De Fabel van de illegaal 97/98, winter 2009

Auteurs: Gregor Eglitz en Eric Krebbers


Liberale kritiek op conservatieve stemmingmakers schiet flink tekort

Al lange tijd beheersen conservatieve opiniemakers “het publieke debat” met hun reactionaire stemmingmakerij tegen vluchtelingen, migranten, linksen en alle anderen die niet in hun nationalistische ideaalplaatje passen. Met de recente publicatie van boeken als “Het bange Nederland” en “De gedroomde samenleving” schuiven nu ook enkele liberalen nadrukkelijk hun opvattingen naar voren. Bekende conservatieven krijgen er daarin weliswaar keihard van langs, maar verder hebben de auteurs aan links weinig te bieden.


Integratiepropaganda. (Foto: Eric Krebbers)
“Het bange Nederland” is geschreven door de hoogleraren Jan Willem Duyvendak, Ewald Engelen en Ido de Haan. Zij wijten de opkomst van het rechts-populisme en conservatisme aan de Nederlandse elite van staat, economie en cultuur die zijn bevoorrechte positie ziet verdwijnen. Die elite praat de bevolking angst aan voor migranten, voor kosmopolieten die “onze” belangen en “culturele eigenheden” zouden verkwanselen, en voor buitenlandse topmanagers die de boel hier zouden komen overnemen. Om vervolgens als redders des vaderlands voorop te gaan in de strijd tegen al die vermeende bedreigingen, in de hoop zo hun positie veilig te stellen. In hun boek leveren de drie auteurs terecht scherpe kritiek op een hele reeks vooraanstaande rechtse opiniemakers en politici, zoals Frits Bolkestein, Ad Verbrugge, Paul Scheffer, Bart Jan Spruyt, Geert Wilders, Rita Verdonk, Pim Fortuyn, Hans Wansink, S.W. Couwenberg, Paul Cliteur, Paul Schnabel, Maxime Verhagen, Jan Peter Balkenende en vele anderen. Ook linkse politici met een nationalistische bijsmaak, zoals de voormalige SP-chef Jan Marijnissen, krijgen er van langs.

Nadrukkelijk verbinden de drie wetenschappers de hetze tegen vluchtelingen en migranten met het jaarlijks terugkerende ritueel van kritiek op de hoge salarissen en bonussen van buitenlandse topmannen in het bedrijfsleven, en met het geklaag over agressieve Amerikaanse opkoopfondsen en Aziatische investeerdeers die “onze bedrijven” zouden overnemen. “Internationaal kapitalisme”, zo wordt beweerd, zou slechts uit zijn op snelle winsten, in tegenstelling tot de “eigen” bedrijven en banken die veel verantwoordelijker zouden opereren. Terecht geven de drie auteurs aan dat zo’n onderscheid tussen “internationaal” en “nationaal” kapitalisme in werkelijkheid niet te maken valt. Dat bestaat alleen in de fantasiewereld van het economisch nationalisme van het Nederlandse ‘old boys’-netwerk dat vreest voor zijn bevoorrechte positie.

Oude wijken

Met de ideologische wind in de rug, en meestal zowat Kamerbreed gesteund, hebben de nationalistische krachten inmiddels heel wat repressieve maatregelen doorgevoerd, zo laten Duyvendak, Engelen en De Haan zien. Bangmakerij vermag heel wat. “Wat jarenlang ondenkbaar leek - identificatieplicht, preventief fouilleren, uitgebreide politionele bevoegdheden tot surveillance, onderzoek en dwangmaatregelen ten aanzien van mensen tegen wie zelfs geen gerede verdenking bestaat, de bevoegdheden burgervliegtuigen uit de lucht te schieten, etnische en religieuze profiling van gevaarlijk geachte individuen, en de brede en ongerichte inschakeling van de bevolking bij opsporingstaken in de vorm van antiterrorismecampagnes - het is allemaal zonder noemenswaardig debat door de Tweede Kamer aanvaard.” Dat geldt ook voor de inburgerdwang die migranten “verkleutert” door ze voor te schrijven hoe ze moeten denken. En voor de canonisering van het verleden. De identificatie met de traditionele nationalistische “vaderlandse geschiedschrijving” van bovenaf is een politieke keuze. De canon is niets anders dan “een autoritair dictaat” dat de vrije discussie over de inrichting van de samenleving belemmert, constateren de drie hoogleraren terecht.

Bij het doorvoeren van dit soort maatregelen schermen politici tegenwoordig met de mythische “mensen in de oude wijken” waarnaar eindelijk eens geluisterd zou moeten worden. Dat zouden beleidsmakers vroeger namelijk onvoldoende gedaan hebben, kosmopolitisch als ze geweest zouden zijn. Ironisch genoeg benoemen dezelfde conservatieve politici zich in één adem tot opvoeders van diezelfde mensen. Ze beweren bjvoorbeeld een beschavingsmissie te hebben om “de seksualisering van de samenleving” tegen te gaan. Maar in feite hebben ze zelf erg weinig visie, en rennen ze heen en weer tussen opiniepeilingen en incidentjes.

