Generaties (sf-verhaal)
Een aantal Leidse Doorbraak-activisten boomde een avondje met auteur Max Urai over science fiction en het schrijven ervan. Samen verzonnen ze een toekomst-tijdlijn en ze spraken af elk een kort verhaal te schrijven dat daar – losjes – inpast. Hier het verhaal van Mariët van Bommel.
De zon was nog niet op, de hemel was donkerblauw, bewolkt. Sterren waren niet te zien, het was nieuwe maan. In het oosten was de hemel nu langzaam aan het verkleuren. Niet dat Anex dat kon zien. Het appartement had alleen ramen aan de westkant, en daar was in de verste verte nog geen licht te ontdekken. Anex zuchtte, nam een hap van de vormeloze homp brood op het ontbijtbord van het wijkschap. Vers gebakken, nog warm, maar het smaakte nergens naar. Anex zuchtte opnieuw. Meel was slecht verkrijgbaar en ook was het altijd de vraag waarvan het deze keer gemaakt was. Het kwam daarom aan op het hebben van een talent om van vrijwel niets iets te maken. Maar een gave voor bakken bezat Anex niet. Dacht: vroeger was dat nooit een probleem. In de dataset was zo’n vaardigheid altijd wel aanwezig. Na al die jaren, nog steeds voelde het koud, alleen. Kon maar niet wennen. Zo te leven was voor de jeugd. Bah, dacht Anex, maar niet vanwege de tweede hap.
Buiten krijsten meeuwen, vast op zoek naar ook iets te eten. Bezien vanuit het appartement op de vijfde verdieping vlogen ze op ooghoogte. Buiten zouden ze het brood zo uit de hand jatten. Het maakte hen niet uit of het van goed meel gemaakt was, of door wie. Ze hingen hoog in de lucht, schuin achter, bleven uit het gezichtsveld, en dan een duikvlucht, rats, zo grepen ze het voedsel uit de hand. Anex mocht de beesten wel. Tot op honderden kilometers landinwaarts werden ze waargenomen. Overlevers, dacht Anex, net als de mensen hier.
Kauwde, slikte, met aandacht. Enkelvoudige gedachten gingen maar langzaam. Hoeveel apparaten ook tegelijkertijd aangezet waren, het kon de innerlijke stilte toch niet verdringen. Niet dat er veel apparaten te vinden waren in dit cluster, of deze wijkschap overigens. Hier praatten ze zo makkelijk, de hele dag door. En logen ze ook. Anex wist het zeker. Huichelaars, dacht Anex. Zal jullie eens volbewust negeren. Maar kon het niet. Was al alleen genoeg. Was ook zo geweest, eens. Jong dan, geen huichelaar. Of…
“Thee, ompa? Net ontdampt”. Frats kwam aanlopen met een mok waar de stoom afkwam. Als we gelinkt waren, dacht Anex, hoefde je dat niet te vragen. Beet op de tong, onaardig oud mens. Gaf een klein knikje, keek Frats recht aan. Probeerde dankbaarheid uit te stralen. Het was zoveel makkelijker te denken dan te praten. Maar Frats was klein geweest tijdens de Grote Europeerse Opstand, hoe kon die dat weten? Volgroeid met eenzijn. Frats was ook iemand van laarzen in de modder, van doorgaan. Nog maar vierentwintig. Zo goed in zelfvoorzienendheid, alsof het aangeboren was. Zo leek het althans. Voelde zich ook nooit te goed voor rotklusjes. Altijd een goed humeur, aan de buitenkant in ieder geval. Er was geen koppeling, dus zeker weten deed Anex het niet. Het grootste voordeel van Frats was het blijven. Niet weggetrokken naar het oosten. Gebleven nadat Leiden echt stad van vluchtelingen was geworden. Gebleven toen alle grachten open riolen werden vanwege het stijgende grondwater. Nog steeds blijvend, ondanks het oprukken van de zee. Gebleven, verwonderde Anex. Dacht niet vaak in eenzijn, maar daar was het. Is Frats voor mij gebleven? Koppig oud mens die weigert te verkassen.
