Het Donders-frame, een succesverhaal en zijn tegendeel

Een omstreden beeld van ‘Peerke’ Donders in Tilburg.

Vijfentwintig dingen die je nog niet wist over ‘Peerke’.

In dit essay behandel ik de constructies in de media rondom de gepopulariseerde missionaris Petrus Donders, vanaf zijn overlijden in 1887 tot vandaag de dag. Tegenover het hedendaagse Donders-frame plaats ik goed gedocumenteerde tegenspraak. Het alternatieve feitenrelaas is weliswaar niet geheel nieuw, maar nooit systematisch bij elkaar gezet. Al doende vormt zich een nieuw, ‘dekoloniaal’ narratief dat ernstig afbreuk doet aan een zorgvuldig opgebouwd, maar toch vooral mythologisch imago van deze negentiende-eeuwse missionaris in Suriname.

De missieromantiek van eertijds – katholiek en eurocentrisch – heeft ontegenzeggelijk zijn doorwerking in het huidige erfgoedpersonage. In Midden-Brabant is ‘Peerke’ voor menigeen nog altijd een bron van trots. Dit beïnvloedt ook de kijk op het koloniale verleden in het algemeen. Het uitstekende KITLV-onderzoek “Een westers beschavingsoffensief, sporen van het koloniaal en postkoloniaal verleden van Tilburg” (Hoefte, 2024) gaat in het laatste hoofdstuk kort in op de persoon Petrus Donders en de context van zijn missiewerk. (1) Onderzoek naar het koloniaal verleden van een stad heeft onder meer tot taak koloniale beeldvorming te deconstrueren. Kritische geluiden over de verering van Donders zijn er altijd wel geweest, maar meestal snel weer verstomd – of overstemd. Het kwam bij uitstek uit de hoek van kunstenaars. Een serieuze herschrijving van het Dondersverhaal is nooit ondernomen. Dat valt te begrijpen als je bedenkt welke weerstanden lokaal werkzaam zijn.

Honderdvijftig jaar inspanning om pater Donders te heiligen heeft een stevige stroming gecreëerd van onkritische nostalgie en lokale trots, decennialang ondersteund door een traditioneel erfgoedveld, een meegaande lokale overheid en een dankbaar profiterend lokaal bedrijfsleven. (2) De gemeente Tilburg, opdrachtgever van het recente onderzoek, is nog altijd behoedzaam op dit terrein. Dieper inzoomen op de persoon Donders als kolonist, als een van de velen in een koloniaal systeem, wordt gemeentebreed niet in dank afgenomen. Enkele landelijke onderzoeksrapporten zijn ook voorzichtig en nemen niet echt afstand van het oude verhaal, ongetwijfeld uit respect naar ‘Peerke-gelovigen’, zowel in Nederland als in Suriname, al dan niet katholiek. (3)

Sacralisering in golven

Waar het gaat om de Nederlandse inspanningen om missionaris Donders bekendheid te geven en uiteindelijk heilig te doen verklaren (sacralisering), zijn er wel wat golfbewegingen aan te wijzen. Een eerste hoogtepunt van media-aandacht zien we in de jaren twintig van de vorige eeuw. Het zijn dan nog alleen katholieke kranten die berichten, binnen de eigen zuil. Na de verrassende zaligverklaring in 1982, door paus Johannes Paulus II, worden in Tilburg de sacraliseringsinspanningen energiek heropgepakt. Rond de millenniumwisseling vormt zich dan een ‘hedendaags’ Donders-frame, gepropageerd door invloedrijke lokale publicisten. Zij waren niet per se kerkelijk georiënteerd. Hun doel was vooral een positief gevoel van ‘Tilburger zijn’ te voeden en het erfgoedpersonage ‘Peerke’ droeg daaraan bij.

Het moderne Dondersverhaal, dat ik uiteenzet in vijfentwintig stellingen, is echter net zo ongecompliceerd positief en bezijden de historische waarheid als het oude verhaal. Het contra-narratief is pluksgewijs voorhanden geweest in diverse publicaties, maar niet echt bekend bij het grote publiek, ook niet onder Surinaamse katholieken. Het laat zich raden dat het feitenrelaas schril afsteekt bij het gepopulariseerde verhaal. Voor heiligverklaring – uiteindelijk een kerkelijke aangelegenheid – is al met al weinig basis.

Negentiende-eeuws framewerk

Allereerst heb ik op een rij gezet hoe eind negentiende eeuw naar de persoon Donders wordt verwezen. In de persoonsomschrijvingen treedt allengs een verschuiving op van zakelijk naar steeds meer gezwollen taalgebruik. In het grote standaardwerk over de katholieke missie in Suriname van Adriaan Bossers, uitgegeven in 1884, wordt Donders maar heel kort genoemd. Andere missionarissen waren blijkbaar van groter belang, tot dan toe. Bossers duidde alle paters aan met het voorvoegsel E.P. (Eerwaarde Pater) of hij gebruikte hun eerste doopnaam (Petrus Donders, in dit geval). (4)

Een paar weken na Donders’ overlijden, in 1887, verschijnen in Nederland de eerste twee necrologieën, in twee katholieke kranten. De persoonsomschrijvingen worden dan wat bloemrijker, zoals dat ook hoort bij overledenen. De Tijd, het godsdienstig-staatkundig dagblad, spreekt van een “ijvervolle man, een edelmoedig priester, een vurig apostel, een allervoortreffelijkste missionaris en de allerdevootste dienaar van Maria”. (5) De Tilburgse Courant noemt hem “een glorie van Tilburg, een stichtend voorbeeld voor de gehele buurt en een sieraad van de congregatie”. (6) Later dat jaar verschijnen nog levensschetsen (korte biografieën) van pater Donders in de Katholieke Illustratie en in het maandblad De Volksmissionaris, geschreven door een collega-pater. (7) Opvallend: het maandblad De Katholieke Missiën plaatste geen  levensschets van Donders, maar wel van een andere pater,  E. Startz. Deze was acht jaar in Suriname geweest, waaronder op het melaatsenoord Batavia, maar inmiddels naar Nederland teruggekeerd. Hierin wordt Donders kort gememoreerd en wel als een “afgeleefde” en “uitgeputte” collega. (8)

Uit de vergetelheid

Na 1887 blijft het oorverdovend stil in de Nederlandse media. Tot 1918, dan opeens trekt de Nieuwe Tilburgsche Courant de missionaris uit de vergetelheid. Een artikel van onbekende komaf beschrijft de missionaris als een “eigen kind van de eigen stad”, een “arme weverszoon”, een “eenvoudig priester” en tegelijkertijd de “grootste glorie van Tilburg”. (9)

Het duurt tot 1921 vooraleer weer melding van Donders wordt gemaakt. Maar het gaat vanaf dan in steeds grotere bewoordingen, waarbij – let wel – “arm”, “eenvoudig” en “nederig” in christelijke zin als “groot”, dus als pluspunten moeten worden verstaan. Was zijn vermeende reikwijdte aanvankelijk nog beperkt tot de congregatie, de buurt of de stad, spoedig worden de superlatieven opgerekt naar provinciaal en landelijk niveau. De Tilburgse kranten spreken van de “Noord-Brabantschen Eerbiedwaardige”, de “aanvoerder ener rij nieuwe Brabantse Heiligen” en van de “Nederlandsche Heilige en Missieheld”. (10) In 1923 noemt het Tijdschrift der Indische Missie-Vereeniging hem een “apostel van Suriname’s melaatschen, indianen en boschn*g*rs”, de “reeds zalig geprezen priester-missionaris-redemptorist” en “een nieuwen ‘heilige’ van de Katholieke Kerk in Nederland”. 1926 vormt het vooroorlogs hoogtepunt in aantal en aard van de omschrijvingen in de diverse katholieke media, waaronder De Tijd, De Maasbode en Roomsch Leven. In 1927 komt in Suriname dan nog een boekje uit, geschreven door frater Abbenhuis, met de pakkende titel “Een sterke man”. (11) In de jaren dertig neemt het aantal vermeldingen van Donders sterk af. Afvlakking van interesse kan met de tijdgeest of de economische crisis te maken hebben, maar meer waarschijnlijk is toch enige vermoeidheid vanwege herhaaldelijke afwijzing door Rome van een aangedragen wonderbaarlijke genezing, nodig voor zaligverklaring.

Afbeelding uit een educatief stripboek dat niet meer te verkrijgen is (jaartal onbekend), (Het n-woord is door de redactie onzichtbaar gemaakt.)

Na de Tweede Wereldoorlog herstelt de katholieke zuil zich en nemen de naamsvermeldingen in de media weer toe. Aan de inhoud, de formuleringen veranderde aanvankelijk weinig. In 1946 schreef collega-pater Helmer dat Donders de “grondlegger en organisator van het plantagebezoek” was (12) – nogal bezijden de waarheid. In 1953, voorafgaand aan de eeuwfeestviering van het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie, omschreef vice-postulator Nicolaas Govers de missionaris weer een tikkeltje anders, namelijk als “een pionier in de volle zin van het woord, een ontdekkingsreiziger”. (13) Omdat de devotie tot Donders enigszins kwijnende was, werd in 1956 in Tilburg een openluchtspel opgevoerd. De belangstelling ervoor viel tegen. Het stuk was getiteld “Den beste wever van Tilburg”. (14)

Line-up der vrouwelijke Indianen in een openluchtspel over het leven van Donders, Tilburg, 1956 (fotopaneel expo Oliemeulen, 1982)
De miraculeuze waterput, of wensput, nabij het afgebroken geboortehuisje van Donders, is nooit door hem gebruikt geweest; het lag niet op zijn vaders’ perceel en is ook pas later gegraven (foto aanvang twintigste eeuw, in expositie Oliemeulen, 1982).