Kapitalisme

Tot zover zullen de meeste linksen zich wel enigszins kunnen vinden in de kritiek van Duyvendak, Engelen en De Haan op de conservatieven, nationalisten en rechts-populisten. Maar zoals het echte liberalen betaamt, stokt hun kritiek zodra het kapitalisme in beeld komt. De drie ageren zoals gezegd terecht tegen het fictieve onderscheid tussen een goed “nationaal” en een slecht “internationaal” kapitalisme, maar doen dat niet om beide gelijkelijk te kunnen problematiseren. Integendeel, de hoogleraren zien “het kapitalisme” en “de globalisering” als grote mogelijkheden. Nederland is volgens hen “een globaliseringswinnaar”, want het land weet veel buitenlandse bedrijven en investeringen binnen te slepen. Dat levert “ons” grote welvaart op en daar zouden “we” trots op moeten zijn. Maar door “de drammerige roep om nationalisering” zouden liberalen en libertariërs “de baten van verdere economische ontgrenzing” niet eens meer durven “te bezingen”, aldus het trio.

Boek "Het bange Nederland".
Het economische nationalisme van de conservatieven en rechts-populisten zou “onze” welvaart zelfs in gevaar brengen. Door het gedoe rond hun bonussen zouden buitenlandse topmannen straks misschien gekrenkt het land kunnen verlaten en hun bedrijven elders vestigen. En dat zou zonde zijn, menen Duyvendak, Engelen en De Haan. Want Nederland zou juist zo goed bezig zijn met de privatisering, de flexibilisering van de arbeidsmarkt en “het vergroten van arbeidsprikkels” voor werklozen. Nu zou alleen het ontslagrecht nog aangepast moeten worden, en zou het recht op een uitkering afgeschaft en vervangen moeten worden door het recht op scholing. We zouden allemaal ons hele leven moeten blijven leren om aantrekkelijk te blijven voor de arbeidsmarkt. Verder willen de hoogleraren de ontslagbescherming van ambtenaren afschaffen en scherpere selecties invoeren op universiteiten. Ook willen ze meer migranten binnenlaten,(1) maar voor hen moet dan wel een tweederangsburgerschap ingevoerd worden, een minderwaardige status voor arbeidsmigranten waar Engelen al eerder voor pleitte.(2) Tenslotte zou Nederland moeten streven naar een internationale rechtsorde waarbinnen “de ergste uitwassen van de monopolies van bedrijven en van staten actief worden bestreden”.

Aan radicaal-linksen die menen dat het kapitalisme in zijn geheel een uitwas is, hebben de hoogleraren niets te bieden. Temeer daar het neo-liberale drietal de brede onvrede over de richting van de economie niet kan of wil waarnemen. De meeste mensen hebben geen behoefte meer aan een verdere vervanging van de georganiseerde solidariteit door de “vrije markteconomie”, zoals de kapitalistische oorlog van iedereen tegen iedereen eufemistisch genoemd wordt. Het is veel voor de hand liggender om aan te nemen dat de machthebbers nationalistische hetzes voeren om juist die onvrede te kanaliseren en te benutten, dan om collectief de eigen positie te redden.

Eigenliefde

Na publicatie van het “pleidooi voor een open samenleving” van de drie hoogleraren bleef het opmerkelijk stil. De conservatieve elite zweeg het boek massaal dood. De drie werden zoals te verwachten wel her en der snel even weggezet als wereldvreemde sociologen of als overmatig kritisch. “Eerst deugt het volk niet, daarna ligt het allemaal aan de elite - hoeveel geschikte Nederlanders blijven er eigenlijk over voor ‘de open samenleving’ die Duvyendak bepleit?”, schamperde de rechts-populistische Volkskrant-journalist Martin Sommer, die in zijn recensie van slechts een paar zinnen weigerde in te gaan op de inhoud van het boek. Een bespreking door SP-hofideoloog Ronald van Raak was weliswaar langer, maar eveneens gespeend van werkelijk inhoudelijke kritiek.(3) Van Raak beschuldigde de drie auteurs op onnavolgbare wijze van “politiek narcisme”, van “eigenliefde”. Ook komt hij aanzetten met de SP-ers die in de jaren 80 het voortouw hebben genomen bij de roep om integratie. Maar “die werden toen door sommige linkse collega’s weggezet als ‘racisten’”, schrijft Van Raak verongelijkt en trots tegelijk, in een verwijzing naar de door en door racistische SP-brochure ”Gastarbeid en kapitaal” uit 1983.(4) “Maar ondertussen hebben zij bijna alle voorstellen overgenomen. Zijn zij daarmee ook ‘racisten’ geworden?”, vraagt Van Raak. Helaas moet die retorisch bedoelde vraag instemmend beantwoord worden.