Frats was die ochtend opgestaan met een liedje in het hoofd. Het was een goude ouwe, van De Zesde Reïncarnatie. Het was van voor Frats’ geboorte, maar als kind was Frats omringd door volwassenen die alle liedjes van Dré uit het hoofd kenden. In het cluster werd er uit volle borst meegezongen. De meeste mensen waren in Frats’ kindertijd fan van de Hazes clan, zowel van De Zesde als degenen ervoor. Zeven was te commercieel, aldus het gangbare oordeel. In Frats’ huidige cluster klonk nooit muziek. Anex moest in ieder geval niets van de Dré’s hebben. Anex was sowieso een verhaal apart. Frats verwachtte de ompa al in de grote leunstoel in de clusterkamer te zien, en inderdaad. Sliep hen ooit eigenlijk? Als Frats naar bed ging, zat de ompa er nog, de ogen weliswaar gesloten, maar schijn bedroog. Anex reageerde altijd direct als Frats iets zei. Het leek net alsof hen zat te wachten op Frats’ woorden. Anex reageerde natuurlijk zelf niet met woorden, maar met een snuivend geluid, of door één oog open te doen, met daarin een zeer doordringende blik. Oude mensen gedroegen zich vaak vreemd, vond Frats, en waar ze voor beweerden te staan, was niet wat ze zelf deden. Anex zou zogenaamd zo zijn van de verbinding, maar kon nauwelijks communiceren met andere mensen. Zat nog zo gewired, het hoofd in het Wijzelf, zoekend als naar een niet bestaand Wifi-signaal. Wat was er eigenlijk mis met praten? Frats snapte dat niet. Met Anex wonen was zo dubbel. Aan de ene kant de aantrekkingskracht van een ompa die al die oude tijden had meegemaakt, en hoe! Het intrigeerde Frats mateloos. Maar de laatste tijd irriteerde het vooral.
“Thee, ompa?”. Frats wachtte niet op een antwoord, wat immers toch niet zou komen, maar zette de mok op de tafel neer. Er lag een half opgegeten brood op het bord voor Anex, die alweer zo indringend opkeek. Wel de bakkerij willen, maar geen brood kunnen bakken, het was wat met die generatie. Toen Frats oud genoeg was om zelf een wooncluster te kiezen, was het snel Oude Stad geworden. Frats was geboren in de oosterwijken, ver weg, vooralsnog, van het gevaar van de golven, in de intense drukte van Lagerstad. In tegenstelling tot wat gebruikelijk was, was de geboorte van Frats geen clusterbeslissing geweest, maar van drie bewoners die niet toevalligerwijs geliefden waren. Frats was het eerste kind in het cluster, er was wat discussie geweest. Maar het werd in het algemeen wenselijk geacht dat in een cluster meerdere generaties samenwoonden, dus de clustergenoten waren niet heel moeilijk om te praten. Na het bereiken van de meerderjarigheid had Frats zelf gezocht naar een huisoudste, een ompa, die bereid was om een jong iemand op te nemen. Sommige clusters konden wel tot 20 mensen herbergen. Maar die van Anex was altijd klein geweest. Alleen Saival woonde er toen, en de kleine Mog. Toen zij echter naar het oosten vertrokken, waren Anex en Frats overgebleven. Zou Anex verdriet ervan hebben dat het kind waarvoor ook Anex zorg droeg, was weggegaan, vroeg Frats zich af. Nam Anex het Saival kwalijk dat die een enkelvoudige beslissing had genomen over Mog? Anex zei er nooit iets over, en voor Frats was het vertrek van de twee clustergenoten plotseling gekomen. Het buitengebied werd steeds leger, terwijl op de hoger gelegen delen van Lagerstad de bevolkingsdichtheid zienderogen toenam. Maar Anex wilde niet weg. Frats ook niet. En zo waren ze gebleven.
