Hoe Nederland al bijna 75 jaar oorlogsmisdadigers beschermt
De Nederlandse staat stopt al bijna 75 jaar vakkundig Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië in de doofpot. Dat wisten we al, maar hoe dat precies in zijn werk ging en gaat, valt te lezen in het boek “De Indische doofpot” van Maurice Swirc, dat begin vorig jaar uitkwam. Het boek volgt de decennialange rode lijn langs de diverse politieke kopstukken (zoals de minister-presidenten Louis Beel en Willem Drees), politieke partijen (allemaal, behalve de CPN), media (de meeste kranten volgden de staatspropaganda) en belangengroepen (zoals die van oud-Indiëgangers) die het vervolgen van oorlogsmisdaden tijdens de onafhankelijkheidsoorlog van Indonesië frustreren.
“De Indische doofpot” begint met een schets van bijna 350 jaar kolonisatie en beschrijft dan de dekolonisatie-oorlog zelf en de oorlogsmisdaden die plaatsvonden. Het meest centraal staan de slachtingen van generaal Westerling op Zuid-Celebes. Die joeg persoonlijk honderden mannen een kogel door het hoofd. Dat ging volgens wat later de “methode-Westerling” genoemd zou worden, en werd overgenomen door een aantal andere legerofficieren die even grote of zelfs grotere bloedbaden aanrichtten. Westerling en de zijnen kregen de bevoegdheid om zogenaamd “standrecht” toe te passen. Dat kwam neer op: Westerling of een andere legerbaas besloot alleen, ter plekke, op dat moment of iemand zou worden neergeschoten, en voerde dat vonnis meteen persoonlijk uit. Dat werd “standrecht” genoemd, een verhullend woord dat een vorm van juridische legitimiteit suggereert. Het ging natuurlijk gewoon om massamoord. De rechtvaardiging voor dit “standrecht” werd gezocht in het feit dat er veel “onrust” in het gebied was dat “gepacificeerd” moest worden. De bazen van Westerling waren dan ook zeer tevreden met de “rust” die hij wist te brengen.
Onderzoeksrapport onder de pet
De hoogste koloniale bestuurslagen in zowel Indonesië als Nederland wisten heel goed wat er aan de gang was, en hadden zelf toestemming gegeven voor het “standrecht”. Swirc schrijft: “Uit tactische overwegingen pleit Spoor [de hoogste militaire baas in Indonesië] al kort na het einde van de massamoorden op Celebes ervoor een onderzoekscommissie in te stellen.” Dat onderzoek komt er, en het oordeelt vrij mild, maar beschrijft wel de verschrikkelijk gewelddadigheden. De hoogste civiele bestuurder in Indonesië, Van Mook, adviseert daarom het rapport onder de pet te houden. Minister-president Beel doet dat, tot na de verkiezingen. Swirc: “Willem Drees volgt KVP-er Louis Beel op 7 augustus 1948 op als minster-president, maar ook hij houdt het rapport nog maandenlang achter voor de Tweede Kamer. Na een lange discussie besluit hij het parlement op 6 december van dat jaar [bijna twee jaar na dato] vertrouwelijk een samenvatting van het rapport te overleggen. Het leeuwendeel van het rapport blijft daarmee opgeborgen in een diepe ambtelijke lade.” Dat zet de toon voor wat er de jaren en decennia daarna zal gebeuren.
De misdaden van Westerling vonden eind 1945 en begin 1946 plaats. Ervoor en erna pleegden vele andere Nederlanders nog vele andere oorlogsmisdaden. Maar tot veel publieke verontwaardiging in Nederland leidt het niet. Dat komt gedeeltelijk doordat vrijwel alle media aan de leiband lopen van de staatspropaganda, teksten uit communiqués van de staat overnemen en beelden die de staat aanlevert gebruiken. De internationale pers is kritischer, maar Nederland zelf is een soort van echokamer waarin kritiek op het Nederlandse optreden meteen neergesabeld wordt, en kritische berichtgeving met argusogen bekeken wordt.
Slechts een handvol bladen neemt een kritischer houding aan, namelijk Het Parool, De Waarheid, De Groene Amsterdammer en Vrij Nederland. Zo langzaamaan in de loop van de oorlog worden in deze bladen persoonlijke brieven van soldaten gepubliceerd met gruwelijke details over wat er werkelijk gebeurde in “de Oost”. Deze brieven, samen met de dodenlijsten die op de voorpagina’s van alle kranten worden gepubliceerd, prikken gaten in het propagandabeeld van een “ordelijk” verloop van de oorlog.