De framing van Donders in de eerste helft van de vorige eeuw was aardig uiteenlopend, kunnen we stellen, maar het zou nog veel gekker worden. Tegen het eind van de eeuw wordt Donders gebombardeerd tot patroon van van alles en nog wat.

Kritische jaren tachtig

Insiders wisten al in 1979 dat de nieuwe paus, Johannes Paulus II, Donders zalig zou gaan verklaren, een opstap naar heiligverklaring. Voor de buitenwereld echter was het een verrassing. De redemptorist Jan Dankelman is op dat moment vice-postulator en drijvende kracht in het canonisatieproces. Hij schrijft een aan de moderne tijd aangepaste hagiografie, “Peerke Donders – schering en inslag van zijn leven”, die in 1982 uitkomt. Op de kaft prijkt Donders al met een aureool. De gemeentelijke archiefdienst zet in aanloop naar de zaligverklaring een tentoonstelling op over “Peerke Donders” in de Oliemeulen. Tegelijkertijd komt een hausse aan berichtgeving over Donders op gang in het Nieuwsblad van het Zuiden, de lokale krant, met een groot aantal voorpublicaties van Dankelman’s boek. De zaligverklaring moet immers wel begrepen en omarmd worden.

Onder invloed van de Derde Wereld-beweging zijn nu echter ook andere geluiden te horen over de priester-missionaris, naast de oude zoetsappige verhalen. De missie ging immers “hand in hand met kolonialisme”. (15) “We hebben onwillekeurig toch gewerkt vanuit een Europese mentaliteit”, schrijft Dankelman ergens achterin zijn dikke boek. (16) In de tentoonstelling komt naar voren dat de familie Donders weliswaar niet rijk was, maar ook niet armoedig. (17)

In de media pasten zowel Dankelman als bisschop Bluyssen hun omschrijving van Donders aan in de geest van de tijd. “Hij besteedde weliswaar geld bedoeld voor de missie aan rookgerei”, meldde Dankelman al in 1979, maar “hij had grote kwaliteiten als mens”. (18) Nee, hij was eigenlijk een “welzijnswerker”, lang voordat het woord was uitgevonden. Hij werkte immers “aan de opbouw van een gemeenschap die door gerechtigheid en liefde getekend was”. (19) Net als zoveel Tilburgers was Donders gewoon een “taaie, harde werker”. In het zaligverklaringsjaar 1982 noemde Dankelman hem zelfs “een revolutionair, die zijn koloniale tijdgenoten durfde te zeggen wat gezegd moest worden”. (20) Bisschop Bluyssen hield het veiligheidshalve op “een mens die een gewoon leven buitengewoon leefde”. (21) Het is een uitspraak die eigenlijk wel opgaat voor alle kolonisten.

Pater Dankelman gaat voor tijdens een smeekbede in het Tilburgse bedevaartsoord, maart 1982 (foto regionaal archief).

Ook andere ordegenoten van Donders die naar aanleiding van zijn zaligverklaring door journalisten werden geïnterviewd, waaronder priester-historicus Joop Vernooij, benadrukten dat Donders als een “ontwikkelingswerker” gezien kon worden en dat in hem als het ware duizenden onbekende missionarissen en zusters geëerd worden die zich in de missie op eenzelfde onbaatzuchtige manier hebben toegewijd aan de zwakken en zieken. (22) Hij was met andere woorden een van de velen. Antropologe Bijkers noemde Donders “een eenvoudige ziel, niet al te slim, iemand die weinig twijfels gehad moet hebben”. (23)

Wensdenken rond de millenniumwissel

Na de roerige, anti-autoritaire jaren zeventig en tachtig komt in de jaren negentig bij jonge Tilburgse opiniemakers meer ruimte voor een warme, nostalgische terugblik in de tijd. Er komt een discours op gang waarin de katholieke identiteit van de stad Tilburg als het ware wordt heruitgevonden. Stadschauvinisme zogezegd. Na de millenniumwisseling slaat deze Tilbo-centrische beweging door in a-historische retoriek en wensdenken met betrekking tot Donders. De bedoeling was dat de missionaris in 2009 officieel heilig zou worden geklaard, wat klaarblijkelijk niet gelukt is. (24)

“Zalig Pirke” werd dus geen “Sint Peerke van Tilburg”, zoals enkele bijnamen luidden. (25) Hier een greep uit de vele persoonsbeschrijvingen zoals neergepend door diverse publicisten tussen 2000 en 2003 (26): Donders was “straatarm, had een zwakke gezondheid en was bepaald niet intelligent”. Hij ging evenwel “niet zeveren en bekeren, maar pakte aan wat gedaan moest worden”. Hij was een “arts-zonder-grenzen”, een “vriend van de bosn*g*rs” en een “boegbeeld” of zelfs “patroon van multicultureel Tilburg” (patroon = beschermheilige). Hij zou betekenis hebben “voor alle bevolkingsgroepen en geloofsuitingen in Suriname”. Hij handelde vanuit “weliswaar christelijke, maar universele overtuiging”. Derhalve was Donders “de populairste Tilburger, tot de dag van vandaag”. Dit alles werd gesteld zonder nadere onderbouwing.

Donders als “Soldaat van Christus”, een illustratie uit 2009 van Hans Wick in een boek van de conservatieve priester-klokkenluider Harm Schilder met als titel “Tien mythen over Kerk & Tilburg”.

Bij de tentoonstelling “Zielenzorg en Zielenmoord”, opgezet door historica Dineke Stam in 2012, werd al getoond hoe Donders zich in Suriname keerde tegen inheemse en Afrikaanse culturele uitingen. Noraly Beijer meldde terecht dat Donders “niets heeft bijgedragen aan de afschaffing van de slavernij”. (27) Denis Hendrickx van de Stichting Petrus Donders verdedigde hem daarop: “Hij moest uitbuiting en misbruik gelaten aanvaarden, want protesteren hielp niet. Hij zocht de marges van de wet op om te doen wat gedaan kon worden”.

Kerkelijke viering 150 jaar Keti Koti in 2013. Surinaamse Tilburgers geposteerd voor een schilderij van Petrus Donders als “Apostel der Indianen en Melaatsen”. Dat werd in 1982 geschilderd door de Italiaan Del Vecchio ten behoeve van de zaligverklaring in Rome.

Publicist Spapens noemde Donders in 2014 iets eendimensionaler een “lokale volksheld die de wereld wint”. De wetenschappelijke vaststelling in 2017 dat Donders niet aan lepra was gestorven (wat voor heiligverklaring wel een nadeel is, want geen martelaarschap) werd door bevriende lokale media gebracht als een wonder. Medebestuurslid Lout Donders, directeur van Omroep Brabant, meldde doodleuk: “Dit draagt zeker bij aan zijn heiligverklaring”. (28)

Peerke: Let Love Rule

In hetzelfde jaar gaat de Stichting Petrus Donders helemaal los in een peperduur en naar eigen zeggen “eigentijds” magazine met als titel “Peerke, Let Love Rule”. Hierin uiten een aantal bestuursleden en enkele in hun netwerk verkerende gastauteurs (29) zich als volgt over de persoon Donders.

De verering kwam “van onderop”. Hij was “intje van ons” en daarvandaan komt het ‘Ge-komt-nie-aan-ons-Peerke”-gevoel. Zijn naam is onverbrekelijk verbonden met de bevrijding [van Tilburg]. Zijn zalig- en heiligverklaring is een compliment voor de Tilburgers. Zijn universele waarden komen van pas om een nieuwe samenleving te bouwen. Zijn waarden: “koppig volhouden en nie maauwen mar doen”. Hij is overeind gebleven [in de tijd] door behoefte aan identificatie vanwege de textiel en de multiculturalisatie. Hij is van deze tijd want hij hielp mensen ongeacht religie, afkomst of sexe. [Hij is van deze tijd want] hij durfde slavernij aan te klagen. Zijn brieven waren pamfletten tegen de slavernij. Hij is een voorbeeld voor mij en voor iedereen die het goed voor heeft met de mensen en met de samenleving. Hij geeft hoop voor heden en toekomst. Hij handelde in zijn tijd al over grenzen heen. Hij is intermediair tussen Tilburg en Brabant en Suriname. Hij is een icoon uit de Surinaamse geschiedenis. En: hij is uitgeroepen tot Patroon van de mondialisering.

Dit magazine uit 2017 promoot “Peerke” als patroon van de mondialisering en de multiculturele samenleving. Naamgenoot Roy Donders en andere bekende Nederlanders werden hiertoe ingezet.

Vice-postulator Peters benadrukt dat voor een officiële heiligverklaring een tweede wonder nodig is, waar ze naarstig naar op zoek zijn. En, niet onbelangrijk, ”om aan een tweede wonder te komen moet de devotie worden bevorderd”. Het magazine lijkt bedoeld voor de Tilburgse doelgroep. De bisschop van Suriname weet dat Donders in Suriname zelden “Peerke” wordt genoemd, maar normaliter “Petrus Donders” – wat minder amicaal, meer op afstand.