Deze dag was voor de verstevigingsdienst. Frats, die wist dat Anex liever niet praatte, had twee handen opgehouden en de ene hand even bewogen bij het woord “perser”, de andere bij “metselaar”. Natuurlijk had Anex perser willen zijn. Frats wist dat de ompa geholpen moest worden bij het optillen van het afval om in de machine te gooien, al zou Anex dat nooit toegeven. En bij het verjagen van de meeuwen. Die waren behoorlijk opdringerig. Begin vorige eeuw had het toenmalige gemeentebestuur ze proberen uit te roeien, met een campagne tegen vuilnis op straat, zo had Frats begrepen. Het was ondenkbaar hoeveel mensen toen weggooiden, in plaats van de grondstoffen te recyclen. Een groot bestanddeel van de vuilnis was een geheimzinnig goedje genaamd plestik. Nu kon het niet meer gemaakt worden, maar ooit schenen er enorme bergen van het spul te zijn geweest. Er werd wel gezegd dat het in minuscule vorm nog overal rondzwierf, onzichtbaar voor het blote oog. Begin vorige eeuw zou er zelfs iets geweest zijn als “plestik vuilnis zakken”, die als enige doel hadden het bij elkaar houden van de kostbare materialen die werden weggedaan. Die “plestik zakken” konden door meeuwen met hun scherpe snavels vakkundig worden opengescheurd. Maar zelfs Anex had dat nooit gezien. Al het oude vuilnis was tot kleine blokjes geperst en verwerkt in de fundamenten van de Binnendijken, die nog steeds zo heetten, maar ondertussen buitendijken waren geworden. En de meeuwen hadden alles overleefd. Net als Anex overigens.
Frats had Anex leren kennen bij Gezamenlijke Clustervergaderingen, waar wijkoverstijgende zaken werden besproken. Hier leven betekende vindingrijk zijn, zelfvoorzienend. Een centrale overheid werd actief weggehouden, en de structuren waren zo horizontaal mogelijk. Iedereen was afhankelijk van iedereen, en iedereen moest daarom wel solidair zijn, en dat zo praktisch mogelijk invullen. Met ideeën alleen kon je je maag niet vullen. Het recht op Afsluiting werd echter ook gerespecteerd, en in het buitengebied dat Leiden Oude Stad was, kon dat ook een fysieke vorm aannemen, in tegenstelling tot de drukke Lagerstad. Anex was Frats al snel opgevallen, vanwege de oorverdovende stilte die altijd om hen heen hing. De geschiedenis die de oude ompa met zich mee droeg, dwong respect af bij de meesten, afgunst bij sommige anderen. Sommige mensen durfden Anex niet tegen de haren in te strijken, want de ompa was ondanks diens zwijgzaamheid een kracht van jewelste in de vergaderingen, en sprak boekdelen met lichaamstaal. Frats was nieuwsgierig geweest, en had de verhalen over de oude tijd gretig ingedronken. De nieuwsgierigheid had plaatsgemaakt voor bewondering toen iemand (buiten gehoorafstand van Anex) uitlegde hoe Anex een cruciale rol had gespeeld bij het Leids Beleg. Die bewondering was verder gegroeid toen Frats begreep hoe lang Anex en kameraden het Wijzelf hadden weten af te schermen van overheidsbemoeienis, al hadden ze stukje voor stukje moeten opgeven. Frats had het niet bewust meegemaakt, de Europeerse Opstand van 2102. Frats was toen vijf. Te klein geweest om aangesloten te zijn, had nooit het Wijzelf ervaren en ook niet de pijn van De Ontkoppeling. De verworvenheden van het Wijzelf waren lang niet allemaal verdwenen, maar de hechtheid van de neurale collectiviteit wel. Anex praatte daar nooit over, praatte zo min mogelijk. Frats vermoedde dat de ompa heel eenzaam was, niet meer gewend aan eenzijn.
