Het ergst denkbare wordt ineens weer een heel reële mogelijkheid
We hebben deze foto allemaal voorbij zien komen, de afgelopen dagen. Iemand wees me op het feit dat dit meisje geen veters meer in haar schoenen heeft. Die hebben ze haar afgenomen: standaardprocedure ter voorkoming van zelfmoord. Maar dit meisje is ongeveer twee jaar oud.
Waarom is dit schokkend? Omdat de agenten in kwestie kennelijk niet eens meer het vermogen aan de dag leggen om na te denken over wat ze aan het doen zijn. Een meisje van twee dat gescheiden wordt van haar ouders zal evident niet in staat zijn om zelfmoord te plegen – laat staan met gebruikmaking van haar schoenveters. Maar dat doet er kennelijk niet toe: regels zijn regels, en die moeten zo getrouw en consequent mogelijk worden toegepast. Nadenken over de toepasselijkheid en wenselijkheid van die regels maakt de zaken alleen maar ingewikkelder. Dus het is beter om gewoon te doen en niet te veel te denken.
Ik herinner me van mijn geschiedenislessen op de middelbare school dat men zich de vraag stelde hoe al die verschrikkingen van de twintigste eeuw in godsnaam mogelijk waren geweest. Hoe kan een mens zo ver gedreven worden de ander niet eens meer als mens te zien? Een lastige vraag die nog altijd regelmatig gesteld wordt – bijvoorbeeld tijdens de jaarlijkse dodenherdenking op 4 mei.
En tegelijkertijd vinden we hier, recht onder onze eigen ogen, het antwoord. Het ergst denkbare dat we een ander kunnen aandoen, begint met de stelselmatige dehumanisering van die ander. Het begint met het maken van een onderscheid tussen mensen wiens noden en rechten er wél toe doen, en de minder-menselijke mensen die ons slechts tot last zijn: tussen “goed” of “normaal” volk enerzijds, en de “parasieten/profiteurs/gelukszoekers” anderzijds. Het begint met het soort uitspraak dat sommige mensen geen mensen zijn, maar “beesten” (iets dat heus niet alleen gezegd wordt door de huidige bewoner van het Witte Huis).
Een volgende stap is dat je onmenselijk strenge regels maakt die slechts op die gedehumaniseerde ander van toepassing zijn, en die boven iedere menselijke maat zijn verheven. Het is misschien niet leuk – “ik heb zelf ook kinderen”, etc. – maar we MOETEN dit nu eenmaal zo doen. “Ze” geven ons geen andere keuze.
En dus scheiden we ouders van hun kinderen, stoppen we onschuldige mensen in de gevangenis, laten we ze met duizenden verzuipen in de Middellandse Zee, maken we dealtjes met dictatoriale regimes buiten de Europese grenzen, en deporteren we mensen terug naar oorlogsgebieden. Dat is immers waar de regels ons toe “dwingen”, en regels zijn nu eenmaal regels. En daar kan een individuele douanebeambte, politieagent, IND-er of burger niets aan veranderen – die voert de regels alleen maar uit.
Iets simpels en ogenschijnlijk nietszeggends als het verwijderen van de veters uit een kinderschoentje is wat mij betreft het ultieme voorbeeld van die logica. De vraag of de regel hier van toepassing is, wordt niet eens meer gesteld. Protocollen en richtlijnen worden tot noodzakelijkheden gemaakt – een door mensenhanden geschreven wet tot goddelijk decreet verheven. We doen wat ons wordt voorgeschreven zonder daar bij na te denken. We kunnen – nee, we mógen – er überhaupt niet over nadenken.
En het ergst denkbare wordt zo ineens weer een heel reële mogelijkheid.
Mathijs van de Sande
(“Dat is immers waar de regels ons toe ‘dwingen’, en regels zijn nu eenmaal regels. En daar kan een individuele douanebeambte, politieagent, IND’er of burger niets aan veranderen – die voert de regels alleen maar uit.”)
Regels zijn heilig omdat ze de staatsorganisatie kenmerken en karakter geven.
Indien je als staatsambtenaar de regels stipt uitvoert zit je altijd goed omdat je daarvoor salaris blijft ontvangen.
Nog sterker – boven je hoofd zit altijd je baas te controleren of je je werk goed doet.
Wat is er hier tegen te zeggen?
Uit de geschiedenis en rechtspraak blijkt dat stipt uitvoeren van regels uit je functie als ambtenaar geen bescherming biedt voor een mogelijke veroordeling over schending van mensenrechten.
Mogelijk het meest frappant is het voorbeeld van de nazi-Duits ambtenaar Rudolf Eichmann die verantwoordelijk was voor het stipte papierwerk tijdens deportaties van joodse mensen in zijn functie als referent van abteilung IVB met hoofd Albert Hartl die tevens onderdeel van Gestapo was.
Deze Eichmann beweerde de hele tijd tijdens zijn rechtszaak dat hij enkel papierambtenaar was die ” vooral de richtlijnen van de Staat stipt heeft uitgevoerd, inclusief de opdrachten van de leidinggevenden boven hem” in de volle overtuiging dat hij hiermee zijn ambt voorbeeldig deed vervullen en anders zou hij zelf onder strafrecht komen te staan voor het niet uitvoeren van werkopdrachten.
Hij is als misdadiger veroordeeld.