Aksi, 25 april 2005

Auteur: Mehmet Biter


Over genocide en de Armeense kwestie

Recentelijk zijn in Turkije het Armeense vraagstuk en de genocidekwestie vanuit een traditionele benadering, maar met een iets andere toonzetting op de agenda gezet. Voor het eerst betreden de aanhangers van de officiële historische school, die dit vraagstuk in de taboesfeer gevangen hielden, op een uitdagende wijze het strijdtoneel en openen de discussie vanuit hun eigen invalshoek. Het grote zelfvertrouwen achter deze houding stoelt duidelijk op de aanname dat de these van genocide op de Armeniërs niet op basis van documenten is te staven. Dit zelfvertrouwen heeft echter geen stevig fundament.


De aanhangers van de officiële historische lijn zijn van mening dat de massale moordpartijen die plaats hebben gevonden tijdens de deportatie van Armeniërs in het Osmaanse Rijk in 1915, bezien moeten worden in het licht van wederzijds begane moorden onder oorlogsomstandigheden. Zij benadrukken dat deze tragedie niet als genocide is te kenschetsen; ze vertrouwen op het 'feit' dat er geen vooraf genomen regeringsbesluit bestaat met als doel genocide en dat het tegenovergestelde niet is te bewijzen aan de hand van documenten.

Om de discussie goed te kunnen begrijpen, dient allereerst aandacht geschonken te worden aan de verschillende opvattingen over de inhoud en reikwijdte van het begrip genocide. In de wetenschappelijke wereld bestaan zeer verschillende opvattingen over de definitie, de realisatiewijzen en methoden van genocide. Wetenschappelijke kringen die zich bezighouden met dit thema zien de omschrijving van genocide in het in 1948 gesloten VN-Verdrag tegen Genocide als een vernauwde definitie van genocide.

VN-Verdrag tegen Genocide De definitie van genocide in deze internationale conventie luidt als volgt: 'Genocide betekent een van de volgende daden, gepleegd met de intentie een nationale, etnische, raciale of religieuze groep gedeeltelijk of totaal te vernietigen. Hieronder vallen:

1. Vermoorden van leden van de groep.
2. Veroorzaken van ernstige geestelijke of lichamelijke schade aan leden van de groep.
3. Het opzettelijk implementeren van leefomstandigheden die gericht zijn op gedeeltelijke of totale fysieke vernietiging van de groep.
4. Maatregelen die erop gericht zijn geboorten binnen een groep te verhinderen.
5. Het onder dwang transformeren van kinderen van de ene groep naar een andere groep.'

In de eerste conceptversie van dit verdrag vielen bovengenoemde daden die gericht waren tegen politieke en culturele groepen ook onder de definitiebepaling, maar als gevolg van protesten van de Sovjet-Unie - die de uitschakeling van klassenvijanden tot haar formele politieke doelstellingen rekende - tegen het begrip 'politieke groep' en de bezwaren van Engeland, de VS en Frankrijk - die in hun koloniale verleden inheemse culturen hadden uitgeroeid - tegen het begrip 'culturele groep', zijn deze groepen uit de verdragstekst verwijderd.

In academische milieus worden echter bredere definities van genocide gehanteerd, definities die het kader van het VN-verdrag overstijgen. Activiteiten gericht op de vernietiging van een cultuur, taal of etnische identiteit middels assimilatie of vergelijkbare methoden worden culturele genocide genoemd; het geheel of gedeeltelijk ombrengen van een groep mensen om politieke redenen politieke genocide; het bemoeilijken van het levensonderhoud van een volk via een blokkade of embargo economische genocide; de uitroeiing van mensen met nucleaire of biologische wapens biologische of nucleaire genocide; het etnisch 'schoonvegen' van een gebied middels gedwongen migratie genocide door deportatie.

Schuldbewijs

Zelfs als de bredere wetenschappelijke definities terzijde gelegd zouden worden omdat uit juridisch oogpunt het VN-Verdrag tegen Genocide voor Turkije geldend en bindend is, en het Armeense vraagstuk alleen aan de hand van de VN-criteria beschouwd zou worden, dan nog is de positie van de verkondigers van de officiële leerstelling - anders dan wordt aangenomen - niet echt sterk. Het lijkt niet mogelijk om te stellen dat de daden die begaan zijn tijdens de deportatie van Armeniërs niet onder de definitie van het VN-verdrag vallen, met uitzondering van onderdeel 'd' van de definitiebepaling.