Gehakt maken van nationale zelfbeeld
De grootste impact heeft de brief van officier Ko Zweeres. Zijn brief, die gericht is aan vrienden in Nederland, wordt integraal in De Groene gepubliceerd, en maakt gehakt van het zelffeliciterende nationale beeld. Zweeres beschrijft massamoorden, het platbranden van kampongs, seksueel geweld, een doofpotcultuur binnen het leger, afstraffing van kritische stemmen, en nog veel meer. Wat Zweeres’ brief legitimiteit geeft in de ogen van velen, is dat hij officier is en niet tegen de oorlog op zich is gekant.
Zweeres en zijn gezin worden in opdracht van het kabinet van top tot teen doorgelicht, om te kijken hoe hij in diskrediet gebracht kan worden. Zonder resultaat. Zweeres blijkt onberispelijk, hij is een nette liberaal, geen communist, lichamelijk en geestelijk gezond, niet overspelig, er is niks om hem of zijn vrouw op te pakken. Maar Zweeres weet dat de toorn van het land en de machthebbers boven zijn hoofd hangt. Nadat hij door een Officier van Justitie in Indonesië op het matje is geroepen, doet hij een mislukte zelfmoordpoging. Hij wordt nog een aantal maanden vastgehouden in Indonesië, maar kan dan terugkeren naar Nederland. Daar verliest hij zijn baan bij de NS. Pas in 1988 praat hij voor de eerste en enige keer met de pers over wat er met hem is gebeurd.
Maar zijn brief heeft grote impact, aldus Swirc. “Onmiskenbaar is dat zijn ‘commentaar op ons’ in De Groene Amsterdammer in 1949 onomkeerbare gevolgen heeft die doordreunen tot vandaag. Om te beginnen doordat mede in vervolg op zijn brief, vlak voordat Nederland in december 1949 wordt gedwongen om Indonesië te verlaten, toch nog drie onderzoekers vanuit Nederland naar de Oost worden gezonden. Zij zullen, ondanks alle weerstand die daartegen vanuit bestuurs- en militaire kring bestaat, een onafhankelijk onderzoek uitvoeren naar de ‘militaire terreur’ waarover de ‘officier uit Djokja’ schreef.”
Onderzoeksresultaten
Naar aanleiding van de brief van Zweeres is er in het land een boel ophef en vinden er stevige debatten in de Tweede Kamer plaats. Vooral een aantal PvdA-Kamerleden dringt aan op onderzoek, en uiteindelijk ziet het kabinet zich gedwongen dat toe te zeggen. De onderzoeksvraag wordt vanzelfsprekend flink beperkt, en de bevoegdheden van de onderzoekers flink ingeperkt.
De onderzoekers die de klus gaan doen, zijn Van Rij en Stam. Ze hebben een aantal maanden om in Indonesië bewijsmateriaal te verzamelen. Vanwege de onafhankelijkheid van Indonesië moeten ze daarna terug naar Nederland. Het kabinet is maar al te blij om geen enkele haast te maken met de afronding van het onderzoek en het inzien van de resultaten. Uiteindelijk leveren Van Rij en Stam pas vier jaar later, in 1954, hun rapport af.
Zoals indertijd gebruikelijk, is ook het rapport niet kritisch over de eeuwenlange aanwezigheid van Nederland in Indonesië en over de noodzaak van de oorlog op zich. Maar het veegt wel de vloer aan met het optreden van Westerling en consorten, en laat weinig heel van de zogenaamd juridische basis daarvan (“standrecht” en “noodrecht”). Het onderzoek concludeert dat vervolging van de oorlogsmisdadigers nog steeds mogelijk is, en bovendien dat een groot deel van het bestuurlijke en militaire apparaat tot in de bovenste regionen medeverantwoordelijk is.
Als vervolg op het rapport van Van Rij en Stam laat de minister onderzoek doen door de jurist Belinfante naar wie er concreet vervolgd zouden kunnen worden. Hij komt met een vervolgrapport waarin een flinke lijst namen staat. Onder andere de militairen De Vries (die als kolonel opdrachten gaf aan Westerling), Westerling zelf en de militairen die zijn methode overnamen (Rijborz, Vermeulen, Stufkens), en de hoogste legerbaas generaal Spoor. Ook de civiele autoriteiten blijven niet buiten schot. Zo meent Belinfante dat ook procureur-generaal Felderhof, de hoogste baas van het Openbaar Ministerie in Indonesië, vervolgd kan worden, omdat hij uiteindelijk instemde met de methoden van Westerling. En mogelijk zelfs Van Mook, de hoogste civiele baas in Indonesië. Uiteindelijk denkt hij niet dat de regering in Den Haag vervolgd kan worden, maar wel dat hun namen niet buiten de publiciteit zullen blijven.