Publiek debat

Als in 2018 een standbeeld in het Wilhelminapark gewijd aan Donders ter discussie komt, schrikt de Tilburgse erfgoedgemeenschap. Vanuit de katholieke zuil wordt een aantal hot-shots in stelling gebracht. Theologen, geestelijken, CDA-politici en diverse andere publieke figuren (30) voegen persoonsomschrijvingen toe, waaronder wat nieuwe varianten op oude constructies. De Stichting Petrus Donders uitte zich bij monde van haar voorzitter op Omroep Brabant TV en NPO Radio 1 als volgt, hetgeen een aardige samenvatting is van de retoriek vanaf de jaren negentig: ”(1) Hij is de bekendste Tilburger ooit, (2) hij is het sterkste merk van Tilburg, (3) hij was ziekenverzorger en missionaris, (4) hij schreef als een Multatuli, (5) hij is patroon van de mondiale samenleving, (6) hij had respect voor de cultuur, (7) hij was uniek, want iedereen liet de melaatsen stikken.” (31)

Bekende (media)theologen deden een duit in het zakje van de desinformatie, met hele en halve onwaarheden als: hij ging naar Suriname om voor de melaatsen te zorgen; hij probeerde tegen machtsstructuren in te gaan (Frank Bosman). Hij deed wat niemand durfde; hij was een onbaatzuchtige helper, een heilige (Martijn Stoutjesdijk). Hij bevrijdde mensen uit hun isolement (Jan Peeters). Hij heeft de muur afgebroken tussen gezond en melaats (bisschop De Korte). Hij verdient een plaats onder personen die een rol hebben gespeeld in de historische bewegingen van rechtvaardigheid en bevrijding in Latijns-Amerika, waaronder Oscar Romero (aldus een broeder in Puerto Rico, volgens pater Erinkwijk). Een arme, vrome jongen; een idealist, een voorganger van sociaal werkers. Ik denk niet dat je Donders een koloniaal kunt noemen, in welke zin dan ook (Erik Borgman). Held van de dialoog (broeder Bernardus). Patroon van de Amazone (bisschop Choennie). (32)

Historici lieten het op dat moment nog afweten in de publieke ruimte. Een oud-stadsarchivaris herhaalde dat Donders op het melaatsenoord “bekeerde en verpleegde”. (33) Een erfgoedorganisatie benadrukte zijn “streven aldaar de leefomstandigheden significant te verbeteren”. (34) Het huis-aan-huisblad Stadsnieuws schreef in een tussenzin ietwat simplificerend dat Donders “lepra bestreed in Suriname”. (35) Ook de Stichting Petrus Donders was er nog niet helemaal uit. Op een informatiepaneel liet ze afdrukken dat Donders “werkte met gevluchte slaven in het dorp Batavia”. Ook opvallend, in het lijfblad van de stichting bleef steevast te lezen dat Peerke “steeds meer internationale bekendheid” geniet. Het bestuurslid Spapens zei hierover in 2018: “Hij is tot ver buiten Brabant bekend, zo moet je hem tegenwoordig positioneren”. (36)

In ingezonden brieven en reacties op het internet, tot slot, komen veel bekende misverstanden terug. Hoewel sommige inzenders schrijven dat “Donders naar Suriname was gezonden om heidenen te bekeren”, houden de meesten het erop dat hij “zijn leven waagde om leprapatiënten en slaven te helpen”. En: “Hij heeft zijn leven gegeven voor de medemens in nood, tot aan het delen in hun lot van melaatsheid toe”. Hij was gewoon een “onzelfzuchtige verzorger”, zegt een ander. Bovenal was hij “barmhartig” en “de mensen waren hem dankbaar”. “Hij was een kerkelijk vertegenwoordiger die tegen de zin van zijn kerk weldeed”, schrijft iemand en “een van de laatste authentieke dingen die Tilburg nog heeft”. “Een priester van de goede soort” en “de trots van Tilburg”. Ook daar kon nog een schepje bovenop: Donders was “een man van God, stond overal boven”. “Hij heeft veel betekend voor de mensheid”, een “echte held”. (37)

Het Donders-frame

Als we de moderne hagiografie, het hedendaagse Donders-frame, samenvatten, dan ziet het er ongeveer als volgt uit:

  • 1. hij was arm
  • 2. hij was niet intelligent
  • 3. hij had een zwak gestel
  • 4. kortom: hij was kansarm
  • 5. maar: hij stak zijn handen uit zijn mouwen
  • 6. hij wilde naar Suriname om mensen te helpen
  • 7. hij startte in Suriname een melaatsenopvang
  • 8. hij verpleegde de leprozen
  • 9. hij hielp als enige
  • 10. hij werkte met gevaar voor eigen leven
  • 11. hij hielp onvoorwaardelijk
  • 12. kortom: hij hielp
  • 13. maar: hij was bescheiden
  • 14. hij wilde geen heilige worden
  • 15. de mensen hadden behoefte aan zijn hulp
  • 16. de mensen hadden behoefte aan zijn god/godsdienst
  • 17 hij bekeerde de melaatsen en Indianen
  • 18. hij had respect voor andere culturen
  • 19. hij durfde slavernij aan te klagen
  • 20. hij handelde met de beste bedoelingen
  • 21. hij handelde tegen de zin van zijn kerk(elijke leiding)
  • 22. hij zocht de grenzen van de wet op
  • 23. hij was zijn tijd ver vooruit (revolutionair)
  • 24. hij is goed te vertalen naar het nu (relevant)
  • 25. hij wordt steeds meer bekend en geliefd, zowel in Tilburg als in Suriname

Wat is er op tegen?

Als zoveel goed opgeleide mensen deze statements uiten, opschrijven en overschrijven, dan zal er wel een kern van waarheid in zitten, kun je denken. Maar als we de feiten erbij nemen, dan houdt het framewerk geen stand.

1. hij was arm

Nee, dit was in de context van de Heikant (zijn geboorteplaats) bepaald niet het geval. Zijn vaders weefgetouw bleef gewoon draaien op het moment dat die van andere thuiswevers op de Heikant stil kwamen te liggen. Vader had dus goede contacten (opdrachtgevers). Volgens een onderzoek in 1814 – Donders was toen vijf jaar oud – waren er van de 82 weefgetouwen op de Heikant 76 buiten werking. In dat jaar had vader Arnoldus wel werk en stond hij er dus goed voor. Van de zes overige families met de naam Donders die ook een weefgetouw hadden opgegeven, was de helft zonder werk. (38) Daarnaast: Donders’ vader is in totaal vier keer getrouwd geweest. Een arme sloeber zal het niet lukken driemaal te hertrouwen. Ook wist vader vijf jaar achtereen via een doktersverklaring zijn oudste zoon uit militaire dienst te houden. (39)

2. hij was niet zo intelligent

Daar zijn geen aanwijzingen voor. Integendeel, hij haalde juist goede cijfers in Sint-Michielsgestel, ondanks het zeer ondermaatse lagere onderwijs dat hij op de Heikant had genoten – van een volledig ongediplomeerde onderwijzer, meester Drabbe. Op het grootseminarie was Donders een meer dan middelmatig theologant, zo verklaarde zijn repetitor J. v.d. Meulen. Van de cursus filosofie met aanverwante vakken in het studiejaar 1837-1838 was Donders de zevende van zeventien studenten. Om zijn preken werd niet gelachen, zoals bij anderen gebeurde. Bij de concoursen van de theologische vakken scoorde hij in de vier achtereenvolgende jaren gemiddeld of iets erboven. (40) Wellicht had Donders geen leidinggevende kwaliteiten, maar hij was beslist niet dom en had een goed geheugen.

3. hij had een zwak gestel

Nee, dit kan misschien opgaan voor zijn jeugd – hij kon inderdaad worden afgekeurd voor militaire dienst – maar zijn latere weerstand tegen tropische ziekten, zoals gele koorts (in 1851), en de bereikte hoge leeftijd van 77 jaar laten zien dat hij een sterk gestel had. In zijn brieven en verplichte rapportages aan zijn leidinggevenden benadrukte Donders ook zijn goede gezondheid. (41)

4. kortom: hij was kansarm

Welnee, in de context van tijd en plaats (dus vergeleken met andere weverszonen) was hij kansrijk. Zijn vader liet hem na zijn lagere schooljaren in een fabriekshuis werken, maar haalde hem daar vervolgens ook weer uit, door aanwending van zijn contacten bij de clerus. Hij hoefde niet in militaire dienst. Donders heeft kansen gekregen en benut. Meerdere wensen van hem zijn uitgekomen, zoals priester worden, naar Amerika gaan en in een religieuze orde opgenomen worden (uiteindelijk, in Suriname).

5. hij stak zijn handen uit zijn mouwen

Nou, niet in Tilburg. Donders was weinig productief achter het weefgetouw c.q. in de fabriek van L.J. Janssens, waar hij van 1821 tot 1831 werkte. Zijn baas noemde hem “een sukkelaar”. (42) Textielarbeiders in de twintigste eeuw noemden hem “lui Peerke”, want een weverszoon die alleen maar bad, dat kon toch geen voorbeeld zijn voor de noeste arbeiders. (43) In Suriname trok Donders er graag op uit, dat staat wel vast. In Paramaribo was hij meer op pad dan op de pastorie en vanuit de missieposten was hij, wanneer mogelijk, nogal reislustig. (44) Maar in Suriname waren het toch vooral de tot slaaf gemaakten die hard moesten werken.

6. hij wilde naar Suriname om mensen te helpen

Ten eerste: Donders wilde eigenlijk naar de “Indianen” in Amerika. Bij de missionarissen in opleiding was dat destijds het populairste doelgebied. Die kans werd Donders ook geboden, maar dan in Zuid-Amerika, niet in Noord-Amerika. Second best dus. (45) Ten tweede: wat is helpen? De missie ging in de eerste plaats om het aanbrengen van het katholieke geloof bij de zogenoemde “heidenen”. Materiële bijstand stond altijd in dienst dáárvan.

