Hongarije glijdt af naar eenpartijdictatuur
Sinds de verkiezingen van april 2010 is de ultra-conservatieve partij Fidesz alleenheerser in Hongarije. Rechters die de partij niet welgezind zijn, worden ontslagen en de pers wordt aan de leiband gelegd. Het wordt zelfs de EU te gortig en men probeert de Hongaarse regering terug in het hok te krijgen. Fidesz trekt zich vooralsnog niets aan van de kritiek en roert de nationalistische trom.
Bij die verkiezingen haalde Fidesz, de partij van premier Viktor Orbán, 52 procent van de stemmen. Door het verknipte kiessysteem kreeg men echter een tweederde meerderheid in het parlement en trok men direct alle macht naar zich toe. Volgens een groep vooraanstaande Hongaarse intellectuelen en critici gaat het sindsdien helemaal fout in het land. Volgens hen is Fidesz onder aanvoering van Orbán “met steeds hogere snelheid een eenpartijdictatuur aan het bouwen”. Zo wordt de rechterlijke macht onder politieke controle gebracht door rechters en aanklagers met vervroegd pensioen te sturen. Die worden vervangen door Fidesz-gezinde lieden. Ook het Constitutionele Hof dat nieuwe wetten toetst aan de grondwet is uitgebreid met regeringsgezinde rechters. Volgens de critici “markeert dit nieuwe systeem het einde van de onafhankelijke rechtspraak in Hongarije”.
Ook heeft de regering via nieuwe regelgeving de pers gemuilkorfd en de kieswet zodanig aangepast dat Fidesz er het meeste voordeel bij heeft. Verder is door de partij in de grondwet vastgelegd dat het huwelijk “een exclusieve verbintenis” is tussen een man en een vrouw. Homoseksuelen zijn zo grondwettelijk van het huwelijk uitgesloten. Critici vrezen verder dat de bescherming van het embryo, zoals die in de grondwet is opgenomen, een voorbode is op een beperking of zelfs verbod op abortus. In die grondwet is ook vastgelegd dat het christendom het fundament van de natie is, en daarin wordt ook de Hongaarse medeverantwoordelijkheid voor de Holocaust ontkend. Nog voor de goedkeuring werd de grondwet al zwaar bekritiseerd door de linkse en liberale oppositie, juristen en burgerrechtenactivisten. Tienduizenden Hongaren gingen de straat op om ertegen te protesteren.
“Aanval van links Europa”
In januari 2012 werd het zelfs de Europese Commissie (EC), die toch niet echt bekend staat als een links bolwerk, te gortig. Men acht de nieuwe Hongaarse grondwet “een ernstige en systematische schending van de democratie”. De commissie startte dan ook een officiële inbreukprocedure tegen Hongarije. Daarin hekelt de EC vooral de Hongaarse wetten die een aantasting vormen voor de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, de privacytoezichthouder en de centrale bank, én eist men aanpassing ervan. Hongarije kreeg een maand de tijd om op de kritiek te reageren, maar deed dat naar de zin van de commissie onvoldoende. Orbán wuifde namelijk alle kritiek weg en noemde het “een aanval van links Europa”. Daarop zette de EC in maart de volgende stap. Er werd een officieel ultimatum gesteld waarin geëist wordt dat Hongarije binnen een maand bepaalde wetten aanpast. Zo niet, dan legt de commissie de zaak voor aan het Europese Hof van Justitie. Dat kan in een uiterst geval Hongarije tijdelijk als EU-lid schorsen.
De Hongaarse premier verschilt overigens niet zo wezenlijk van de andere rechts-populistische leiders die sinds twee decennia in Europa opduiken. De Oostenrijkse Jörg Haider, de Poolse Kaczynski-tweeling, de Italiaanse Silvio Berlusconi en Geert Wilders: allemaal spelen ze de nationalistische kaart en stellen ze “de stem van het volk” boven de rechtsstaat die, hoe minimaal dan ook, burgerlijke vrijheden beschermt. Maar zelden spreekt het Europees Parlement zich uit over de situatie in een specifiek land. Naast Orbán heeft ook premier Mark Rutte het de laatste maanden geschopt tot agendapunt. Hem wordt door Europa verweten geen enkele afstand te nemen van het discriminerende Polen-meldpunt van de coalitiepartner PVV. Daardoor bevindt Rutte zich nu in het illustere gezelschap van regeringsleiders die het niet zo nauw nemen met de fundamentele rechten van de mens.