“Ompa, vandaag is het de beurt aan ons cluster voor de verstevigingsdienst. Zie je het zitten? Wil je liever perser zijn, of metselaar?” Onwillekeurig ontsnapte Anex een snorkend geluid. Wilde altijd perser zijn. Niets was zo vervullend als het apparaat bedienen waar je de vuilnis instopte met grote hoeveelheden tegelijk, en die er dan als piepkleine blokjes uitkwamen. Zowat alles werd hergebruikt, alleen hetgeen echt kapot was en niet meer gemaakt kon worden, werd gebruikt om de dijken te verstevigen. Wees naar de linkerhand. Als metselaar moest je op de dijk de snelharder laten smelten met een brander. Ook mooi. Hoe zeiden ze dat vroeger? Alles in de fik. En wat was er veel in de fik gegaan. Spreekwoordelijk, maar ook wel echte fik. Anex dacht aan de straatgevechten tijdens het Beleg. De Oude Stad, wijk voor wijk was losgebarsten in oproer. De emoties van de mensen waren zo voelbaar op straat, de vrijheid was zo dichtbij en bijna tastbaar. Anex was erbij, was één mee. Was één de eersten. Coördineerde de makeshift hospitals, voor iedereen die wilde Aansluiten. Een in de Waard, in de Merenwijk, in het Centrum, en twee in het toenmalige Stevenshof voor heel Zuidwest. In de Professorenwijk werden haastig barricades opgetrokken. Alle hooggeplaatste ambtenaren en lokale sympathisanten van de EUR verschansten zich daar, bibberend. Het collectief code kraken gaf een enorme slagkracht. Zo kon men de neurale netwerken van de politie, het gemeentebestuur, het stadsleger indringen en verstoren. En ondertussen werd er op straat gedanst, gezongen, en door megafoons geroepen: “Sluit ook aan, kies de eigen Koppeling. Geef het Wijzelf vorm. Autonomie, radicale democratisering Nu!” Zoals in La Paz, dat was het doel. De strijd was tegen staatscontrole, tegen het neurale monopolie van de onderdrukkers. Maar ook tegen de oude garde die maar niet mee wilde bewegen met de nieuwe tijd. Anex glimlachte bij de herinnering aan de pamfletten: “Wij, de mensen, hebben recht op deze technologie, op zelfdeterminatie van onze huizen, onze straten, onze hoofden. Wij accepteren jullie gezag niet langer. Wij zijn niet langer gebonden aan de door jullie opgelegde hokjes die zouden bepalen wie wij zijn. Jullie ouderwetse normen van iedereen voor zichzelf, die zogenaamde enkelvoudige verantwoordelijkheid waar jullie alles aan ophangen, wij spugen daarop. Zelfbereiking bestaat niet. Je hebt een cluster nodig om een kind op te voeden, en dat is wat wij gaan doen. Wij zijn overal.”
Leiden was een eiland geweest, in de WestEUR. Maar na die eerste weken, toen er Koppeling was met de revolutionairen, in La Paz, Mexico Stad en Willemstad, toen ging de strijd pas echt los. Binnen enkele maanden was alles doordrongen van de Aansluiting. Politie en stadsleger, ze wisten niet wat hen overkwam toen hun netwerken doorgesneden werden en telkens meer eenheden afgesloten. Anex gniffelde nog steeds bij de herinnering. Herinnerde zich de eerste clusters, neuraal en fysiek. Het openbreken van de straten en hun neultranet, het ultieme gevoel dat alles kon in die maanden, toen de stad werd gerund door de revolutionairen. Het collectiviseren van alles, het inzetten van het Wijzelf om alles gedaan te krijgen. Het succes waardoor steeds meer mensen omgingen. Aansloten, bijdroegen. Het Wijzelf dat korte metten maakte met de knellende hokjes en verwachtingspatronen die vroeger zo gangbaar waren. Alle kennis en ervaring van iedereen voor iedereen. We waren niet meer één van velen, we waren Velen één.
