De Fabel van de illegaal 99, maart/april 2009
Auteur: Harry Westerink
Overheid aangeklaagd wegens dakloos maken van illegale kinderen
Diverse mensenrechtenorganisaties hebben de Nederlandse overheid aangeklaagd bij het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR), omdat het vreemdelingenbeleid illegale kinderen uitsluit van basisvoorzieningen als onderdak en inkomen. Zo discrimineert de overheid kinderen op grond van hun verblijfsstatus, wat volgens het internationale kinderrechtenverdrag is verboden.
Vluchtelingenkind uit Kosovo.
|
In 2006 bepaalde de Centrale Raad van Beroep dat kinderen van ouders die verblijfsrecht hebben aangevraagd, onderdak en inkomen behoren te krijgen.(1) Als hun ouders die voorzieningen niet kunnen bieden, dan moet de overheid dat doen. Zo schoot de rechter een gaatje in het uitsluitingsbeleid via de Koppelingswet. Een heel klein gaatje, want de administratieve apartheid bleef verder volkomen in stand. Als hun ouders geen verblijfsrecht hebben aangevraagd, mag de overheid volgens de rechter illegale kinderen namelijk wel uitsluiten van vrijwel alle voorzieningen.
Twee jaar na deze uitspraak diende kinderrechtenorganisatie Defence for Children International (DCI) bij het ECSR een klacht in over het uitsluiten van illegale kinderen. De klacht wordt ondersteund door de advocaten Pim Fischer (2) en Neal Blomjous, de wetenschapper Joris Sprakel, Unicef Nederland, het Landelijk Ongedocumenteerden Steunpunt (LOS) en het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM). De mensenrechtenorganisaties stellen dat de overheid het Europees Sociaal Handvest (ESH) schendt door illegale kinderen geen onderdak te geven en ook geen geld om dat te kunnen betalen.
In een toevoegsel bij het ESH staat weliswaar dat het mensenrechtenverdrag in beginsel niet van toepassing is op illegalen. Maar het Europees Comité heeft in een andere klacht bepaald dat het uitsluiten van illegalen “hun menselijke waardigheid” niet mag aantasten. Een aantal basisrechten zou aan niemand mogen worden onthouden. Daarbij verwees het comité uitdrukkelijk naar het internationale kinderrechtenverdrag. Zo zouden illegale kinderen niet mogen worden uitgesloten van onderdak. Op 23 september 2008 heeft het ECSR de klacht ontvankelijk verklaard.(3) Het kan nog twee jaar duren voordat de klacht inhoudelijk wordt behandeld.
Vuilniszak
Omdat veel mensen die met illegale kinderen te maken hebben, zoals leraren, medici en advocaten, vaak niet goed weten wat hun rechten zijn, heeft DCI de website www.ilegaalkind.nl gelanceerd. Die is bedoeld om iedereen te informeren over deze rechten. Ook heeft DCI de brochure “Voor ieder kind een (t)huis” gepubliceerd. Daarin komen vluchtelingenkinderen aan het woord die aan den lijve hebben ondervonden hoe het is om steeds te moeten zwerven van de ene plek naar de andere. Aan een kind dat uit een azc gezet was vroeg DCI hoe dat precies in zijn werk ging. “’Nou, dan stoppen ze al je spullen in een plastic tas, of je doet dat zelf. En als je dan hier de slagboom hebt’ - het kind gebaart in een grote streep van links naar rechts - ‘en je staat eerst aan deze kant, dan zetten ze je tas aan de andere kant en dan moet je daar bij gaan staan’”. Voor kinderen vormt het een bijzonder schokkende ervaring om naar Nederland te moeten vluchten en dan als een vuilniszak te worden gedumpt.
De zeventienjarige Kamil vluchtte met zijn ouders en broer 8 jaar geleden naar Nederland en sliep sindsdien op maar liefst 28 plekken, onder meer in diverse azc’s, een park, een tent, een bushokje, en een betonnen buis op een bouwplaats. Over overheidspersoneel dat hem dakloos maakte zegt hij: “Ik vind het heel vreemd dat mensen dat kunnen doen: iemand zomaar op straat zetten zonder dat je weet waar die persoon heen moet. Ik snap wel dat het gewoon hun werk is, maar ik zou dat nooit, echt nooit, kunnen doen. Volgens mij kun je dat alleen als je geen hart hebt.” Zijn moeder kon hem geen dak boven zijn hoofd meer bieden. In dat soort gevallen haalt de overheid het kind onder dwang weg bij zijn ouders. Zo ook Kamil. Hij kwam daardoor terecht in allerlei pleeggezinnen, steeds voor korte tijd. Zijn moeder zag hij nauwelijks meer.
Pyjama
Ook de twaalfjarige Arif overnachtte overal en nergens. “Toen hebben we ongeveer anderhalf jaar in een caravan in een asielzoekerscentrum in Voorthuizen gewoond”, vertelt hij. “Omdat er iets mis was gegaan met het aanvragen van een voorlopige voorziening, kwam de politie ons op een ochtend heel vroeg halen. Ik lag nog te slapen toen een politieagent mij wakker maakte. Hij riep: ‘Hee vriend, meekomen!’ Dat vond ik zo eng. Ik vind het nog steeds heel moeilijk om politieagenten te zien. Ik voel dan dat ik weer bang en boos word. We werden met het hele gezin op straat achter de poort van het asielzoekerscentrum gezet. Onze schoenen en kleding mochten we niet eens even aantrekken. We liepen op sokken. Onze schoenen werden achter de poort gesmeten. Die moesten we daar maar aantrekken. Mijn zus had alleen haar pyjama aan.” Nadat de tienjarige Hevien samen met haar familie op straat was gezet, moest ze in een park onder een grote boom slapen. Daar maakte ze iets wrangs mee. Een dakloze man vroeg aan haar zusje: “Heeft u iets over voor een dakloze?”. Haar zusje antwoordde: “Maar wij zijn ook dakloos, hoor!”. De man schrok daarvan en wenste hen succes.
Alle kansen voor alle kinderen, zo luidt het motto van ChristenUnie-minister voor Jeugd en Gezin André Rouvoet. Maar de overheid maakt illegale kinderen rechteloos en rukt gezinnen zelfs uit elkaar, als de ouders door de uitsluiting niet meer in staat zijn om hun kinderen genoeg eten en onderdak te geven. In plaats van dit soort families geld en woonruimte aan te bieden, schendt het kabinet-Balkenende blijkbaar liever het recht op een gezinsleven.
Noten
Terug