, waarbij de vrouwen als arbeidsters onder toezicht staan van medici-managers. In dat fabrieksmodel van de voortplanting zijn de artsen de baas over de lichamen van vrouwen, en niet de vrouwen zelf. Als producenten staan de vrouwen onder supervisie. Dat geldt zowel bij de productie van eicellen, het ruwe materiaal voor embryonaal stamcelonderzoek, als bij de productie van IVF-kinderen.(5) Ze moeten hun lichaam totaal overleveren aan de technologie en de reproductieve wetenschappers. Sommige vrouwen zeggen zelfs dat ze het gevoel hebben dat hun lichaam aan iemand anders toebehoort.

Tijdens de tweede feministische golf in de jaren 70 probeerden vrouwen met hun eis van zelfbeschikking rond de voortplanting de controle te heroveren over hun eigen levens en lichamen. Een controle die hen eeuwenlang was ontzegd door echtgenoten, artsen en de staat. Met de leus “Baas in eigen buik” werd het recht op abortus - en eerder op anticonceptiemiddelen - bevochten door de Nederlandse vrouwenbeweging.

Zelfbeschikking

Het liberale feminisme dat sinds de jaren 80 de boventoon voert, heeft het eigendomsrecht over het eigen lichaam echter tot hoofddoel gemaakt. De Amerikaanse Lori Andrews verbreedde het concept van de “eigen keuze” van de vrouw tot het recht om zwanger te worden via IVF of een andere medische procedure.(6) Volgens haar idee van “reproductieve autonomie” hebben vrouwen het recht om gebruik te maken van technieken als het invriezen van sperma, eicellen of embryo’s, en zelfs om naar believen lichaamsdelen te verkopen. Andrews bekritiseerde de wet die mensen wel toestaat om lichaamsdelen te doneren, maar niet om ze te verkopen. Want wetenschappers en artsen experimenteren met hun gratis gekregen lichaamsdelen en -materiaal, om vervolgens veel geld te verdienen met het resultaat van die experimenten. Door het menselijk lichaam als bezit te definiëren zou de eigenaar ervan niet alleen wettelijk misbruik van de lichaamsdelen kunnen voorkomen, maar ook een aandeel kunnen opeisen in de winst die wordt gemaakt als die onderdelen worden ontwikkeld tot verkoopbare goederen.

Dit betoog over het bezitten en beheren van het eigen lichaam leidde tot heftige discussies binnen en buiten de vrouwenbeweging. Radicale feministen brachten Andrews taalgebruik in verband met patriarchale en commerciële praktijken die vrouwen tot ding maken en hun lichamen als koopwaar behandelen. De verbintenis tussen het kapitaal en het patriarchale project van wetenschap en technologie heeft alles, inclusief de mens, teruggebracht tot een toe te eigenen hulpbron, schrijft de Duitse Maria Mies in haar kritiek op Andrews.(7)

De handel in lichaamsdelen doet denken aan de handel in mensenlichamen in het tijdperk van de slavernij. Beide spelen zich af in het economische systeem van het kapitalisme, waarbij in de loop der tijd de ideologische verantwoording vanzelfsprekend veranderd is. Binnen het kapitalistische productieproces wordt de goedkope arbeid van groepen vrouwen uitgebuit, en in het geïndustrialiseerde reproductieproces wordt het voortplantingsvermogen van groepen vrouwen uitgebuit. Vrouwen worden steeds meer gezien als lichamelijke plantages en levende weefsel- en cellenbanken, soms zelfs door henzelf. Maar reduceren van mensen tot leverancier van hulpbronnen doet de menselijke waardigheid geweld aan. Een kritische houding is daarom hard nodig tegenover de bio-geneeskunde die ons wil laten dromen van onsterfelijkheid en ons tegelijk een relatie tot ons lichaam opdringt die is gebaseerd op de invordering van lichaamsdelen van anderen.

Noten

Terug