Binnenkort is Leiden Oude Stad een echt eiland, dacht Anex plots. Sommige wijken zijn niet meer te redden. Want de zee komt en neemt. Schudde de gedachte weer af. Trok net de linkerlaars aan, toen Frats opnieuw kwam aanlopen in een gele buitenoverall, op de ellebogen al wat versleten. Het was een kleurrijk geheel met Frats’ paarse laarzen en dat paste wel bij de vrolijke bui die Frats bijna altijd leek te hebben. Anex hield het bij een donkergroene buitencape, waterdicht gemaakt met overgebleven vet, en zwarte laarzen over een donkerbruine broek. Dat paste meer bij de chagrijnige bui waar Anex meestal in te vinden was.
Getweeën gingen ze op pad. Een groot deel van de tocht was binnendoor, door overdekte stegen en gangen. Mogelijk zou er vandaag of morgen weer waterige modder tussendoor tegels of klinkers opkomen. Het was niet al te warm vandaag, gelukkig maar, want met de hitte kwam ook altijd de stank, zeker in de westerwijken waar het zeewater bij vloed binnenstroomde, wat bij eb een dun maar verraderlijk glad laagje blubber achterliet. Modder vermengd met wie het weet mag het zeggen, overblijfselen van vervuilbedrijven in de tijd van Anex’s ouders.
Frats had nog even staan praten met de ompa van het naburige cluster die gisteren zeekraal had geoogst. Het was zorgelijk dat de oogsten terugliepen, terwijl de bevoorrading vanuit Lagerstad ook steeds meer leek te stokken. Er was een vermoeden dat de machtige clusters in Centraal aan hamsteren deden. Frats hoopte vanavond bij De Kollektieven meer te horen. Het was echt tijd om meer te doen dan praten alleen, zo vond Frats. De passiviteit van de oude garde, de gezapigheid van de oudere generaties, die nog steeds zoveel invloed hadden in de Gezamenlijke Clustervergaderingen en daardoor in het Wijkschap, hing Frats ondertussen wel de keel uit. Het was tijd voor actie. Het was geen moment om te blijven hangen in oude verhalen, of altijd maar te treuren over wat verloren was.
Frats’ verzorgers hadden verteld over de oude tijd. Hoe iedereen zich als een groot organisme leek te bewegen, altijd verbonden, altijd wetend wat waar nodig was. Bij de talloze opstootjes volgend op het Beleg was dat goed van pas gekomen. De democratisering was begonnen in Latijns-Amerika, zoals het meeste goede altijd uit Bolivia leek te komen, en had zich over de wereld verspreid. Toen Covid80 uitbrak, zorgde het Wijzelf dat op de juiste plekken de juiste hulp kwam. De EUR had weliswaar met geweld een einde gemaakt aan het Beleg van Leiden, maar had niet kunnen voorkomen dat er buiten de overheidsstructuren een parallelle maatschappij was ontstaan, vol van wederkerige hulp. De eerste jaren had de overheid dat laten gaan. Ze hadden de handen vol met de opeenvolgende crisissen en het verschuiven van de machtsbalans naar de Ontwikkelde Landen in Latijns-Amerika en Azië. Maar het was het niet bij onverschilligheid gebleven. Er was gezocht naar zwakke plekken. Het was begonnen met gratis diensten. Eenmaal een stukje van het Wijzelf ontsloten werden diegenen die toegang verleenden eerst blootgesteld aan subtiele reclameboodschappen. Generiek in eerste instantie, maar daarna steeds meer toegespitst op de specifieke dataset, al werd in alle toonaarden ontkend dat er aan datamining werd gedaan. De plaatsing van externe boodschappen door bedrijven en overheid werd echter steeds agressiever. Het werd moeilijker te onderscheiden waar wat vandaan kwam, en wantrouwen groeide. Tegelijkertijd, zo werd steeds duidelijker, werd gezocht naar subversieve en illegaal verkregen ideeën, en er waren juridische gevechten over waar de grens lag.