Een veel gunstiger reactie (5) kregen Duyvendak, Engelen en De Haan van “de wonderboy van de sociologie” Willem Schinkel. Maar ook die schilderde de hoogleraren af “als wegkijkende kosmopolieten”, zoals de drie het zelf in een reactie op Schinkel omschreven. “In het huidige politieke klimaat is dat nog slechts een scheldwoord dat is bedoeld om de critici van de monoculturele samenleving monddood te maken.” Gedaan wordt namelijk steevast alsof het kosmopolitisme uitsluitend iets zou zijn van de elite. Alsof men zichzelf aan de onderkant van de samenleving geen internationalistische of zelfs anti-nationalistische opvattingen kan permitteren. Schinkel pleitte in zijn reactie voor nationalisme, dat zou immers “an sich geen scheldwoord” zijn. Het “levert bijvoorbeeld steun en legitimiteit voor een democratisch politiek bestel”, meende hij. “Het moet voor progressief Nederland gaan om het formuleren van een inhoudelijk en op de toekomst gericht nationalisme.”

Genetisch

Schinkel had rond dezelfde tijd zijn boek “De gedroomde samenleving” uitgebracht. Daarin beschrijft hij hoe de schijnwerpers van het “integratiedenken” altijd uitsluitend gericht zijn op vluchtelingen en migranten, oftewel de “niet-westerse allochtonen”. En of ze nu “volledig geintegreerd zijn” of zelfs staatsburger zijn geworden, toch blijven ze voorgoed in het licht van die schijnwerpers. Steeds opnieuw zullen ze moeten bewijzen dat ze goed aangepast zijn en “voldoende meedoen”. Ook hun kinderen en kleinkinderen blijven officieel “allochtoon” en zodoende achtervolgd door de integratie-schijnwerpers. Ze zitten gevangen in begrippen als “tweede” en “derde generatie migranten”. Dat zijn absurde concepten natuurlijk omdat ze immers zelf niet gemigreerd zijn, maar hier geboren. Zo verwordt het begrip “allochtoon” tot iets genetisch. “Autochtonen” daarentegen hoeven zich nooit te verantwoorden. De schijnwerpers van de integratie wijzen nooit hun kant op. “Autochtonen” hebben als het ware “dispensatie” binnen het integratiedenken, aldus Schinkel. Een status die “allochtonen” in principe niet kunnen bereiken. Kortom, het denken in termen van “integratie” leidt automatisch tot de in essentie gewelddadige en generaties lange uitsluiting van hele bevolkingsgroepen.

"Wonderboy" Willem Schinkel
Het integratiedenken produceert zo voortdurend een onderscheid tussen “de samenleving” en de mensen die niet “geïntegreerd” zouden zijn. Mensen die kennelijk elders ronddolen, “buiten de samenleving”, in een soort “geseculariseerd vagevuur”, zoals Schinkel het ironisch omschrijft. Hoe dat apart zetten in zijn werk gaat, is volgens hem goed te zien bij de enorme hoeveelheid wetenschappelijk onderzoek rond “integratie”. Wetenschappers definiëren bijvoorbeeld vooraf aan hun onderzoek de samenleving als volkomen seculier, wat natuurlijk niet klopt omdat er ook christenen en moslims in wonen. Maar daarvan wordt dan gezegd dat ze “buiten de samenleving” staan. Op dezelfde manier worden ook groepen met conservatieve ideeën over bijvoorbeeld vrouwen en mannen apart gezet. Nederland zou namelijk een progressief land zijn en alle problemen zouden van buiten komen. Eenmaal symbolisch “buiten de samenleving” geplaatst, worden die groepen onderzocht, en dan blijkt - hoe kan het ook anders - dat ze vaak religieus zijn en er patriarchale ideeën op nahouden. Zo produceren onderzoekers “wetenschappelijke” bewijzen en groepen “ongeïntegreerden” die gedisciplineerd zouden moeten worden. En daar is inmiddels een hele markt omheen gegroeid van hulpverleners en onderwijzers.