7. hij startte in Suriname een melaatsenopvang

Dit is niet juist. De koloniale overheid startte de opvang van melaatsen, al in 1790, op een plek langs de Saramaccarivier. De opvang in Batavia aan de Coppenamerivier begon in 1824. De katholieke zielszorg aldaar nam een aanvang in 1830 met Jacobus Grooff. Donders kwam er pas in 1856 te werken als pastoor. (46) Van beter maken was natuurlijk geen sprake, sterker; de Europeanen hebben in Suriname meer mensen ziek gemaakt dan beter. Op Batavia kwamen meerdere spanningsvelden aan de oppervlakte: tussen kolonist en gekoloniseerde (ziek en gezond), tussen etnische groepen (Afrikaans/Aziatisch/Europees), tussen de katholieken en de koloniale overheid (die was protestants) en tussen verschillende kerken onderling (zending en missie). (47) Nota bene: in 1882 hadden de bewoners zoveel problemen met Donders dat de bisschop hem terugriep naar Paramaribo. Toen de missionaris op zijn oude dag opnieuw werd overgeplaatst naar het melaatsenoord, had hij daar bepaald geen zin in. (48)

8. hij verpleegde de leprozen

Volgens kerkhistoricus en ordegenoot Joop Vernooij zijn hier geen aanwijzingen voor. “Geestelijke verzorging” ja, maar verpleging nee. Voor de lichamelijke zorg waren de directeur en de oppassers aangewezen. Daarnaast was er permanent een dokter aanwezig. De priesters, opgeleid in het Nederlandse kerkelijke systeem, hielden zich met andere dingen bezig, zoals het voorbereiden van heilige missen, catechese, biecht en doop. (49) Er is één getuigenis van een bezoekende delegatie die met veel wishfull thinking in de buurt komt van verpleging; pastoor Donders zat ergens op zijn knieën iets te doen aan het voeteneind van een melaatse. Een onverwacht tafereel blijkbaar, maar waarschijnlijk verwijderde hij gewoon een zandvlo uit een jeukende voet. Dat deden meer bewoners; ongetwijfeld een veel voorkomend tafereel. (50) Voor ziekenzorg en echte verpleging werden niet voor niets vrouwelijke religieuzen naar Suriname gehaald, zoals de zusters van Roosendaal in 1856 en de zusters van Tilburg in 1894.

Drie verbeeldingen van begin vorige eeuw. De kunstenaars zijn nooit in Suriname geweest. Links: Donders als verpleger, naar een devotieprentje dat in 1913 voor zijn eerbiedwaardigverklaring is geschilderd door de Italiaan Gagliardi. Midden: Donders met een wonderbaarlijke dokterstas en twee gelukzaligen, in 1924 geschilderd door Albin Windhausen uit Roermond. Rechts: Donders tilt een melaatse. Houtsnede vervaardigd door Jan Sleper in Breda, boekillustratie in 1956.

9. hij hielp als enige

Nee, zie boven. En er waren meer katholieke geestelijken actief, zowel in Paramaribo als daarbuiten. Zij bemanden de diverse missieposten en deden plantagebezoeken. Op de missiepost Batavia, waar tot wel vierhonderd melaatsen zaten, gingen drie pastoors Donders voor, waaronder nota bene een uit Tilburg: pater Rutten (kortstondig, maar toch, waarom is dit niet bekend in Tilburg?). (51) Vanaf 1866 waren er meerdere collega’s tegelijkertijd op Batavia gestationeerd, waardoor Donders eropuit kon trekken. De bewoners echter, melaats en niet-melaats, hielpen vooral elkáár. Dit is wel te begrijpen, alleen al gezien hun aantal.

10. hij werkte met gevaar voor eigen leven

Ontegenzeggelijk stierven veel Europese kolonisten als gevolg van het tropische klimaat. De melaatsheid hoort echter niet in het rijtje dodelijke, tropische ziekten. Lepra is weinig besmettelijk; slechts bij langdurig lichamelijk contact en een verminderde weerstand. Het koloniale bestuur had overdreven angst voor besmetting. (52) Dat melaatsheid erger is dan de dood is een typisch christelijke gedachte. Op het leprozenoord verbleven ook veel niet-melaatsen, waaronder tientallen collega-missionarissen. Donders heeft met tussenpozen 27 jaar in de leprozerie gewerkt. Hij was er goed behuisd, in zijn riante pastorie, en at gezond. Hij overleed aldaar aan een nierontsteking, dat is door wetenschappelijk onderzoek bevestigd. Van alle priesters die op Batavia hebben verbleven was er maar één zelf leproos, pater Bakker, die overleed in 1890. Maar Bakker had de ziekte opgelopen in Paramaribo en omgeving. Volgens zijn orde was hij door een kwaadwillende opzettelijk ermee “vergiftigd”. Hoe dan ook was het toen niet meer vol te houden “dat lepra door God is overgezonden om de mensen op het rechte pad te brengen”, zoals Donders in 1844 nog schreef. (53) Wat betreft gevaren: Donders schijnt eenmaal ontsnapt te zijn aan een aanslag tijdens een van zijn reizen in het binnenland.

11. hij hielp onvoorwaardelijk

Nee, hij hielp slechts de bekeerden of zij die in ruil voor zijn (materiële) hulp zijn kerkdienst zouden bezoeken en het doopsel wilden ondergaan. De huizen of hutten van hen die dit consequent weigerden, ging hij voorbij. Vele bewoners hadden andere, Afro-religieuze overtuigingen, sommigen waren reeds door een andere christelijke gezindte gedoopt. Een zendeling schreef rond 1860 uiterst negatief over Donders; op het melaatsenoord zou hij mensen dopen tegen geld of wijn als beloning, en wie een vrouw wilde hebben, zou die door zijn bemiddeling kunnen krijgen. (54) Op Batavia werden inderdaad huwelijken gesloten en kinderen geboren. Verder gaf Donders de cacao die zijn kerk- of keukenslavin Cornelia bereidde niet zomaar weg, hij verkocht het. (55)

12. kortom: hij hielp

Dat is dus nog maar de vraag. We kunnen het niemand meer vragen. Het zou ook erg afhankelijk zijn van aan wie je het zou vragen. Er zijn geen directe getuigenissen van geholpen stadscreolen, geholpen plantageslaven, geholpen melaatsen, geholpen inheemsen of geholpen marrons. Schriftelijke getuigenissen na 1863 (na de afschaffing van de slavernij) zijn er alleen van medepaters en wel in opdracht van de kerkleiding en met het oog op een heiligingsproces. Na 1900 werden hiertoe nog (oud) dienstknechten van de parochie benaderd. De getuigenissen bestonden vooral uit wonderbaarlijke voorspellingen (waarschuwingen van Donders die uitkwamen) en voorbeelden van zijn matig gedrag; typisch hagiografische elementen.

13. hij was bescheiden

Donders was, in vergelijking met veel collega’s, van bescheiden komaf en daar hoort een grondhouding bij van gehoorzaamheid en dienstbaarheid. Binnen de religieuze orde werd dit ook verwacht; het was een van de belangrijkste deugden, net als de matigheid. Maar Donders was ook eigenwijs en bepaald betweterig richting de Afro-Surinamers en inheemsen waar het ging om geloof en zeden. Dat riep natuurlijk weerstand op. Zo werd hij in 1882 naar de grond gewerkt, nota bene voor het huis van de directeur van de leprozerie. Tot aan zijn doodsbed toe maakte Donders verwijten aan de melaatsen over hun gedrag. (56) Hij was, kortom, aan de ene kant (binnen de eigen groep) bescheiden en aan de andere kant (naar de bewoners) een onverbeterlijke moralist.

14. hij wilde geen heilige worden

Daar weten we niks van. Biograaf pater Dankelman vermoedde van wel. Donders las in elk geval graag over heiligenlevens, zoals die van Willibrord en Bonifatius (die de Friezen kerstenden), en ook van Alphonsus de Liguori, de stichter van zijn eigen religieuze orde. Deze personen en hun werkwijzen vormden voor Donders ongetwijfeld een inspiratie. Hij gebruikte graag heiligenboeken op zijn missiepost(en). (57) Donders zelf paste, samen met veel van zijn negentiende-eeuwse collega’s, helemaal in de eeuwenoude katholieke kersteningstraditie.

Plaquette in het klooster van Wittem, Limburg, in 1978 ontworpen door Gerard Mathot, een pater redemptorist. Donders is hier al van een aureool voorzien. Het kunstwerk is gemaakt op verzoek van pater Dankelman, promotor van de zaligverklaring, en prijkt in 1982 op de kaft van zijn boek. In 1984 werd een afgietsel geplaatst bij Donders’ graftombe in Paramaribo.

15. de mensen hadden behoefte aan zijn hulp

16. de mensen hadden behoefte aan zijn god/godsdienst

Dat veel slaafgemaakten in de kolonie behoefte hebben gehad aan hulp moge duidelijk zijn, zowel materieel als geestelijk. Wie de hulpgevende is, deed er dan eigenlijk niet toe. De Afro-Surinamers gingen er pragmatisch mee om. Er heerste wat dat betreft in Suriname een dubbele werkelijkheid, zowel op de plantages als in het binnenland, met veel oppervlakkige conformering en sociaal wenselijk gedrag. Mensen lieten zich dopen in ruil voor materiële zaken, zoals geld, voedsel en alcoholische drank, en ook bijvoorbeeld toestemming om te mogen trouwen. Hostie-gangers konden vrije tijd in de kerk doorbrengen en verkregen ook andere voordelen, zoals meer kansen voor hun kinderen. Daaronder zat geheim verzet en tegenwerking, maar van dit laatste is weinig verslag gedaan door de Europese kolonisatoren. Sommige witte bronnen, waaronder die van missionarissen, leveren wel indirect getuigenis ervan.