Er was een groepje die actief deze repressie tegen ging, zo had Frats begrepen. Het begon met mentale trainingen, waarbij delen werden verborgen en zo aan het oog onttrokken voor de overheid. Maar al snel was dat niet genoeg geweest om de inbreuken te stoppen. Er werden aanslagen op datacenters gepleegd. En ook werden virussen ingebracht in de databanken van multinationals. Frats vermoedde dat Anex hier bij betrokken was geweest, maar wist het niet zeker. Wel zeker was dat Anex lange tijd had moeten onderduiken, fysiek en neuraal. Na de Europeerse Opstand waren de oude overheidsstructuren zodanig verzwakt dat Anex weer uit de illegaliteit had kunnen komen. Bovendien: weinigen bekommerden zich om het buitengebied, de Zee-uiterwaarden. Leiden Oude Stad werd als verloren gebied beschouwd.
En dat was precies waarom nu ook verzet vanuit hier zou moeten komen, dacht Frats, niet alleen in de oosterwijken. Wij kunnen hier onder de radar organiseren, opbouwen. Wij zullen geen genoegen nemen met een stuk van de taart, geen alternatieve samenleving voor onszelf, maar dé samenleving, die is van ons. Het is nu tijd om bij elkaar te komen, in eenzijn en samen tegelijk. Had dit al tegen Anex gezegd, een paar weken geleden. De herinnering aan het wegwuifgebaar wat de ompa had gemaakt, maakte Frats opnieuw kwaad. Anex die deed alsof alles verloren was, omdat die had verloren. De Kollektieven streefden een herverdeling na die Centraal van hun monopoliepositie zou verdrijven. Een beweging moest je opbouwen, er was werk aan de winkel. Het was niet langer de tijd van de Koppeling, en wensdenken dat dat terug zou komen, deed niets aan de realiteit van nu. Vanavond zou er een fysieke vergadering zijn in Frats’ cluster, en als daar spijkers met koppen geslagen konden worden over de strategie, dan zouden ze daarmee naar de Gezamenlijke Clustervergaderingen en het Wijkschap gaan. Het was in ieders’ belang om samen te werken, en Frats hoopte dat al die ouwelui dat zouden inzien, inclusief Anex.
Anex maakte zich uit de voeten toen Frats met de buurompa aan het kletsen was. Als Mart eenmaal aan het praten was, hield het verhaal nooit meer op. Anex ging snel naar binnen, naar de leunstoel die zo lekker zat. Vanavond zou er ook weer drukte zijn. Die vergadering van De Kollektieven. Anex zuchtte, maar werd uit de gedachten geworpen door een zachte ping. Een pop-up verscheen op het tafelblad voor Anex. Ook dat nog, kon niemand een oud mens dan wat rust gunnen? Geërgerd veegde Anex met de hand in de lucht naar rechts en een miniatuurversie van Mog verscheen. “Hé, ompa!”, riep die. “Hoe is ie daar?” Anex glimlachte. Op Mog kon Anex nooit kwaad zijn. Mog begon aan een lang, levendig en vooral gedetailleerd verhaal over de lessen in het Wijkschap. Minutieus werd uitgelegd wat de laatste roosterperikelen inhielden. Blijkbaar was er iets met de les Quenchua die verplaatst was naar de vroege ochtend, waarbij de ene leeftijdsgenoot dat een groot probleem vond, maar een ander vond het wel prima. “Maar die praat in het cluster sowieso de hele tijd Quenchua, dus dat telt niet”, stelde Mog. Het verhaal ging door in allerlei bochten en zijstraten en Anex knikte en liet soms een kort vragend “oh” horen. Lachte van binnen om de voortdurende urgentie van tieners over grote en kleine dingen.