Decennialange doofpot
Deze voor de bestuurders ijzingwekkende lijst maakt de rapporten explosief. Want velen die tijdens de slachtingen in Indonesië hoge functies hadden in Indonesië en Nederland, hebben nog steeds veel macht. Voorbeelden daarvan zijn hoge ambtenaren, militairen en ministers. De meest vooraanstaande persoon is Willem Drees, tijdens de moorden op Zuid-Celebes minister, en al jaren minister-president. Zij waren destijds medeverantwoordelijk voor de misdaden, en moeten nu beslissen over wat er met het rapport over de misdaden gaat gebeuren.
Het besluit van het kabinet, onder leiding van Drees, laat zich raden. De misdadigers worden niet vervolgd, en het rapport wordt zelfs niet vertrouwelijk met de Tweede Kamer gedeeld. De Kamerleden vragen er ook niet meer naar. Vier jaar later lijkt iedereen het rapport vergeten.
Pas 15 jaar later, in 1969, komt er weer beweging in de zaak. De ex-militair en nu communist Joop Hueting doet in het tv-programma “Achter het nieuws” een boekje open over zijn ervaringen als militair in Indonesië, en de wandaden en oorlogsmisdaden waar hij bij betrokken is geweest. Er volgt een hoop reuring, zowel van mede- als tegenstanders. Maar het tij lijkt wel een beetje te zijn gekeerd eind jaren zestig, met onder andere grote demonstraties tegen de Vietnam-oorlog en een breder anti-koloniaal sentiment. Grote criticaster in het parlement is de latere premier Joop den Uyl, die naar aanleiding van de uitzending het kabinet flink aan de tand voelt.
Excessennota
Wat volgt, is weer een huzarenstukje van ontwijking, vertraging en ontkenning. De premier op dat moment is KVP-er Piet de Jong, die eerder bij de marine heeft gewerkt. Samen met zijn kabinetsploeg doet hij het voorkomen alsof ze alle kritiek serieus nemen, en in de Tweede Kamer zeggen ze dan uiteindelijk ook een onderzoek toe. Een parlementaire enquête weigeren ze, dat zou hen wat al te onafhankelijk worden, net als een geheel onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek. Er komt een onderzoek in twee delen. Het eerste deel is wat later de “Excessennota” zal worden: een ambtelijke inventarisatie van het Nederlandse geweld dat in Indonesië heeft plaatsgevonden, op basis van al bestaande stukken.
De Jong laat in een brief aan de Kamer weten dat dat onderzoek gaat plaatsvinden. Daarover schrijft Swirc: “In deze eerste brief gebruikt de premier de term ‘excessen’, waarin deze conclusie feitelijk al ligt besloten: de wandaden die zijn gepleegd waren uitzonderingen die afwijken van de rest van de militaire werkelijkheid, waarin Nederlandse soldaten zich verder correct hebben gedragen.”
Het tweede deel van het onderzoek is een zogenaamde “Bronnenpublicatie”, uitgevoerd door de historicus Van der Wal. Op basis van die bronnenpublicatie zou dan diepgravender onderzoek gedaan kunnen worden. Van der Wal weigert hulp bij dat onderzoek, en wil het in z’n eentje uitvoeren. Dat het daardoor niet zo’n vaart loopt, komt het kabinet natuurlijk wel van pas. De bronnenpublicatie zal uiteindelijk pas in 1996 (!) door Van der Wal worden afgerond.
Daarmee is weer een crisis succesvol afgewend: een eerste inventarisatie laat zien dat er alleen sprake was van een aantal excessen. Diepgravender onderzoek zal nog heel lang op zich laten wachten. De doofpot kan zich weer een aantal decennia voortzetten.
Verjaring van oorlogsmisdaden
Het mooiste voor de misdadigers en voor de staat zou natuurlijk zijn als de misdaden in Indonesië überhaupt niet meer vervolgd kunnen worden. En dat is bijna het geval. Sommige misdaden zijn al verjaard in 1969. Andere misdaden nog niet, vanwege andere verjaringstermijnen, maar zullen dat wel de daaropvolgende jaren doen.
Tegelijkertijd wordt er gewerkt aan een verjaringswet, die juist moet voorkomen dat oorlogsmisdaden kunnen verjaren. Die wet is een gevolg van het verjaringsverdrag dat in de Verenigde Naties wordt besproken, en in veel landen in nationale wetgeving wordt omgezet. Het doel van de wet is vooral het voorkomen van het verjaren van oorlogsmisdaden van de nazi’s tijdens de Tweede Wereldoorlog.