Nationalisme gemeengoed
Orbán leidde tussen 1998 en 2002 ook al een Hongaarse regering. Die kreeg toen gedoogsteun van de inmiddels vrijwel verdwenen extreem-rechtse partij MIÉP. Tijdens die eerste regering toonde Orbán al zijn anti-democratische en uiterst rechtse gezicht. De oppositie kreeg nauwelijks nog ruimte op de staatstelevisie, oppositionele kranten raakten hun overheidsadvertenties kwijt en de regering richtte een eigen krant op. Waar mogelijk werden oppositie-aanhangers uit leidinggevende functies ontslagen – een praktijk die Orbán ook nu weer massaal toepast: na topambtenaren regent het ontslagen onder directeuren van theaters, musea en nationale parken. Orbán speelt vandaag de dag gretig in op het nationalisme dat in de Hongaarse samenleving wijdverspreid is. Zo blijkt uit een Europees onderzoek van de Friedrich Ebert Stiftung (FES) dat 61 procent van de Hongaren vindt dat er teveel moslims in het land zijn, terwijl die maar 0,03 procent van de bevolking uitmaken. Eind 2011 nam het Hongaarse parlement nog een wetsvoorstel aan dat het aantal godsdienstige gemeenschappen dat op steun en erkenning van de staat kan rekenen, flink beperkt. Het zal niet verbazen dat moslims in die wet buiten de boot vallen, dat overigens tot groot genoegen van Geert Wilders. Die twitterde: “Geweldig! Voorbeeld voor de hele EU!”.
Naast Fidesz zit er nog een uitgesproken nationalistische partij in het parlement. Het gaat om het extreem-rechtse Jobbik, dat bij de verkiezingen een kleine 17 procent van de stemmen haalde. De partij is fel gekant tegen Joden. Volgens Jobbik-leider Gábor Vona, die ooit nog lid was van Fidesz, is “het volk van Hongarije” gezond, maar het land ziek. Hij wil dat oplossen door “de barbiepoppen, homo’s en Joden die in het parlement de lakens uitdelen” in de gevangenis te stoppen. Ook discrimineert Jobbik stelselmatig de Roma-minderheden in het land. Die behoren tot de armste en laagst opgeleide Hongaren. Volgens waarnemers wordt de discriminatie van Roma in de hand gewerkt door de economische crisis die in Hongarije harder toeslaat dan in veel andere Europese landen. Een zondebok is dan al snel gevonden.
Zwarthemden tegen Roma
In maart 2011 organiseerde Jobbik een nationale campagne tegen “zigeunerterreur”. Het protest spitste zich toe op Gyöngyöspata, een kleine gemeente 70 kilometer ten noordoosten van de hoofdstad Boedapest. Het gehucht heeft 2.800 inwoners, waaronder 450 Roma. Jobbik nam het initiatief tot een demonstratie. Er kwamen een paar duizend extreem-rechtsen opdagen, waaronder honderden geüniformeerde militieleden van Jobbik en aanverwante organisaties. De menigte werd toegesproken door Vona. Na de demonstratie bleven de in het zwart geklede milities in het dorp om te patrouilleren en “om orde op zaken te stellen”. Gedurende enkele weken terroriseerden, beledigden en bedreigden zij de Roma in het dorp. Die waren zo bang dat ze hun huizen niet meer uit durfden en hun kinderen niet meer naar school durfden te sturen.
In april 2011 kondigde de militie aan een trainingskamp te beleggen aan de rand van een wijk waar veel Roma wonen. Dat was zo bedreigend dat 267 Roma-vrouwen en kinderen het dorp ontvluchtten naar veiliger oorden. Ze werden daarbij geholpen door het Rode Kruis dat bussen ter beschikking stelde. De Hongaarse Fidesz-minister van Binnenlandse Zaken bagatelliseerde de hele kwestie en ontkende dat het een spoedevacuatie was. Het ging volgens hem om een “geplande vakantie”. De politie greep gedurende de belegering van Gyöngyöspata niet of nauwelijks in. Ook uit de mond van Orbán kwam geen onvertogen woord over de belegering, en dat is veelzeggend voor het extreem-rechtse klimaat. Het meest bizarre is nog wel dat volgens Janos Farkas, de leider van de Roma in Gyöngyöspata, veel Roma bij de verkiezingen juist op Fidesz hadden gestemd. Die partij “had ons werk beloofd”, aldus Farkas. Maar het enige dat de structureel uitgesloten Roma van Fidesz krijgen is massale dwangarbeid in grote publieke werken. Volgens de oppositie wordt de radicalisering gevoed door Fidesz. De top van die partij bekritiseert Jobbik en haar milities wel eens, maar op lagere echelons bestaat er grote sympathie voor de extreem-rechtse formatie en is er zelfs een innige samenwerking in gemeenteraden.
