Doorbraak 1, april 2009 Auteur: Cihan Ugural
(Praatjesmaker) De geassimileerde … “Jah, vroeger was het anders. Vroeger was mijn leven politiek. Ik was veel op straat. Veel demo’s, veel acties. Ik geloofde er in. Ik geloof er nog steeds in. Maar nu gebeurt er niets. Kijk maar om je heen. Alle rechten worden afgepakt van mensen, mensen worden ontslagen. Maar niemand gaat de straat op. Jah, ik inderdaad ook niet. Maar ik ga niet in mijn eentje. Vroeger gingen we massaal de straat op. Vroeger was het zo anders. Nu zijn de mensen te passief. Iedereen heeft een baan en kinderen. Jah, ik heb ook een baan. Ik moet toch eten.” De klassieke … “Het volk moet bewust gemaakt worden. De mens is vervreemd. Mensen zijn a-politiek. We moeten het proletariaat mobiliseren tegen de bourgeoisie. Het proletariaat moet in opstand komen en uiteindelijk de macht overnemen. Alleen dan zal de mens gelukkig zijn. Dat is het doel van mijn beweging. Wij vergaderen één keer in de week met z’n allen, zes man, over hoe we de revolutie kunnen bereiken. Ik merk de laatste tijd dat Hans en ik in sommige gevallen andere opvattingen hebben dan de andere vier. Misschien dat Hans en ik een beweging voor onszelf gaan beginnen.” De snelle … “Hé, je moet je bij ons aansluiten. Je moet lid worden. Wij zijn de enige linkse beweging die ook echt wat doet. We zijn actief op straat. Morgen hebben we een actie tegen de minister-president. Je moet daar bij zijn. Het is belangrijk dat we daar massaal bij zijn. Kom morgen ook. Neem ook anderen mee. Sluit je bij ons aan. Wij zijn de enigen die ook echt revolutionair zijn. We groeien snel. Weg met deze overheid. We strijden hand in hand. We willen revolutie. Dat is de enige oplossing. Weg met het kapitalisme. Kapitalisme is de oorzaak van alle ellende, van alle oorlogen, van alle slechte dingen op aarde. We moeten vechten tegen het kapitalisme, tegen onze vijanden. Alles moet van iedereen zijn. Maar dat kan alleen als jij je bij ons aansluit. Dus word lid. Kom op.” De luie … “‘Wie maakt de notulen?’, werd er dan gevraagd. En dan viel er een stilte. Ik ging altijd net doen of ik iets aan het schrijven was. Maar ja, volgens mij had iedereen me wel door. Boeien. De pijnlijke stilte werd meestal na een tijdje voor een van ons net iets te veel, waarna hij zich maar opofferde. Niet omdat hij zo sociaal was, of zo lief. Nee hoor. Gewoon omdat de pijnlijke stilte niet meer draaglijk was. We vergaderden, vergaderden en vergaderden. En steeds was het onderwerp: wat moeten we doen, waarom doen we niets? ‘We moeten meer activiteiten hebben, meer acties, vaker de straat op’, zei iemand dan. Ja, ja, dat weten we nu wel. Het heeft geen zin om dat elke keer maar weer te zeggen. En als iemand iets had beloofd en niet gedaan, dan voelde hij toch een schaamte. Hij werd een beetje rood. En die schaamte, die rode kleur op de wangen, gaf mij nog hoop. Stel dat dat ook niet meer bestond.” |