En met een ingenieus technisch trucje wordt ervoor gezorgd dat Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië wel gewoon blijven verjaren. De verjaringswet heeft namelijk betrekking op twee wetten, eentje uit 1947 die gaat over oorlogsmisdaden van de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog. En een wet uit 1952 die onder andere gaat over alle andere eventuele Nederlandse oorlogsmisdaden. Maar omdat die wet uit 1952 pas is ingevoerd ná de oorlog in Indonesië, vallen misdaden begaan in die oorlog daar niet onder en blijven die gewoon verjaren. Over dit feit rept het kabinet (heel erg bewust) naar buiten toe en richting de Tweede Kamer met geen woord. Ze willen geen slapende honden wakker maken.
Bijna geen haan blijkt ernaar te kraaien. De wet wordt vrij moeiteloos de Tweede Kamer doorgeloodst, die zich onbewust of bewust om de tuin laat leiden. Een van de weinige hanen die er wel naar kraait, is de voorzitter van de Raad van State, die ook over nieuwe wetten een advies moet uitbrengen. Die voorzitter is good old Louis Beel, minister-president ten tijde van het plegen van veel van de misdaden, onder andere de slachtingen in Zuid-Celebes. Hij wil het graag nog even expliciet op papier hebben dat Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië inderdaad wél zullen verjaren.
Geen technische maar politieke kwestie
Zo heeft het kabinet het politieke vraagstuk van vervolging van oorlogsmisdaden effectief gereduceerd tot een technisch puntje over data van ingang van wetten, en van verjaringstermijnen. In de daaropvolgende decennia komen de oorlogsmisdaden nog af en toe in het nieuws, en dan wordt verwezen naar het eerdere besluit om niet te vervolgen, en het feit dat de misdaden ondertussen zijn verjaard zijn. Case closed.
Totdat weer enkele decennia later het Comité Nederlandse Ereschulden (KUKB) daar gaten in begint te schieten. Vanaf het begin van deze eeuw voert dit comité onder leiding van de Indonesische Jeffry Pondaag in samenwerking met Indonesische slachtoffers rechtszaken tegen de staat over oorlogsmisdaden in Indonesië. In 2008 stelt het comité de Nederlandse staat aansprakelijk voor de moorden in Rawagede en eisen Indonesische slachtoffers een schadevergoeding. De staat weigert, maar wordt later door de rechter gedwongen om toch schadevergoedingen te betalen. Daarna volgen er schadevergoedingen in nog meer zaken.
In 2012 wordt aangifte gedaan tegen militairen die de misdaden begaan hebben. Maar het OM weigert om over te gaan tot vervolging, vanwege “overwegingen van zuiver juridische aard”. Swirc merkt op dat dat opmerkelijk is, omdat het besluit om niet te vervolgen en de misdaden te laten verjaren overduidelijk een politieke keuze was van het kabinet-De Jong en voorgaande kabinetten.
Liegen en draaien door de jaren heen
In 2019 spreekt een rechter zich voor het eerst uit tegen de verjaring van oorlogsmisdaden in Indonesië. Volgens de rechter is het in het internationaal recht algemeen aanvaard dat oorlogsmisdaden niet kunnen verjaren, dus ook deze oorlogsmisdaden niet. Aangifte tegen militairen is sindsdien niet gebeurd, maar is nu wel een mogelijkheid.
En ook door onder andere de strijd van het Comité Nederlandse Ereschulden is er de afgelopen jaren eindelijk een door de overheid gefinancierd grootschalig onderzoek gekomen naar Nederlands geweld in Indonesië. Een onderzoek dat eigenlijk zo’n vijftig jaar geleden al was beloofd als vervolg op de Excessennota.
Het boek van Swirc is zeer interessant. Het legt de dynamieken bloot die ervoor hebben gezorgd dat de oorlogsmisdadigers in Indonesië niet zijn bestraft. Dit artikel is natuurlijk veel te kort om alle details uit het boek weer te geven, van de persoonlijke achtergronden van veel van de betrokken ambtenaren, bestuurders, wetenschappers en militairen, hoe die achtergronden en belangen hun handelen beïnvloedden, de dynamiek van het militaire apparaat, de politiek en de media, die er samen voor zorgden dat Nederlandse gruweldaden lang überhaupt niet aan het licht kwamen, en daarna zoveel mogelijk werden geminimaliseerd en gebagatelliseerd.
Het boek laat haarfijn het liegen en draaien zien, en hoe die politieke lijn van ontkenning die decennia geleden is ingezet, zich doorzet tot op de dag van vandaag en zich onder andere uit in de schandalige houding van de staat ten opzichte van de weduwes en nabestaanden van Rawagede, en andere slachtoffers van Nederlands oorlogsgeweld.
“De Indische doofpot. Waarom Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië nooit zijn vervolgd”, Maurice Swirc. Uitgeverij: Arbeiderspers, € 38,99. ISBN: 9789029541572.
Joris Hanse