Bumperstickers
Ook wat betreft de ruzie met de EU trekt de Fidesz-regering samen op met Jobbik. Beiden geven af op “het linkse Europa” dat “de soevereiniteit” van Hongarije zou bedreigen. Begin 2012 organiseerde Jobbik een bijeenkomst waar drieduizend aanhangers op af kwamen. Vona eiste dat er een referendum zou worden gehouden over het Hongaarse lidmaatschap van de EU. Wat hem betreft moet Hongarije “niet zwichten voor de Europese druk” en moet het “uit de Unie stappen”. Tijdens de manifestatie verbrandden twee Europarlementariërs van Jobbik op het podium een EU-vlag. Volgens opiniepeilingen is nog steeds een meerderheid van de Hongaren voor het lidmaatschap. Maar de vermeende aantasting van de nationale soevereiniteit is een sterk argument in een land waar veel mensen, en niet alleen Jobbik-aanhangers, hun autobumpers versieren met stickers van de Groot-Hongaarse grenzen van voor de Eerste Wereldoorlog.
Op 15 maart, de Hongaarse nationale feestdag, wordt elk jaar de vrijheidsstrijd van de Hongaren tegen de Oostenrijkers in 1848 herdacht. De laatste jaren wordt de feestdag door elke politieke partij als gelegenheid aangegrepen om een eigen bijeenkomst te organiseren in de hoofdstad. Dit jaar verbood de regering Orbán, tot kort voor 15 maart, echter alle demonstraties in de hoofdstad op die dag, met uitzondering natuurlijk van die van zijn eigen partij. Pas op het allerlaatste moment kwam de regering terug op dat besluit. Toch wisten de oppositiebewegingen in de resterende beperkte tijd nog enkele tienduizenden mensen de straat op te krijgen. Ze demonstreerden niet alleen tegen de anti-democratische maatregelen van de regering, maar ook tegen de bezuinigingen die vooral de onderkant van de samenleving en de studenten treffen. Tegelijkertijd echter wist Orbán honderdduizend aanhangers op de been te krijgen. “We zullen geen kolonie zijn van Europa!”, riep hij tijdens zijn speech. Toch zakt Fidesz in de peilingen weg. Maar de linkse oppositie, zowel binnen- als buitenparlementair, is nog te zwak om daar voldoende van te profiteren.
Gerrit de Wit
De oorzaak van de opkomst van extreemrechts in Hongarije ligt bij twee factoren. Factor 1, de rechtse houding van de ”Socialistische” Partij van Hongarije. Deze club ex-stalinisten ontstond uit de stalinistische; Socialistische Arbeiderspartij van Hongarije, die het land tussen 1956 en 1989 bestuurde. Na de val van het stalinisme hernoemde zich de stalinisten om in sociaal democraten.
Maar sociaal werden ze niet. De ”Socialistische” Partij van Hongarije privatiseerde de economie en liet het kapitalisme toe. De arbeiders van het land zagen geen verschil meer tussen de rechtse oppositie en de rechtse ”socialisten”. De ”socialisten” zakte per jaar verder af in het neoliberale dal. Jongeren lieten zich misleiden door de nationale neoliberale taal van de conservatieven en stemde dus op hun. Alleen ouderen en intellectuelen stemmen nog op de sociaal democraten.
Factor 2 is het anticommunisme. Sinds 1989 wordt Hongarije overspoelt met anticommunistische taal. ”Marxisten zijn schuld aan alle ellende” brullen de rechtse partijen. Ook roept rechts dat veel stalinisten na 1989 carrière gemaakt hebben bij de ”Socialistische” Partij van Hongarije wat kwaad bloed zet bij veel mensen die geleden hebben onder het stalinisme ( dat men doodleuk communisme noemt ).
Anticommunisme wordt dagelijks tegen links gebruikt. Communisme, socialisme, marxisme en zelfs de sociaal democratie worden door de rechtse media gehaat en gelijkgeschakeld met de wreedheid van het stalinisme. De Hongaarse Revolutie van 1956 wordt extreem misbruikt voor anticommunistische propaganda. Het extreem-rechtse Jobbik profiteert van de zwakheid van links en het anticommunistische/antisocialistische klimaat waar Hongarije sinds 1989 in zit.