Gewone Nederlanders en de Holocaust

Boekcover
Let op, de titel van dit boek bevat ‘spoilers’. “Wij weten niets van hun lot” is een citaat uit het dagboek van Etty Hillesum, die als Jood in kamp Westerbork in augustus 1943 in haar dagboek over de Joden schrijft die naar Polen zijn gedeporteerd. Door 164 dagboeken van Joodse en niet-Joodse Nederlanders te bestuderen probeert de Leidse historicus Bart van der Boom te laten zien dat “men” – dat wil zeggen “gewone Nederlanders” – toen weinig wist van de Holocaust.

Het is misschien wel een van de meest beladen vragen in de recente Nederlandse geschiedenis. Hoe kon het gebeuren dat onder de Duitse bezetting meer dan tweederde van de Nederlandse Joden is vermoord? Over deze vraag is veel gediscussieerd, en Van der Boom plaatst zijn boek in de context van dat debat. Direct na de oorlog werd de discussie gedomineerd door de zogenaamde verzetsmythe: bijna elke Nederlander had in het verzet gezeten of had wel een onderduiker bij zich thuis verstopt. Hier werd later doorheen geprikt door de these van de ‘schuldige omstander’ in ‘Nederland deportatieland’: Nederlanders wisten wel van de Holocaust, maar wilden er niets tegen ondernemen, deels door het toen ook onder Nederlanders heersende antisemitisme, deels uit machteloosheid, deels uit bewust ‘niet willen weten’. Van der Boom noemt dit laatste verhaal ook een mythe, en wil laten zien dat het beeld dat toen van de Holocaust bestond, diffuser en gefragmenteerder was dan eerder werd aangenomen.

Dagboeken

Het belangrijkste doel van het boek is om de Holocaust en de jodenvervolging in Nederland door de ogen van de mensen van toen te beschouwen. Dat is zeker niet makkelijk, misschien zelfs onmogelijk met de kennis van nu. Van der Boom spreekt dan ook vaker van een soort waterscheiding tussen ons en de mensen van toen, namelijk het besef dat de Holocaust heeft kunnen plaatsvinden en inderdaad heeft plaatsgevonden. Daarom zijn de dagboeken voor hem zo’n krachtige bron, krachtiger dan interviews met getuigen of ander materiaal. Zij geven tenslotte precies weer wat men toen dacht en vond en wist. Van der Boom vult dit wel aan met enige historische context. Zo geeft hij bijvoorbeeld aan dat ook de nazi-top het aanvankelijk niet mogelijk achtte om alle Joden in korte tijd uit te roeien. Zij waren zelf verrast door de efficiëntie van hun doodsfabrieken, van de effectiviteit van de gaskamers. Massa-executies waren wel eerder gebeurd, maar de vergassing van miljoenen mensen in vernietigingskampen was niet eerder voorgekomen.

Het is ook interessant wat Van der Boom schrijft over de informatie die zowel de Duitsers als de geallieerden verspreidden over de jodenvervolging en de Holocaust. Waar de Duitsers aan de ene kant probeerden de details van de Holocaust geheim te houden (dat maakte de uitvoering ervan tenslotte een stuk makkelijker), hadden zij er aan de andere kant ook belang bij om “de Jood” als almachtige vijand en groot gevaar neer te zetten, en dus wel degelijk te praten over “de noodzaak” van uitroeiing en vernietiging. Ook de geallieerden waren tegenstrijdig in hun propaganda. Ze hadden wel informatie over de Holocaust en gaskamers, maar waren niet consequent in het verspreiden ervan. Soms werden de berichten wel gebracht, dan werden ze weer vergeten. Cruciale feiten zoals de gaskamers werden zelfs door de BBC soms niet genoemd omdat een handelingsperspectief ontbrak en omdat men bang was om geloofwaardigheid kwijt te raken. Juist omdat in de Eerste Wereldoorlog veel gruwelverhalen over de Duitse vijand werden verspreid die later niet waar bleken te zijn, lette men nu wel extra op de betrouwbaarheid van de informatie. Ook al bestond er wel informatie over de concentratiekampen en de gaskamers, toch werd dat in de Nederlandse verzetskranten en ondergrondse netwerken niet altijd even duidelijk en helder overgebracht.