Contacten

Schinkel wijst er ook op dat “niet-westerse allochtonen” ideologisch klemgezet worden tussen individualisering en deïndividualisering. Enerzijds worden ze beschouwd als individuen die zeer dringend moeten veranderen, anderzijds worden ze steevast aangesproken als vertegenwoordigers van alle anderen met eenzelfde achtergrond wanneer politici en media weer eens een incident opkloppen. Van “autochtonen” wordt overigens in principe nooit individueel de maat genomen in het kader van “de integratie”, want die zouden immers samen “de samenleving” vormen. “Allochtonen” moeten zich daarentegen voortdurend individueel bewijzen, bijvoorbeeld dat ze voldoende contacten hebben met mensen van andere etnische groepen. Dat de groep “autochtonen” van alle etnische groepen feitelijk het minste “inter-etnische” contacten heeft, wordt door de beleidsmakers niet van belang geacht. Merkwaardig genoeg, want voor contact heeft men toch echt beide partijen nodig.

Ook Schinkel pakt “multiculturealisten” als Afshin Ellian, Paul Scheffer, Fleur Jurgens en Paul Cliteur hard aan. Maar uiteindelijk doen vrijwel alle politici en opiniemakers aan “integratiedenken”, aldus de socioloog. Dat er in het parlement nooit fundamentele kritiek op Geert Wilders en Rita Verdonk te horen valt, komt omdat die dan tegelijk ook de uitgangspunten van de “gematigden” onderuit zou halen. Want Wilders en Verdonk doen feitelijk niets anders dan de door iedereen gedeelde logica doortrekken: aanpassen of oprotten. Het is dus niet uit angst kiezers te verliezen dat men de rechts-populisten met fluwelen handschoenen aanpakt. Parlementariërs die slechts roepen dat Wilders “onfatsoenlijk” argumenteert, legitimeren met die vormkritiek het “integratiedenken” als geheel. En wie toch fundamentele kritiek durft te leveren wordt weggezet als “ouderwets”, of erger nog: “links”.

Onderklasse

In “De gedroomde samenleving” wordt de vinger gelegd op een aantal essentiële problemen met het integratiedenken. Toch bekruipt het gevoel dat bij Schinkel de theorie er eerst was, en dat hij er vervolgens voorbeelden bij heeft gezocht. Steevast wringt er namelijk iets tussen de concrete werkelijkheid en zijn zeer abstracte analyses. Net als Duyvendak, Engelen en De Haan besteedt Schinkel in zijn analyse ook nauwelijks aandacht aan de rol van de economie als belangrijke drijfveer voor het “integratiedenken”. Aanpassen betekent in de ogen van de beleidsmakers natuurlijk in eerste instantie aanpassen aan de wensen van de snel veranderende arbeidsmarkt. Schinkel laat het kapitalisme feitelijk buiten beschouwing, terwijl de drie hoogleraren “ons” keiharde economische systeem zelfs nog verder willen doorvoeren. Slechts eenmaal constateert Schinkel kort dat de onderkant van de samenleving voor een steeds groter deel uit “niet-westerse allochtonen” bestaat en dat die via het “integratiedenken” symbolisch buiten “de samenleving” worden geplaatst. Maar naar kritiek op het kapitalisme en op de uitbuiting van “niet-westerse allochtonen” zal de lezer in beide boeken vergeefs zoeken.

Werkelijke oplossingen voor het probleem van “het integratiedenken” hebben de vier wetenschappers dan ook niet. De drie hoogleraren zeggen simpelweg dat “we” niet meer bang moeten zijn, zonder eerlijk toe te geven dat een groeiend deel van de Nederlanders tot de economische verliezers zal horen. Ook pleiten ze voor een liberalere elite. En aangezien ze zelf deel uitmaken van de wetenschappelijke top, heeft hun boek wat weg van een sollicitatie. Schinkel schrijft daarentegen aan het begin van zijn boek op zijn kenmerkende, ietwat pedante manier dat hij geen helemaal oplossingen hoeft aan te dragen. Hij wil hooguit enkele paradoxen binnen het “integratiedenken” aanreiken waarmee critici in discussies hun voordeel zouden kunnen doen. Kritiek van buiten dat denksysteem zou namelijk niet gehoord worden door de machthebbers. Alsof een serieuze discussie met de machthebbers uiteindelijk zou kunnen volstaan om werkelijke veranderingen af te dwingen. Maar daar is vanzelfsprekend macht voor nodig. Schinkel schrijft nota bene zelf in zijn boek dat sociologen altijd macht centraal moeten stellen in hun analyses, want daar draait alles om. Maar zelf brandt hij daar als ‘freischwebende Intelligenz’ kennelijk liever de vingers niet aan. Precies zoals Duyvendak, Engelen en De Haan ook de macht van de top niet bekritiseren, maar er slechts deel van uit willen maken. Hadden ze het erover gehad hoe “allochtonen” en “autochtonen” samen van onderop een strijdbare beweging kunnen opbouwen die ideologisch buiten het “integratiedenken” staat en die macht en invloed opbouwt om onder meer de integratiedwang van tafel te krijgen, ja, dan hadden ze links echt een dienst bewezen.

Noten

Terug