17. hij bekeerde de melaatsen en Indianen

18. hij had respect voor andere culturen

Dit zijn goedbedoelde beschrijvingen van Donders die met elkaar in tegenspraak zijn. Kerstening ging bepaald niet gepaard met respect voor andere denksystemen. Taal en cultuur van de Afrikanen en van de inheemse Surinamers werden ge-Europeaniseerd, met name door de zendelingen en missionarissen. Net als zijn collega’s kon ook Donders agressief tekeer gaan tegen andersgelovigen. Wintirituelen beschouwde hij als Afrikaanse “afgoderij”. Bij gelegenheid sloeg hij alle religieuze attributen stuk en verbrandde die. (58) Dat was natuurlijk indrukwekkend en de mensen hadden het maar te accepteren. De missionaris vertegenwoordigde immers de Europese macht en de dito krachtige, Europese god. Aan de Karaïben (inheemse Surinamers) die vaak op bezoek kwamen op Batavia, verbood Donders het woord “maria” te gebruiken, wat in hun taal “mes” of “houwer” betekent. In 1882 verbood hij er de Afro-traditionele rouwdans “singi neti”. (59) Donders’ bekeringsarbeid onder de inheemsen en onder de marrons van Suriname was allerminst succesvol. Ook op Batavia liet het “katholieke” veel te wensen over, zodanig dat Donders ten einde raad overging tot het organiseren van volksmissies, in 1875, 1879 en 1881. (60) Het motief van de Creolen in de stad om christen te worden was niet het geloofspakket, maar maatschappelijke verbetering. (61)

19. hij sprak zich fel uit tegen de slavernij

Bepaald niet, want dat zou het werken in Suriname voor hem onmogelijk hebben gemaakt en een enkeltje terug naar Nederland inluiden. Deze modieuze toespeling aan Donders is gebaseerd op slechts één, uit de context gerukte verzuchting van de missionaris in een brief uit 1846, die niet verder is gekomen dan de pastorie van Eindhoven. Hij was toen nog ontsteld over de dagelijkse lijfstraffen die hij in Paramaribo zag uitgevoerd, maar in latere brieven lezen we daar niks meer over. Alles went blijkbaar; de missionaris paste zich aan. In dezelfde brief schrijft hij ook dat hij aan de behandeling van de slaven “liever stilzwijgend voorbij” gaat. Medelijden heeft hij met de Europese meesters, omdat zij door hun meedogenloze gedrag en verrijking niet in de hemel zullen komen. De “vrijgave” van de slaven was volgens Donders een goed ding, omdat het ruim baan zou geven aan de kerstening, zijn werkveld. Later had hij zelf kerkslaven in dienst, in zijn pastorie en als roeiers.

Donders met twee kerkslaven of misdienaars, gebrandschilderd raam in de Sint-Johannes Onthoofdingkerk te Goirle, in 1924 vervaardigd door atelier C. van Straten.

20. hij handelde met de beste bedoelingen

Dat is een evidentie, dat doen we immers allemaal. Ook zijn we allemaal een kind van onze tijd. Donders handelde in elk geval met zíjn bedoelingen. Zijn handelingen doorbraken de bestaande onrechtvaardigheden echter niet. Feit is dat het werk van de missie plaatsvond in een koloniale context en dat de missie, met name ná de afschaffing van de slavernij, het koloniale systeem niet doorbrak, maar juist versterkte. Het sociale werk was een doekje voor het bloeden; de missionaris enerzijds hulpvaardig, anderzijds medeverantwoordelijk.

21. hij handelde tegen de zin van zijn kerk(elijke leiding)

Misschien gaf hij als kapelaan in Paramaribo wat te veel geld weg, maar nee, hij vertegenwoordigde ten volle de katholieke kerk: Donders was ideologisch recht in de leer, volgde uiterst gehoorzaam alle orders van zijn bisschoppen en stond kortstondig zelfs aan het hoofd van de Surinaamse missie (pro-vicaris 1853-1854). Een leidersfiguur was hij echter niet, eerder een gedweeë pater. Donders ging op geen enkele wijze tegen machtsstructuren in, niet van de overheid en niet van de kerk. Daarnaast is hij door zijn orde en de Nederlandse katholieke kerk na zijn overlijden dankbaar gebruikt in de promotie van de missie. De beeldvorming in Nederland van het helpen van Indianen en melaatsen, ontbering en toewijding bracht goed geld in het laatje.

22. hij zocht de grenzen van de wet op

Dit zou je kunnen betogen voor alle missionarissen vóór het jaar 1873. Zij moesten immers werken in een door protestanten gedomineerde kolonie, met dito gouvernement. In 1874 echter werden “afgodische” religieuze gebruiken bij wet verboden. De zendelingen en missionarissen werden vanaf dan juist gedekt door de wet. Donders werkte mee met het gouvernement, niet ertegen: toen de koloniale overheid in 1874 baby’s kwam ophalen op Batavia en een Chinese vader met zijn baby het bos in vluchtte, ging Donders het kind persoonlijk terughalen. Voor zijn krachtdadig optreden werd hij bijzonder bedankt door de gezagsdragers. (62) Ook organiseerde Donders in samenwerking met het gouvernement een samenvoeging van inheemse nederzettingen, aangezien hij hun verspreiding maar lastig vond bij de kerstening. Met name de piai-mannen, de religieuze leiders binnen die gemeenschappen, boden geducht tegenstand. Om hun invloed te breken decoreerde Donders één stamoudste tot opperhoofd van alle dorpen ten westen van de Surinamerivier. Hij doopte hem Christiaan. De bedoeling was dat iedereen zou volgen, maar het plan werkte uiteindelijk niet. (63)

23. hij was zijn tijd ver vooruit (revolutionair)

De oude Donders werd in zijn eigen tijd, ook door veel medepaters, al beschouwd als behoorlijk ouderwets en wereldvreemd. Zijn wijze van missioneren was eerder middeleeuws dan modern. Hij streefde naar een (nooit bestaan hebbende) wereld die in zijn geheel katholiek is. De missionarissen kerstenden naar het voorbeeld van oude heiligen en waren onderdeel van een reactionaire, strijdlustige katholieke stroming die langzaamaan de wind mee kreeg, in Nederland en in Suriname.

24. hij is goed te vertalen naar het nu (relevant)

Dat zou wel eens tegen kunnen vallen. Maar met vertalen naar het nu kun je natuurlijk alle kanten op. Het gebeurt met veel historische figuren en bijvoorbeeld ook met de bijbel. Donders is voor diverse karretjes gespannen, van die van zijn eigen religieuze orde tot aan de multiculturele samenleving en het tropisch regenwoud aan toe. Daar kunnen altijd nog een paar karretjes bij, ook in negatieve zin, maar het is vaak vergezocht en geschiedkundig gezien niet verantwoord. De context waarin Donders leefde en werkte, staat ver van ons af. We kunnen ons het negentiende-eeuwse Tilburg en het negentiende-eeuwse Suriname nauwelijks indenken, laat staan de houding en de keuzes van een individu transponeren naar het nu.

25. hij wordt steeds meer bekend en geliefd, zowel in Tilburg als in Suriname

Dit wordt al honderd jaar geschreven, met name dat zijn internationale bekendheid stijgende is. Het is een voorspelling die zichzelf moet waarmaken. Als bewijs ervan worden dan de vertalingen van Nederlandse producties aangehaald. Zo werd de hagiografie van Kronenburg uit 1925 in zeven talen uitgegeven: Frans, Duits, Engels, Italiaans, Spaans en Portugees. Tegenwoordig zijn ook het Pools, Surinaams en Indonesisch belangrijke talen in de Tilburgse inspanning tot internationalisering en heiligverklaring. Een daartoe benodigd nieuw ‘wonder’ zou bij voorkeur moeten plaatshebben in Suriname (of Brazilië). Tegelijkertijd dient de devotie tot Donders blijvend gestimuleerd. Een probleem is dat de devotie in Suriname altijd minder is geweest dan in Tilburg. (64) Niet voor niets is daarom vanuit Midden-Brabant sinds de millenniumwisseling veel geïnvesteerd in katholiek Suriname (renovatie kathedraal en bedevaartsoord). Recent nog is video- en lesmateriaal over Donders geproduceerd voor de oud-kolonie. Deze zaken worden bij voorkeur weggezet als Surinaamse producties, maar het initiatief en de financiering komen bijna altijd uit Nederland. Wat betreft de beeldvorming spelen in Suriname overigens vergelijkbare zaken een rol als in Midden-Brabant, zoals nostalgie (bij ouderen), lokale trots en economische belangen (toerisme, werkgelegenheid). (65) Donders kwam in het geheel niet voor in de grote Surinametentoonstelling in Amsterdam in 2019. Wel hing in 2024 een schilderij van hem op de tentoonstelling “Christendom en Slavernij”, in Museum Catharijneconvent te Utrecht. Een groeiende bekendheid? Dan toch in een ander licht.

Enkele conclusies

Oude constructies werken door

Nog altijd bestaan er veel misconcepties rondom de historische persoon Donders – een van de vele paters die in de negentiende eeuw in Suriname rondliepen. De meeste opvattingen in het hedendaagse Donders-frame lijken gebaseerd op doelbewuste constructies uit het verleden, opgeschreven door biografen die allen priester waren en allen redemptorist, de orde waartoe Donders behoorde. Een duidelijk voorbeeld ervan is Donders’ kleinheid (fysiek, qua gestel, intelligentie, achtergrond en bescheidenheid) die van begin af aan dubbel is benut. Het contrasteerde met zijn latere grootsheid en het bleek nuttig voor de identificatie met de kleine man in Tilburg. De textielarbeiders moesten immers ook Gods kerk dienen en de handen uit de mouwen steken. Mythe en realiteit liepen/lopen door elkaar en zijn moeilijk te ontwarren. Hoe dan ook zijn allerlei constructies telkens opnieuw doorgegeven, hebben ze elkaar bevestigd en versterkt. Want zo werkt het denken: als al die auteurs het zo opschrijven, al die priesters het zo zeggen en al die lokale blaadjes het zo schrijven, dan zal er wel een kern van waarheid in zitten. Maar we weten dat dat niet altijd zo is en in het geval van Donders is er een grote discrepantie tussen de ficties en de feiten.