Maar hoe keken de tijdgenoten aan tegen de informatie die ze kregen? Deze vraag wil Van der Boom met zijn analyse van de dagboekteksten beantwoorden. Ook voor lezers die al veel over de oorlog en de Holocaust hebben gelezen, blijven de dagboekteksten confronterend en fascinerend tegelijk. Van der Boom begint met een beschrijving van de houding van de dagboekschrijvers (zowel Joden als niet-Joden) tegenover de Duitse bezetters en de vervolgde Joden. In de meeste dagboeken die hij heeft onderzocht, komt duidelijk de haat tegen de Duitse bezetters terug. Haat die door de jodenvervolging bij velen alleen maar sterker werd. Natuurlijk waren de dagboekschrijvers niet allemaal jodenfans en laten zij vaak genoeg hun antisemitisme zien, toch viel de “barbaarse” manier waarop de Joden werden vervolgd ook bij niet-Joodse dagboekschrijvers niet in goede aarde. Dat is samengevat in de bekende slogan die een vrouw na de Februaristaking noteert en die volgens haar “op kernachtige wijze de houding van vele Nederlanders in de bezettingstijd weergeeft”: “Laten de rotmoffen met hun rotpoten van onze rotjoden afblijven”. En dan hebben we het nog wel over de eerste maatregelen tegen de Joden, zoals het ontslag uit publieke functies en de invoering van de jodenster. Van der Boom ontdekt zelfs passages in de dagboeken waarin Joden vertellen over de steun van niet-Joden die ze ervaren op het moment dat ze met de jodenster naar buiten moeten.

Deportaties

Toen de deportaties van Joden begonnen, kon geen Nederlander, Jood of niet-Jood, zich meer onttrekken aan de brute realiteit van de vervolging. Van der Boom schrijft: “Dat de Joden van huis werden opgehaald, vervolgens naar een verzamelkamp in Drenthe vervoerd en vandaar naar Duitsland of Polen, was in het najaar van 1942 in bezet Nederland algemeen bekend.” Terwijl de meeste dagboekschrijvers en hun omgeving de deportaties wel afkeurden of schokkend vonden, voelden zij zich ook machteloos, zoals ze zich machteloos voelden ten aanzien van de gehele bezetting. “We doen niets, denken alleen maar”, schrijft een van de niet-Joodse dagboekschrijvers. Door sommigen werd deze machteloosheid gezien als iets beschamends, anderen interpreteerden het niets-doen al snel als ‘lijdelijk verzet’. In beide gevallen is het gevoel van machteloosheid een kernverklaring van de passiviteit waarmee de omstanders toekeken hoe hun buren, collega’s en vrienden werden weggevoerd.

Terwijl de deportaties letterlijk voor de eigen huisdeur plaatsvonden, was de situatie in Polen, waar de meeste Joden uiteindelijk heen werden vervoerd, niet duidelijk voor de meeste dagboekschrijvers. Daar werd af en toe wel in de verzetskranten over geschreven en op de radio over gepraat, maar in een situatie waar elk nieuws propaganda kon zijn (en was), konden de dagboekschrijvers nergens zeker van zijn. Velen hoorden een bericht over 700 duizend Joden die in Polen vermoord zouden zijn, al in 1942. Maar ook daar dachten sommigen dat het alleen om Poolse Joden ging, of om Polen, of om “Polen, communisten en Joden”. De meeste dagboekschrijvers verwachtten wel dat het niet goed af zou lopen met de Joden die naar het oosten werden gedeporteerd, maar zij dachten daarbij vooral aan werkkampen, aan langzame verwaarlozing en verhongering. Het waren er maar weinig, ook onder de Joodse dagboekschrijvers, die ervan uitgingen dat deportatie meteen ook moord betekende.

Naast een algemene beschouwing van de overeenkomsten en verschillen van het grote aantal dagboeken, gaat Van der Boom in twee aparte hoofdstukken uitgebreid in op de verhalen van een selectie dagboekschrijvers die veel aandacht besteedden aan de jodenvervolging. Eerst zijn er de niet-Joden. Zij vinden het inderdaad voor het grootste deel vreselijk wat er gebeurt. “Als vuilnis zijn ze weggevoerd en iets zoo intens laag en gemeen heeft de wereld wellicht nog nooit gezien”. Tegelijkertijd weten ze niet wat ze kunnen doen. Er is wel een enkele die het “een blaam” voor “ons volk” vindt dat de mensen niet in opstand komen, maar dan gaat het niet specifiek over de jodenvervolging. We lezen wel iets over “buitengewoon haardnekkige geruchten” over gaskamers, maar in de ogen van de dagboekschrijvers blijven het geruchten. Ook al horen ze van verhalen over vernietiging en uitroeiing, toch denken ze daarbij niet aan systematische moord.