Maar na tien minuten dook opeens Saival naast Mog op die Mog naar huiswerk in de clusterkamer dirigeerde. Anex wist dat Saival vandaag voor de maaltijdopvang van de kleinsten was ingeroosterd. Waarom wilde Saival nu communiceren? Saival begon een verhaal over de moeilijkheden in de oosterwijken, Centraal die de distributie verstoorde, monopolievorming op essentiële grondstoffen, en centrum-Lagerstad die grip probeerde te krijgen op alle besluitvorming in de Wijkschappen. “Jij dacht dat we er goed aan deden om Mog weg te sturen naar het oosten, Anex”, en Saival’s mond verhardde. “Jij dacht dat het daarmee wel klaar was en wilt niet verder ingrijpen, zo begrijp ik. Je zit daar maar in je leunstoel stommetje te spelen. Tijdens de Gezamenlijke Clustervergaderingen in Oude Stad boycot je de oproep om meer actie.” Anex mond viel een beetje open. Hoe wist Saival dat nu weer? “Ik hoor wel eens wat”, zei die, Anex’s gedachten radend, wat misschien na al die jaren samen te hebben geleefd niet zo verwonderlijk was.” Anex sloeg de armen defensief over elkaar. Die jongeren waren altijd maar aan het kakelen om het hardst, en nu wilden ze ook nog als een kip zonder kop maar verder en door. Het was toch goed zo. De kinderen woonden in de hoger gelegen gebieden voor het geval dat de zee zou komen. En Lagerstad bemoeide zich niet met de buitengebieden, waar de dijken sterk werden gehouden. Het leven was rustig, niemand werd gezocht of vervolgd, er waren geen invallen. Waarom zou je dat nu weer moeten opzoeken?
Een gepijnigde blik trok over Anex’ gezicht. Staarde in de verte terwijl onvermijdelijk die ene herinnering voor het geestesoog verscheen. Die midzomerdag in het nauwkeurig geblindeerde appartement, schijnbaar verlaten. De Oude Meelfabriek, ooit een toonbeeld van luxe en prestige, nu een vervallen flatgebouw waar niemand nog wilde wonen. Een zachte klik was wat Anex hoorde, en toen werd alles stil. Buiten dampten de pleinen en straten van de hitte, maar de kou was begonnen op het moment dat de wereld uitdoofde. Alle kleur leek tegelijkertijd te zijn weggetrokken. De ingreep zou pijnloos zijn, zo was gezegd. Maar de pijn was eindeloos gebleken en groeide in de dagen erna nog verder. Niemand was overgebleven, iedereen was vertrokken, al waren het niet zij die waren vertrokken, maar Anex, ook al was er van fysieke verplaatsing geen sprake. Anex was gebleven, alleen Anex. Wie was Anex eigenlijk? Het Wijzelf was Anex, was het Wijzelf. Waar de Velen ophielden, was eenzijn niet meer genoeg. De prijs voor fysieke veiligheid was het opgeven van de gezamenlijke geborgenheid. De prijs voor zekerheid was mentale ontheemding. Niemand had dat gat ooit kunnen opvullen, al was Mog nog wel het verst gekomen.
“Anex!” Saival klopte op een denkbeeldig raam tussen de tafel en de leunstoel. Anex schrok op. “Zie je niet in dat als we niets doen Centraal alles weer over gaat nemen? Zie je niet dat de huidige generatie er klaar mee is om stil te zitten, en ze het niet langer meer pikken? Je kunt niet langer achterover leunen. Aan welke kant sta je eigenlijk?” Met die vraag leek Saival aan het einde van het betoog gekomen. Zag er opeens moe uit. “Denk aan Mog en in welke wereld jij wilt dat die volgroeit.” Saival zuchtte diep: “Je weet dat ik van je houd, ompa, kameraad, geliefde. Maar nu sta jij in de weg. Ik zeg je, de jeugd maakt jou dezelfde verwijten als jij jouw ouderen hebt gemaakt.” Saival blies een kushandje over de tafel, en beloofde over een week weer in te checken, en Mog nogmaals te groeten, en de anderen van het cluster. Dreigde, met een knipoog: “Na het warme seizoen komen we langs, fysiek”. Anex’ linker mondhoek ging een centimeter omhoog. Met een zwierig handgebaar beëindigde Saival de verbinding. Meteen ging de mondhoek weer omlaag.