Sacralisering vorm van mentale kolonisatie

Hagiografie en heldenverering is niet slechts iets van het verleden. Dit proces vindt in Tilburg anno 2024 nog steeds actief plaats. Inspanningen om een koloniale missionaris te sacraliseren (heilig te doen verklaren door het Vaticaan) zijn te zien als een doorwerking van het koloniale verleden. Het sacraliseringsproject is, sterker uitgedrukt, een neo-koloniaal project in zichzelf; een vorm van “mentale kolonisatie”. Meerdere generaties zijn grootgebracht met constructies die we achteraf als volksverlakkerij kunnen zien. Anderzijds zijn veel Nederlandse katholieken hier maar al te graag in mee gegaan. Het Donders-frame werkt(e) als een collectief fantasma. (66)

Stadschauvinisme boven katholicisme

De opiniemakers – van oudsher redemptoristen, maar tegenwoordig seculiere auteurs – zijn te plaatsen in een katholiek-conservatieve hoek (eurocentrisch) en in een Brabant- of stadschauvinistische hoek (Tilbo-centrisch). De scribenten hebben er bepaalde bedoelingen mee, soms van heel persoonlijk aard, die we hier in het midden kunnen laten. Hoe dan ook valt het op dat in het eenentwinigste-eeuwse Donders-frame de noties van God, Christus of het christendom (katholieke geloof) niet meer voorkomen. Dat heeft blijkbaar geen enkele wervende kracht meer.

Erfgoedpersonage op basis van mythen

We kunnen vaststellen dat er nogal wat mythen zijn die nog steeds voor waar worden aangenomen. De belangrijkste zijn: (1) de mythe van armoede en eenvoud (niet-intelligentie, kansloosheid); (2) de mythe van melaatsheid als zeer besmettelijk (heldenopoffering) en (3) de mythe van Donders als verpleger en als multicultureel voorloper (emancipator). Kort samengevat wordt Donders in het onderbewustzijn neergezet als het enige goede, te midden van het vele kwaad. Het geloof hierin bij veel mensen in Midden-Brabant en in Suriname is hardnekkig. Het is de vereerders echter niet geheel aan te rekenen, want deze zaken blijven nu eenmaal gereproduceerd worden. De mythen zijn zelfs terug te vinden in een recent lesboekje voor het Tilburgse basisonderwijs, uitgegeven door het Stadsmuseum. (67) Zo wordt de levenswandel van dit erfgoedpersonage nog steeds tot een heldenweg gemaakt en zijn we bepaald niet af van de etiketten die hem meer dan een eeuw geleden zijn opgeplakt.

Een aap op de kaft van het educatieve boekje “Burgerschap, Peerke Donders en Suriname” (Stadsmuseum, 2020) geeft te denken.

Missionaris-kolonist

Goed beschouwd is het fenomeen van missionaris of zendeling per definitie koloniaal en eurocentrisch, ook als het gaat om latere missies, in gedekoloniseerde gebieden. Hierbij moet gezegd dat de seculiere ontwikkelingssamenwerking, die volgde op de periode kerstening, ook niet ontkomt aan deze labels. Het erfgoedpersonage “Peerke Donders” zal heus niet verdwijnen, maar vereist wel aanpassing. Het idee dat een missionaris een redder is of een uitmuntend sociaal werker en géén kolonist dient te worden bijgesteld. Een missionaris is ook een kolonist. Kolonisten waren er in allerlei soorten en maten. Sommigen reisden van hogerhand gedwongen overzee, bijvoorbeeld delinquenten, door een rechter verbannen, anderen meer uit vrije wil en overtuiging, op zoek naar wat dan ook: avontuur, fortuin, vleselijk genoegen, overleving, maatschappelijk aanzien of een hemelse beloning. Historici tonen aan dat zendelingen en missionarissen onlosmakelijk onderdeel zijn geweest van het koloniale project. (68) Een project dat in Suriname pas werd beëindigd in 1975. De gedachtenbijstelling missionaris → kolonist heeft een maatschappelijke functie. Het heeft nut, ondanks mogelijke pijn en verdriet hierbij, met name onder oudere generaties. Een eventuele heiligverklaring van Donders door de rooms-katholieke kerk (het statutaire hoofddoel van de Tilburgse Stichting Petrus Donders) staat eenvoudigweg haaks op het huidige maatschappelijke proces van mentale dekolonisatie. Het zou bepaald geen compliment zijn voor de inwoners van Tilburg, noch van Suriname.

Herman Fitters

(Dit artikel verscheen eerder op de website van het Comité 30 juni-1 juli Tilburg)

Noten/bronnen

(1) Petrus Donders wordt behandeld in hoofdstuk 15 dat gaat over “Tastbare herinneringen aan het koloniale verleden” (pag. 190-194). Een eerdere, ruwe versie van dit essay is in mei 2023 als burgerbijdrage aangeleverd aan het onderzoek van het KITLV (Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde).

(2) Wat betreft het bedrijfsleven is een doorgaande lijn te trekken van de katholieke textielfabrikanten via de Kamer van Koophandel naar de tegenwoordige Lions-club en haar leden actief in de wereld van vastgoed en uitgeverijen.

(3) Rapporten bijvoorbeeld van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (“Verkenningen beladen erfgoed” in 2019 en 2021) en van de adviesgroep Slavernijverleden aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (“Ketenen van het verleden”, 2021)

(4) A. Bossers, “Beknopte geschiedenis der katholieke missie in Suriname, door een pater redemptorist”, Drukkerij Alberts, Gulpen, 1884. Op blz. 205 geeft Bossers een summiere levensschets van Donders; zijn standplaatsen Paramaribo, Batavia en Coronie worden hierin níet genoemd.

(5) “Pater Donders”, De Tijd, het godsdienstig-staatkundig dagblad, 23 februari 1887

(6) De Tilburgse Courant was een behoudende, katholieke krant die verscheen van 1869 tot 1931, aanvankelijk tweemaal per week, vanaf 1911 dagelijks.

(7) De Volksmissionaris was een katholiek maandblad dat gedrukt werd in Roermond. Auteur Cornelius van Coll (1842-1922) ging in 1871 als missionaris naar Suriname en werd later met name bekend als (autodidact) etnoloog. Van Coll heeft enige tijd op Batavia verbleven, vlak nadat Donders daar was weggestuurd. Hij schreef de levensschets in opdracht van bisschop Schaap te Paramaribo.

(8) Nederlandsch West-Indië: “Levensschets van den Eerwaarde Pater E. Startz, Redemptorist, Missionaris van Suriname”, in: De Katholieke Missiën 1886-87 Jrg. 12 aflevering 5.

(9) “De Glorie van Tilburg”, Nieuwe Tilburgsche Courant, 12 januari 1918. De katholieke NTC, in 1879 opgericht door oud-Zouaaf Antoine Arts, was begaan met de positie van de katholieke arbeiders, meer dan de lokale clerus en de lokale fabrikanten lief was.

(10) Donders-artikelen verschijnen nu ook in het Nieuwsblad van het Zuiden, in 1917 opgericht door de textiel-industrieel Henri Blomjous, als gematigde concurrent van de NTC.

(11) Richard Abbenhuis (1897-1982) was een Frater van Tilburg en schreef dit boekje onder de alias Toriman. Het is een bewerking van een eerdere biografie door Kronenburg uit 1925, voor gebruik in het onderwijs. In 1943 herschreef Abbenhuis het onder de naam Frater Fulgentius, ten behoeve van opname in de serie “Suriname, Grote Mannen”.

(12) Pater H. Helmer C.ss.R., “Een groot Nederlander in Suriname. Leven en werken van den Eerbiedwaardige Dienaar Gods Petrus Donders”, Tilburg: Henri Bergmans, 1946. Waarschijnlijk baseerde journalist Bernard van Dijk zich hierop toen hij in 1982 Donders in een kop de “Grondlegger kerk in binnenland” noemde (Nieuwsblad van het Zuiden, 8 mei 1982, pag 17).

(13) Nicolaas Govers (1879-1957) werd in 1951 vice-postulator voor het heiligverklaringsproces vanuit het bisdom Paramaribo. Hij publiceerde twee biografiën over Donders, in 1915 en in 1946.

(14) Alleen de zondaguitvoering zat vol. De kop van een grote recensie de dag erop luidde: “Peerke Donders werd beter bekend door dit spel”, Nieuwsblad van het Zuiden, maandag 3 september 1956.

(15) “Verwijt uit Derde Wereld: Missie hand in hand met kolonialisme”, Nieuwsblad van het Zuiden, 14 mei 1982

(16) J. Dankelman, “Peerke Donders; Schering en inslag van zijn leven”, Gooi en Sticht, Hilversum, 1982, blz 238. Pater Dankelman (1914-1989) boekte succes als vice-postulator van het bisdom Den Bosch, want onder zijn leiding kwam de zaligverklaring van 1982 tot stand. Zijn boek diende als populaire onderbouwing.