Dat is niet omdat ze het nou zo jammer vinden dat de Joden er niet meer zijn. Nee, ze maken zich zelfs zorgen over wat er moet gebeuren als al die Joden weer terugkomen. “Alles goed en wel, maar we willen niet onder de Nazi’s weg om weer onder de Joden te komen. We zijn het absoluut niet eens met de Nazi’s over de Jodenvervolging, we keuren dat ten sterkste af en veroordelen al deze handelingen, daar blijven we steeds bij. Maar een volk is niet gelukkig, als het onder Joden leven moet. We hopen, dat de regering in Londen daar de noodige aandacht aan zal geven.” Ook deze weinig sympathieke tijdgenoot ging er dus vanuit dat de Joden nog terug zouden keren. Ondanks hun eigen antisemitisme konden de dagboekschrijvers het bovendien niet geloven, of begrepen ze niet dat het de nazi’s echt om het uitroeien van specifiek de Joden ging. Het antisemitisme van de nazi’s zagen zij als handige propaganda, niet als een diepe overtuiging die zou leiden tot genocide, zoals het volgende citaat illustreert: “Want het gaat niet om de Joden, het gaat om de vernietiging en slavernij van onze gehele christelijk humanistische barbarij-vijandige volksgemeenschap.” Kortom, het is zielig voor de Joden, maar als we niet oppassen zijn wij straks aan de beurt.

Hoop

Dan de dagboeken van de Joden. Meer nog dan de dagboeken van de niet-Joden zijn deze verhalen erg confronterend om te lezen. Ze geven weer hoe de mensen zich voelden, buitengesloten, zonder controle over hun leven, vaak met een deel van hun familie al “in het Oosten”. Vol zorgen en angst, maar ook, begrijpelijk, met de hoop dat ze hun weggevoerde kinderen, vrienden, vrouwen, mannen, broers en zussen toch weer terug zouden zien na de oorlog. Terwijl velen van hen wel onderduiken, verschillen hun inschattingen, hun verhalen en hun ideeën over de deportaties helemaal niet zo veel van die van de andere Nederlanders. Ook zij horen schrikverhalen over gaskamers, maar geloven die maar ten dele. Ze zijn blij met elke kaart of brief van een naaste uit Polen, ook al is het nog zo duidelijk dat die brief sterk gecensureerd of nep is. De dagboekschrijvers willen zich niet gek laten maken. Zo schrijft er een: “Geen mens weet wat ze met je doen als je eenmaal over de grens bent. En je moet er maar niet te veel over piekeren, dat wordt een begin zonder eind.”

Van der Boom presenteert zo op basis van de dagboekteksten hoe mensen in Nederland, zowel Joden als niet-Joden, aankeken tegen de jodenvervolging. Hij concludeert dat mensen de intentie van de nazi´s goed konden inschatten (uitroeiing, vernietiging). Maar wat ze niet wisten, of waar ze geen goed beeld van hadden, waren de prioriteit die de nazi´s daaraan gaven en de termijn waarop ze van plan waren om hun doel te bereiken. Het feit dat de industriële moord op miljoenen mensen nog nooit eerder was voorgekomen, had volgens Van der Booms analyse tot gevolg dat men zich er geen enkele voorstelling van kon maken. De ‘methode’ van de Holocaust, namelijk moord bij aankomst, kenden ze niet. Ze wisten in ieder geval te weinig om daar consequenties aan te verbinden. In een situatie waar alle informatie vervuild was door propaganda en tegenpropaganda, vonden ze geen manieren om het ware van het onware te scheiden. Daar waren ze zich ook zelf van bewust: “Je weet zelfs van de zeer nabije omgeving niets. En wanneer je de juiste feiten toevallig zou horen, heb je geen enkele waarborg dat die juist zijn.”

Die conclusie is op zichzelf ook weer confronterend en gaat in tegen wat velen van ons misschien over deze periode denken te weten. Als je dit boek leest, kan je je er echter niet tegen verweren dat de conclusie wel overtuigend wordt overgebracht en uit de dagboeken voortvloeit. Wat we als gewone lezer niet kunnen beoordelen, is of de weergave van de dagboeken betrouwbaar is, en of niet ook een andere interpretatie mogelijk was geweest. Van der Boom geeft zelf aan dat hij een “betogend boek” heeft geschreven, en dat is ook voor de lezer duidelijk. Waar hij zeker wel de mist in gaat, is in zijn beoordeling van het verband tussen het (niet-)weten en het gedrag, van zowel Joden als niet-Joden. Hij zegt letterlijk: “als zij geweten zouden hebben dat de gedeporteerden in grote meerderheid bij aankomst werden gedood, dan zouden zij zich anders hebben gedragen”. Wat betreft de Joden (die misschien toch meer verzet hadden geboden, hadden ze geweten dat zij de zekere dood in werden gestuurd) is dat misschien nog wel vol te houden, maar met betrekking tot de niet-Joodse dagboekschrijvers is dat niet te zeggen.