Had Saival gelijk? Hield Anex de nodige veranderingen tegen? Ben.. ik.. conservatief.. geworden, vroeg Anex zich af, en maakte de ogen groot, als om de gedachte in het geheel te bezien, te omvatten. Wiegde in de leunstoel, de gedachten heen en weer schietend. En toen plots, als in een opwelling, stond op, liep weg, de kamer uit.
Het begon al donker te worden toen de eersten van De Kollektieven langzaam binnen begonnen te druppelen in het cluster. Buiten kleurden de wolken vol stof en gas langzaam rood, roze en paars, terwijl aan de horizon de donkerte traag opkroop. Het geraas van de zee leek luider op dit uur van de dag, misschien omdat de andere geluiden verstomden. Frats stond in het trappengat en gaf iedereen die binnen kwam, een kneepje in de arm, een boks, een zoen, een omhelzing. Het was goed elkaar weer fysiek te zien, elkaar aan te kunnen raken, bij elkaar in dezelfde ruimte te zijn. De warmte die je niet kon overbrengen als je slechts een hologram was, tientallen malen herhaald in aangesloten clusterkamers, maar van elkaar gescheiden als aparte units. Deze fysieke vergadering was een happening, eens in de drie maanden. Iedereen snakte ernaar, als een diepe ademhaling vol frisse lucht na de smog van de stad. Vanavond was belangrijk, want er zou worden gesproken hoe ver iedereen was met de mobilisatie in de Wijkschappen. Vanavond zou besproken worden hoe Centraal het best een gevoelige slag toegebracht kon worden. En vanavond zou ook gepraat worden hoe de Gezamenlijke Clustervergaderingen overgehaald zouden worden de strijd te steunen, op z’n minst niet te distantiëren. In 2121 gaat het gebeuren. Samen kunnen we een krachtige vuist maken, zo voelde Frats het.
Er werd gelachen en gezongen, zo’n vijftien mensen waren nog aan het bijpraten en onderling aan het geinen toen Frats Anex zag binnenkomen. Wat had de ompa daar? Een dienblad met dampende mokken? Een stem, zacht en schor, versleten door onwennigheid en onbruik, vroeg: “Thee, kameraden? Net ontdampt.” Kwam die stem van Anex? Iemand wilde opstaan uit de leunstoel, maar met een handgebaar maande Anex te blijven zitten. Anex had een bord onder de arm en een zak in de hand die nu werden uitgestald op de tafel. Frats viel bijna van de stoel toen een enorme berg koekjes uit de zak op het bord verscheen. Anex ging op het keukenkrukje zitten en pakte een koekje. Frats volgde met toegeknepen ogen hoe alle kameraden gretig een of meerdere koekjes in de hand namen. Her en der werd er gulzig in gehapt en instemmend gehum gaf aan dat de koekjes in de smaak vielen, tot uiterste verbazing van Frats. Pakte zelf ook maar een koekje, het wantrouwig van alle kanten bekijkend. Anex gaf een kort knikje met opgetrokken wenkbrauwen. Zat de ompa nu te lachen? Frats nam voorzichtig een hap. Herkende toen de bakkunst van Mart uit het buurcluster. Gelukkig. Sommige dingen moesten echt veranderen. Maar andere zaken… die konden maar beter hetzelfde blijven.
Mariët van Bommel