(17) Nieuwsblad van het Zuiden, 15 mei 1982, over de tentoonstelling in de Oliemeulen. Overigens is het hoofdgebouw van de Oliemeulen gebouwd met geld vergaard in de koloniën (familie Bles)

(18) “Peerke Donders is bijna zalig”, N.R.C. Handelsblad, 7 september 1979

(19) “Belangstelling voor Peerke neemt flink toe”, Het Nieuwsblad van het Zuiden, 24 december 1980

(20) “Opgelegde vroomheid vermeden”, Nieuwsblad van het Zuiden, 22 mei 1982 (boekrecensie)

(21) “Tentoonstelling Peerke Donders in Oliemeulen”, Nieuwsblad van het Zuiden, 15 mei 1982. Dat Donders “geen al te geweldige dingen” heeft gedaan, maar “de gewone dingen schijnbaar buitengewoon” schreef ook kerkhistoricus Joop Vernooij in het oecumenisch-katholieke weekblad De Bazuin, 21 mei 1982. In 2000 werd Vernooij door de kerkleiding gedwongen te vertrekken uit Suriname, vanwege zijn al te open katholiciteit/interreligieuze opstelling.

(22) K. Bijker, “De heilige van de Heikant. Tilburg en de zalige Peerke Donders”, in: “Godsvrucht en deugdzaamheid. Godsdienst en kerk in Tilburg door de eeuwen heen”, Gianotten, Tilburg, 1997, blz. 166.

(23) “Peerke Donders al heilig bij de put. Amsterdamse antropoloog onderzoekt zaligverklaring”, Brabants Dagblad, 15 januari 1997. N.b: Uit Bijkers’ onderzoek blijkt dat de waterput ‘van Peerke’ (zie foto) al vroeg als een potentieel probleem werd gezien. ”Valsche devoties en bespotting” zouden een smet op de kandidaat-zalige kunnen werpen (zie blz 150-152).

(24) Aldus Denis Hendrickx in Dagblad Trouw, 7 april 2007: “Peerke moet in 2009 heilig zijn” – door Toine van Corven. Hendrickx is dan pastoor in Tilburg-Noord, prior van de Norbertijnen en bestuurslid van de Stichting Petrus Donders, die met een speciale taskforce heiligverklaring van de missionaris nastreeft. Het is niet denkbeeldig dat nu gemikt wordt op 2032, het driehonderdjarig jubileum van de orde der redemptoristen. Daarvoor moeten wel enorme bedragen aan Rome worden overgemaakt.

(25) K. de Beer, “Tilburgs Bijnamenboek” op www.cubra.nl bij werkelijke personen, zie: Petrus Donders C.ss.R. Het bijnamenboek wordt aldoor aangepast en aangevuld, een levend document derhalve.

(26) Citaten van de publicisten Paul Spapens, Jace van de Ven, Ed Schilders, Karel de Beer en Bas Mulder.

(27) “Open kaart op tentoonstelling Peerke Donders Paviljoen”, bd.nl, 27-10-12, bij de opening van de tentoonstelling “Zielenzorg en zielenmoord, Peerke Donders en slavernij” in het “Museum voor Naastenliefde” in Tilburg Noord.

(28) “Peerke Donders had geen lepra: “‘Dit draagt zeker bij aan heiligverklaring’”, Omroepbrabant.nl, 28 januari 2017

(29) De citaten in het magazine zijn afkomstig van Paul Spapens, Denis Hendrickx, Wim van de Donk, Caroline Evers, Claudia Peters, Jacques de Leeuw, Eric Jagdew en Karel Choennie.

(30) De theologen en geestelijken zijn in de tekst genoemd. De CDA-politici die zich uitspraken waren De Ridder, Grapperhaus en Hirsch-Ballin.

(31) Voorzitter Hein van Oorschot bedient Omroep Brabant TV op 10 januari en NPO Radio 1 op 15 januari 2018. Met ‘Multatuli’ refereert Van Oorschot aan een veelgebruikt ‘Wee wee’-citaat uit een brief van Donders aan zijn sponsor in Nederland. Dat citaat analyseer ik uitvoerig in mijn artikel op tilburgers.nl “Black lives matter, ook in Tilburg” (2020). In 2021 werd het citaat opzichtig aangebracht op het Peerkemuseum in Tilburg noord – zij het onvolledig.

(32) Choennie, de bisschop van Paramaribo, formuleert dit in 2018 in het bisschoppelijk lijfblad “Omhoog” en herhaalt dit in een portretartrikel over Donders in het redemptoristen-tijdschrift “Gerardus” (2021, nr 4). Deze framing is niet los te zien van katholieke pogingen een benodigd Donders-wonder te laten plaatsvinden in Latijns-Amerika (Brazilië of Suriname). In 2020 kwam ook de pauselijke bul “Querida Amazonia” uit, waarin de kerk zich respectvoller opstelt richting inheemsen. Een nieuwe heilige moet ook een nieuw patroonschap hebben. De Tilburgse pogingen vanaf 2003 om Donders tot patroon van de multiculturele samenleving te bombarderen zijn blijkbaar ingewisseld voor een Amazone-patronaatschap.

(33) Reformatorisch Dagblad, 14 augustus 2018. “Donders was prediker en verpleger”, aldus Ronald Peeters. Maar volgens Vernooij (2017) zijn er geen aanwijzingen dat de rk-priesters op de leprozerie verpleegden, dat behoorde niet tot hun taken en paste niet in hun denkkader. Op Batavia werkten vele paters, voor korte of langere tijd.

(34) E. Verhoeven, 2018, “Peerke Donders. De Apostel der Melaatsen”, erfgoedbrabant.nl, 25 april 2018. Als het gaat om de doodskisten: die waren vooral bedoeld om de melaatsen zich te laten verzoenen met de dood. De planken ervan kwamen onder meer van het hospitaal dat op zijn einde liep. Donders’ huismeid Cornelia bestelde haar planken zelf, bij frater Frans. Donders herinnerde Frans eraan in zijn brief van 14 november 1880.

(35) Auteur onbekend. Het ontbreken van een naamsvermelding is vrij gebruikelijk in Stadsnieuws Tilburg.

(36) Omroep Brabant TV, Brabant-Nieuws, 10 juli 2018

(37) Brabants Dagblad 2018 tot 2022. Ingezonden brieven en online bijdragen op social media, met name via bd.nl

(38) L. de Wijs, Nieuwe Tilburgsche Courant, 14 januari 1937. Lambert de Wijs (1882-1949) was een lokaal historicus die schreef onder het pseudoniem Gerard van Leyborgh. Hij onderzocht en beschreef “Drie tijdstippen uit Tilburg’s economisch leven”. Deze aflevering werd gepubliceerd “Bij den 50sten sterfdag van Peerke Donders”.

(39) Donders C.ss.R. in zijn tweede autobiografie (13 augustus 1879): “Daar ik alsdan niet sterk was en uiterlijk zwak scheen te zijn werd ik, op voorspraak van mijn dokter, voor een jaar uitgesteld, zoo tot het vijfde jaar, waarna ik vrij van den dienst verklaard werd door de bijzondere beschkking Gods.” In: A. van Dongen, 2009, “Peerke Donders; een leven in brieven”, Stichting Mommerskwartier/ Stadsmuseum Tilburg, blz 129. In dit boek zijn alle (bekende) brieven én twee autobiografieën van Donders samengebracht, zonder commentaar. Zijn eerste Curriculum Vitae (1874) gaat met name over de periode in Nederland. Hij noemt daarin veel ‘eerwaarde’ katholieke personen en spreekt met geen énkel woord over Batavia, slaven, melaatschen, Indianen of (Bosch)n*g*rs. Op verzoek van zijn overste Schaap schreef hij in 1879 een uitgebreider, tweede autobiografie. Daarin beschreef hij alleen zijn bekeringswerk onder de Indianen – dat hij grotendeels als mislukt beschouwde.

(40) C. Weijters, “Was Petrus Donders weinig begaafd?”, Roomsch Leven, 23 december 1960. Roomsch Leven was een weekblad voor het katholieke gezin in het dekenaat Tilburg. Cees Weijters (1894-1988) was een Tilburgse onderwijzer en lokaal historicus.

(41) Zie A. van Dongen, “Peerke Donders; een leven in brieven” (2009), bijv: blz. 110, 129, 131: [ik heb een] “Zeer goede gezondheid door Gods goedheid” (Gewetensonderzoek, kort na 1874) en “De goede God schonk mij gezondheid, moed en kracht om de zieken te bedienen en de heidenen te doopen” (Curriculum Vitae, 13 augustus 1879). “Ik geniet nog altoos eene goede gezondheid, kan alles meedoen. Zelfs ben ik nog in staat om op mijne beurt de H. Mis te lezen enz enz te Burnside, dat wel twee en een half uur van Mary’s hoop gelegen is.’ (Brief 3 oktober 1884, aan pater Antonius Hengst te Amsterdam, die hem eerder een harmonium had gestuurd.)

(42) K. de Beer, “Tilburgs Bijnamenboek” op www.cubra.nl, bij werkelijke personen: Laurentius Joannes Janssens (1817-1899). Dit was Donders’ werkgever. Sukkelaar werd al eerder vermeld in werken van onder andere Jan Kronenburg (1925, blz 17) en Anton van Duinkerken (over Vroomheid).

(43) A. van den Oord, 2007, “Voor het oog van het kerkvolk. Tilburgse volksklasse tussen klerikale normering en geleefde praktijk, 1927-1939”, Stichting Zuidelijk Historisch Contact, Tilburg, 2007, blz 146

(44) Dankelman (1982); Donders’ reislust blijkt uit verschillende hoofdstukken. Het waren weliswaar werkreizen, maar Donders roeide niet zelf, daar had hij zijn slaven voor.