Verontschuldiging

Dat heeft natuurlijk ook gevolgen voor de politieke boodschap van het boek. Van der Boom zelf zou waarschijnlijk zeggen dat zijn boek niet politiek, maar wetenschappelijk is, maar met een dergelijk onderwerp is het moeilijk om geen politieke boodschap uit te dragen. Het verhaal is inderdaad neutraal en genuanceerd opgeschreven, en heeft misschien soms zelfs de neiging om het onderwerp dood te nuanceren. Is het nou echt zo’n cruciaal verschil of iemand wel van de massa-executies en werkkampen, maar niet van de gaskamers wist? Kun je dan echt volhouden dat diegene niets over de Holocaust wist? Is het besef van de intentie van uitroeiing niet toch ook voor een deel besef van het gebeuren ervan? Volgens Van der Boom zijn dit geen relevante vragen. Hij is juist stellig in zijn conclusie dat “gewone Nederlanders niet wisten van de Holocaust“. En zo blijft zijn boodschap in de conclusie er een van, letterlijk, verontschuldiging.

Deze boodschap zien we ook terug in de maatschappelijke discussie over het boek dat als een soort eindproduct wordt onthaald, als iets waarin eindelijk wordt vastgesteld hoe het toen echt was. Maar dat is het boek natuurlijk niet. Er blijft een groot aantal vragen open staan. Ondanks het ‘lijdelijk verzet’ van de Nederlanders, welke rol speelde het antisemitisme dan in de beslissing om de meeste Joden niet te helpen? Waarom gingen de Nederlandse politieagenten enthousiast op jodenjacht, terwijl ze toch volgens Van der Boom de vervolging en de bezetter verafschuwden? Hoe machteloos waren ‘de gewone Nederlanders’ nou echt, en was het gevoel van machteloosheid gerechtvaardigd? Vertegenwoordigen de dagboekschrijvers echt ‘de gewone Nederlanders’? Hoe verklaart hij dat veel mensen, Joden en niet-Joden, nu wel zeggen dat zij het toen wisten? En vooral: waarom kwamen sommige mensen wel actief in verzet (niet alleen voor koningin en vaderland, maar ook voor de Joden) en anderen niet?

Dat deze vragen onbeantwoord blijven, doet echter niets af aan de lezenswaardigheid van het boek. We krijgen in een keer een diepgaand beeld gepresenteerd van hoe mensen in bezet Nederland over de Holocaust dachten, wat ze meemaakten, wat ze belangrijk vonden. Niet alleen voor het historisch begrip, maar ook voor perspectieven voor strijd en verzet in hedendaags Nederland is het belangrijk om zich echt te verplaatsen in de tijd van toen. Dan blijkt dat het kennelijk ontzettend moeilijk was voor de mensen om zich voor te stellen wat er gebeurde, om hun aandacht te blijven richten op iets dat ver weg in het oosten gebeurde, om solidariteit met een minderheid te voelen die steeds minder aanwezig was in het openbare leven. Op een indringende manier bevestigt deze conclusie hoe belangrijk het is om het onrecht en de uitsluiting onder ogen te zien die zowel ver weg in de wereld, maar ook bij ons in de buurt plaatsvinden, en om andere mensen er bewust van te maken. Tegelijkertijd maakt het duidelijk welke gevolgen het gevoel van machteloosheid kan hebben. Zo schrijft Van der Boom: “De modale Nederlander was veel banger dan de werkelijkheid achteraf gezien rechtvaardigt. Dat kwam doordat hij op die werkelijkheid zeer weinig zicht had.” Wie denkt machteloos te zijn, gaat ook geen macht uitoefenen.

Voor beide aspecten – kennis van het onrecht aan de ene kant, en handelingsperspectief aan de andere kant – zijn de huidige tentenkampen van vluchtelingen, bijvoorbeeld in Den Haag en Amsterdam, een goed voorbeeld. De vluchtelingen verschuilen zich niet, maar laten het onrecht dat hen wordt aangedaan zien in het openbaar, zodat ook ‘de gewone Nederlanders’ van nu met de neus op de feiten gedrukt worden. Bovendien schrikken zij niet terug voor de repressie van het uitzettingsapparaat, maar durven zij de strijd aan te gaan. Want kennis van onrecht is misschien wel een noodzakelijke voorwaarde, maar nog lang niet voldoende om mensen echt in actie te laten komen.

“Wij weten niets van hun lot”, Bart van der Boom. Uitgeverij: Boom, € 29,90. ISBN: 9789461054777.

Gregor Eglitz