Historicus Henk Wesseling sluit de ogen voor antisemitisme

Aan de hand van leven en werken van Renan, Scheffer en Psichari vertelt Wesseling een boeiend verhaal over de negentiende-eeuwse Franse cultuur. Het is alleen vreemd dat hij voorbij gaat aan de kwestie van Renan en het semitische ras. Het is dubbel zo vreemd, omdat deze “grootste Franse geest van de negentiende eeuw” juist een van de grondleggers was van het hele onderscheid tussen ariërs en semieten. Daarmee heeft hij de weg voor het racistische antisemitisme als maatschappelijke stroming geëffend. Ja, het is driedubbel zo raar, want de allereerste keer in de geschiedenis dat iemand überhaupt het woord “antisemitisme” gebruikte, was toen een joodse auteur er de denkbeelden van diezelfde Renan mee omschreef. In de Amsterdamse Bibliotheca Rosenthaliana is een blaadje uit 1860 te vinden, waarin Moritz Steinschneider benadrukt hoe belangrijk het is om “…de consequenties, of liever gezegd de inconsequenties van zijn [Renans] antisemitische vooroordelen bloot te leggen.” In Histoire générale et système comparé des langues sémitiques (1855), door Wesseling terloops genoemd als “zijn grote boek”, stelde Renan dat het semitische ras “een inferieure combinatie van de menselijke natuur” was. Hij omschreef de semieten (joden én moslims) op verschillende plaatsen als kleingeestig, lui, lelijk, egoïstisch, tiranniek, immoreel, wellustig, onbetrouwbaar, haatdragend en gewelddadig. De beroemde Franse historicus Jean-Pierre Vernant merkte op dat we zulke negentiende-eeuwse rassentheorieën haast niet meer los kunnen denken van hun twintigste-eeuwse gevolgen. Bij de voorstellingen van ariërs en semieten, schrijft Vernant, “…zien we vandaag onvermijdelijk op de achtergrond het donkere silhouet van de vernietigingskampen en de opstijgende rook uit de ovens”. Wesseling lijkt daar niet zo mee te worstelen. Renans meest gelezen boek, Vie de Jésus (1863), komt ook ter sprake. Volgens Wesseling draait het om de stelling dat Jezus een groot mens was, maar geen zoon van God. Renan heeft die stelling met kritisch bijbelonderzoek, maar ook “met veel gevoel voor poëzie” uitgewerkt tot een “levendig verhaal”, waar de kerk woedend over was. Het beste dat je over die samenvatting kunt zeggen, is dat ze nogal onvolledig is. De grootheid van Jezus lag er volgens Renan niet in de laatste plaats in dat hij het jodendom in zichzelf had overwonnen. Hij had zich vrijgemaakt van de “vermoeiende pedanterie van de joden van zijn tijd”, “vrij van bijna alle gebreken van zijn ras”, zoals de schampere toon die joden “bijna altijd” aanslaan als het even tegenzit. De “grootste Franse geest van de negentiende eeuw” zinspeelde op de mogelijkheid dat Jezus als noordelijke Galileeër van een ander ras was.

Joris Verheijen in Het merkwaardige voorval met Renan en het antisemitisme (Historiek.net)