(45) De Brabantse missionarissen in spé hadden een duidelijke voorkeur voor de Verenigde Staten als werkgebied, vanwege de mooiste ‘Indianenverhalen’ over edele wilden. “In dien tijd ging alles naar Noord-Amerika”, schreef Donders in zijn autobiografie van 1879, maar hem werd voorgehouden “dat het billijk was, dat onze eigene kolonie voorging”. (A. van Dongen, 2009, blz. 130). Zie ook “De gemakkelijkste weg naar de hemel – Het Brabants katholiek offensief in de Verenigde Staten” (T. Bekkers, 2019)

(46) E. Klinkers, 2003, “De bannelingen van Batavia, lepra-bestrijding gedurende de 19e eeuw in koloniaal Suriname”, OSO Tijdschrift voor Surinamistiek, 2003.1

(47) S. Snelders, 2017, “Leprosy and Colonialism: Suriname Under Dutch Rule, 1750-1950”, Manchester University Press, Manchester. Met name hoofdstuk 4 “Battleground in the Jungle: the Batavia leprosy asylum in the age of slavery”.

(48) Feitelijk werd Donders door de bewoners uit het melaatsenoord gewerkt. Over Donders’ verwijdering – een gevoelig punt – schreven zijn biografen uiteenlopend, maar toch vooral kort, bedekt en vergoelijkend. Slaafgemaakten en melaatsen hadden wel degelijk ‘agency’, als je goed door de bronnen heen leest. Wat de reden was voor zijn terugplaatsing, enkele jaren later op zijn oude dag, is voer voor speculatie.

(49) J. Vernooij, 2017, “Lepra en katholieke kerk in Suriname (19e eeuw)”, Academic Journal of Suriname, Volume 8, p. 762-770, blz 764.

(50) J. Kronenburg, “De eerbiedwaardige dienaar Gods Petrus Donders C.SS.R.: nieuwe levensbeschrijving”, Uitgeverij Bergmans, Tilburg (1925). Kronenburg (1853-1940) was overste van de Nederlandse redemptoristen. Hij publiceerde veel heiligenboeken, bij voorkeur uiteraard over die van zijn eigen orde, zoals Alfonsus van Liguori en Gerardo Maiella. Op blz 90: “De sica of zandvloo, zeer talrijk in Suriname, springt niet hooger dan ongeveer tien centimeter van den grond, nestelt zich voornamelijk onder de huid van den voet, vermenigvuldigt zich daar buitengewoon sterk, en veroorzaakt hevige jeuking; zij moet met een doorn of een naald verwijderd worden.” Elkaar daarmee te helpen was waarschijnlijk een dagelijks tafereel op het melaatsenoord.

(51) A. Bossers (1884) Blz 234; over de Tilburgse pater P. J. Rutten. Hij overleed op jonge leeftijd aan “rotkoorts”.

(52) “Peerke Donders in het melaatsenkamp”, G. Witlox, 1956. Op het melaatsenoord Batavia leefden de besmetten en de gezonden nog niet gescheiden, zoals in latere leprozeriën het geval zou worden. De overdrijving van de besmettelijkheid en de verminkingen (stinkende, etterende wonden en ledematen die afvallen) spreken van oudsher tot de verbeelding en zijn cultureel ingeslepen. De overdrijving was instrumenteel voor de beleving en het vergaren van financiële steun aan de missie vanuit Nederland. Zie ook E. Klinkers (2003) en S. Snelders (2017).

(53) Donders’ brief van september 1844 aan de redacteur van De Godsdienstvriend: (…) “dat ik geenszins twijfel, of de goede god heeft, in Zijne oneindige barmhartigheid, hun deze ziekte overgezonden, om die verdwaalde schapen op den rechte weg der zaligheid te brengen.” In: A. van Dongen, 2009, “Peerke Donders; een leven in brieven”, Stichting Mommerskwartier/ Stadsmuseum, blz. 41.

(54) “Missionsblatt aus der Brüdergemeine”, 1861, blz 247. Het citaat van deze EBG-zendeling is te vinden in Ellen Klinkers (2003), “De bannelingen van Batavia”, OSO Tijdschrift voor Surinamistiek, 2003.1, blz 58-59.

(55) J. Kronenburg (1925) Blz 190: “Ofschoon hij zelf op de plaats cacao in voorraad had, wilde hij de chocolade liever ontberen en de cacao verkoopen, dan zijn smaak te voldoen of de bedienden met de bereiding lastig te vallen”.

(56) J. Dankelman, Schering en inslag, 1982, blz 219: “betuig hun mijn droefheid over het zondig leven van velen in weerwil van mijn herhaalde aanmaningen. Moge zij toch eindelijk eens begrijpen, hoe groot kwaad de zonde is.”

(57) Zie A. van Dongen, “Peerke Donders; een leven in brieven” (2009), blz. 96: “Mag ik ook U Eerwaarde herinneren aan de belofte van eene kleine serafine [huisorgel] te zenden ten gebruike voor de Indianen, vooral om ze in de kerk te krijgen en hen zo te lokken en, moge de goede God het geven, hen te bekeren? Ook de Galerij der Heiligen, een serie van 10 deeltjes?” (brief 24 september 1882); blz. 103: “Laten wij voor elkanderen dagelijks bidden, opdat wij mogen volharden in onze H. Roeping en zalig worden.” (brief 21 december 1883); blz. 129: “Ik wensch dat wij allen Heiligen mogen worden” (Gewetensonderzoek, kort na 1874).

(58) J. Dankelman, 1982, “Peerke Donders; Schering en inslag van zijn leven”, Gooi en Sticht, Hilversum, noot onderaan blz 164. De anekdotes, opgetekend in 1914, staan vermeld in de processtukken te Rome t.b.v. de zaligverklaring.

(59) J. Vernooij, 2017, “Lepra en katholieke kerk in Suriname (19e eeuw)”, Academic Journal of Suriname, Volume 8, blz 764. Voor singi neti zie ook de brief van Donders aan pater Luyben van 25 sep 1882.

(60) Volksmissies waren pogingen om en masse het geloof en de zedelijkheid op te krikken door priesters van buiten binnen te laten en dan samen een soort religieus aanvalsplan uit te voeren. Het is iets naar Europees model. Donders besloot ertoe in 1875 (zie onder andere Dankelman blz 171). Het werkte niet, of maar heel even.

(61) J. Vernooij, 1974, “De Rooms-Katholieke Kerk in Suriname vanaf 1866”, proefschrift K.U.N., Westfort, Paramaribo

(62) J. Kronenburg, 1925, blz. 203-204: “een Chinees bleef nog weigeren; hij nam zijn kind op den eenen arm, een groot mes onder den anderen, en vluchtte aldus het bosch in, onder den wanhoopskreet: ‘Liever maak ik het dood, dan het af te geven!’ Pater Donders verneemt het, ijlt den radeloozen man achterna, en komt eindelijk uit het bosch terug, het kleine kind zelf dragend. De vader had het hem vrijwillig afgestaan. De Commissaris prees hoogelijk het gedrag van den Dienaar Gods en op zijn verzoek bracht het Gouvernement zijn bijzonderen dank aan Pater Donders voor zijne krachtdadige medewerking.”

(63) Deze poging is beschreven door verschillende biografen, waaronder Dankelman (1982). Zie ook Vernooij (2017) in Academic Journal of Suriname, Volume 8, blz 764.

(64) Karin Bijker in het Brabants Dagblad, 15 januari 1997

(65) H. Fitters, 2020, “Peerke en het verdeelde verleden”, in: Heilzame verwerking van het slavernijverleden voor ‘wit’ en ‘zwart’, Den Haag, blz 55 noot 34

(66) Collectief fantasma is een term gemunt door P. Margry in zijn beschrijving van hoe katholiek Nederland begin vorige eeuw de Brabantse zieneres Janske Gorissen adoreerde. Dat werd vervolgens een collectief trauma. Zie “Vurige liefde: het geheim rond het bloedige bruidje van Welberg”, Prometheus, 2021.

(67) E. van Lieshout, 2020, “Burgerschap, Peerke Donders en Suriname”, Stadsmuseum Tilburg. Het boekje is een voortvloeisel uit de standbeelddiscussie, maar een volledig witte productie. Op de voorzijde is nota bene een aap afgebeeld. Leerlingen komen daarop uit dat je een goede (Til)burger bent als je je spiegelt aan Donders. Het burgerschapsthema wordt aldus misbruikt ter propagering van een erfgoedpersonage. Het werkboekje is daarmee niet dekoloniaal en heeft een beperkte houdbaarheid.

(68) Kerkplantingen, missionarissen en zendelingen worden ook wel “agents of empire” genoemd; vertegenwoordigers van de koloniale staat. Dit in navolging van A. Thompson (2005) “The Empire Strikes Back? The Impact of Imperialisme on Britain from the Mid-Nineteenth Century’” Zending en missie speelden een belangrijke rol in het doortrekken van de kolonisatie na het verbod op de trans-Atlantische slavenhandel (1835) en de afschaffing van de slavernij (1863). Voor wat betreft Suriname liep het koloniale project tot 1975 (de onafhankelijkheid). Nederlandstalig onderzoek hieromtrent begint op gang te komen. Zie bijvoorbeeld “Slavernij en kerken in Suriname” (Vernooij, 2011); “Heilzame verwerking van het slavernijverleden voor ‘wit’ en ‘zwart’, een bijdrage vanuit de kerken” (2020); “Missionarissen. Geschiedenis, herinnering, dekolonisering” (Goddeeris, 2021); “Kerk, kolonialisme en slavernij: verhalen van een vervlochten geschiedenis” (De Leede, 2023), “Gids Kerk & Slavernijverleden: een eerste verkenning” (Hondius, 2023); “Een knecht der knechten sy hy syne broederen” over Christelijk geloof en slavernij in het Nederlandse Atlantische koloniale rijk (Ipenburg, 2024) en “Een westers beschavingsoffensief, sporen van het koloniaal en postkoloniaal verleden van Tilburg” (Hoefte, 2024).