Er is maar één argument waarachter de exponenten van de officiële these die de genocide op Armeniërs ontkent, zich kunnen verschuilen: een visie uitgedragen door sommige juristen, dat wil er sprake zijn van genocide, er een besluit tot destructie dient te liggen die vóór de daadwerkelijke vernietiging moet zijn genomen. Zich baserend op deze visie stellen aanhangers van de officiële lijn dat het Jong-Turkse bewind slechts een besluit tot 'verplaatsing' heeft genomen en geen beslissing tot uitroeiing en dat het bestaan van een eventueel vernietigingsbesluit niet met documenten is te bewijzen.

Het is duidelijk dat het zelfvertrouwen van de ontkenners is gestoeld op de schoonmaakoperaties die ongetwijfeld hebben plaatsgevonden in de Osmaanse archieven en dat zij er zeker van zijn dat hierin geen schuldbewijs is te vinden.

Ook de juridische visie dat er een evidente uitroeiingsintentie aanwezig moet zijn achter het deportatiebesluit wil er sprake zijn van genocide, lijkt niet sterk genoeg om de officiële historische these te kunnen redden. Immers, men moet niet vergeten dat het regeringsbesluit van 1915 tot deportatie van de Armeense minderheid genomen is in een situatie waarin racistische vooroordelen tegenover niet-moslims enorm waren geïntensiveerd en een cultureel en ideologisch klimaat was geschapen in de Osmaanse samenleving die vernietigingsdaden sterk stimuleerde. Onder deze omstandigheden ligt de politieke verantwoordelijkheid voor het verschrikkelijke lijden en de grote tragedie die zich hebben afgespeeld tijdens de uitvoering van het deportatiebesluit natuurlijk bij de Jong-Turkse regering. Dat de menselijke konvooien, die op last van de staat werden gevormd, onder toeziend oog van de dienaren van deze staat onderweg werden vernietigd, pleit het bestuur dat dit besluit heeft genomen niet vrij van schuld.

Het probleem is de taboementaliteit zelf

De Turkse geschiedenis van de afgelopen eeuw is in zekere zin te karakteriseren als een arena van onderling strijdende nationalistische ideologieën. Omdat de officiële geschiedschrijving is geconstrueerd als een instrument van de nationalistische politiek, zijn vele historische thema's in donkere hoeken gedrukt. De deportatie van de Armeense minderheid is één van die onderwerpen.

Een parallel zien we in Duitsland, dat ook te maken heeft met een genocidevraagstuk. De hedendaagse aanhangers van het nationaal-socialisme, dat verantwoordelijk is voor de volkerenmoord op de joden, blijven om geheel eigen redenen hun schuld aan de holocaust ontkennen. De Duitse democratische publieke opinie en de Duitse regeringen daarentegen leggen ieder jaar rekenschap af over hun besmeurde verleden en proberen continu een maatschappelijk bewustzijn tegen genocide te creëren en in stand te houden om zo racistische tendensen de pas af te snijden. De al 90 jaar onveranderlijke houding van Turkije inzake een vergelijkbaar vraagstuk is echter alom bekend.

De reden achter dit verschil moet gezocht worden in de ideologische omslag die zich heeft voltrokken in de Duitse bestuurs- en politieke filosofie na de Tweede Wereldoorlog. De staatsstructuur is na en tijdens deze kentering helemaal gezuiverd van de nationalistische en racistische ideologie van de nazi's, de ideologie die verantwoordelijk is voor de holocaust.

In de geschiedenis van Turkije is echter nooit sprake geweest van een serieuze ideologische breuk met de aan de deportatie van Armeniërs schuldige Jong-Turkse mentaliteit, waardoor deze mentaliteit zich tot op de dag van vandaag heeft kunnen handhaven als officiële ideologie. Om deze reden is nooit geaccepteerd dat van binnenuit kritische individuen zich bezighielden met dit vraagstuk, laat staan dat de confrontatie met de eigen geschiedenis is gezocht. Zolang de officiële Turkse politiek wordt gedomineerd door een racistische en nationalistische mentaliteit zal het, in tegenstelling tot de situatie in Duitsland, zelfs niet na een eeuw mogelijk zijn om deze confrontatie aan te gaan met de geschiedenis.

Daarmee blijkt de houding die van officiële zijde wordt aangenomen ten aanzien van de deportatie van Armeniërs of de genocide op deze minderheid bovenal een mentaliteitsprobleem te zijn. Een cultureel en ideologisch probleem dat niet alleen het verleden aangaat, maar ook direct het heden.

Het is niet mogelijk om problemen op te lossen die door een bepaalde mentaliteit zijn voortgebracht zonder de kaders van deze mentale wereld te doorbreken. De Turkse geschiedenis van de afgelopen eeuw is hier een schoolvoorbeeld van. Omdat een grondige mentaliteitsrevisie in de officiële ideologie uitblijft, wordt geen enkel probleem dat onder supervisie van deze ideologie is geschapen opgelost.

Terug