Inburgeringsplicht

De "Nederlandse cultuur" bestaat niet

Politici en opiniemakers hebben de inburgering tot een centraal thema gemaakt bij allerlei debatten. Maar wat is het eigenlijk? En hoe zou een radicaal-links antwoord op de verplichte inburgering eruit kunnen zien? Onderstaand artikel is verschenen in april 2006 en het resultaat van diverse discussies bij het platform Stop de inburgeringsplicht dat sinds begin 2005 actie voerde tegen gedwongen inburgering. Het platform bestaat niet meer maar heeft geleid tot de oprichting van Doorbraak in 2006. De gedachtenvorming over (verplichte) inburgering blijft onderwerp van analyse binnen Doorbraak.

Wat is inburgering eigenlijk?

“Inburgering” is geen neutraal woord, maar een zeer ideologisch geladen begrip. Het verwijst naar het proces waarbij nieuwe en al lang aanwezige migranten en vluchtelingen door de overheid gekneed worden tot brave en bruikbare staatsburgers. Moderne staten ontlenen hun bestaansrecht onder meer aan hun pamperen van het kapitaal met een bevolking van werknemers waaraan zoveel mogelijk te verdienen valt, en die bij werkloosheid, ziekte of ouderdom zo weinig mogelijk kosten. Via het stellen van inburgeringseisen wil de overheid proberen om onbruikbare nieuwkomers te weren en uit te sluiten, en reeds aanwezige migranten, vluchtelingen en andere “niet-westerse allochtonen” te disciplineren, vooral met het oog dus op de behoeften van de arbeidsmarkt.

Volgens opiniemakers en politici moeten “niet-westerse allochtonen” zich aanpassen aan “de Nederlandse cultuur”.

Die bestaat helemaal niet. Wel bestaat er een reeks conservatieve en liberale normen en waarden die men wil opleggen aan “de allochtonen”, en vanzelfsprekend ook aan onvoldoende aangepaste “autochtonen”. Het gaat daarbij om een cultuur van arbeidsethos en consumentisme, van gezinsdenken, individualisme en eigen verantwoordelijkheid, en van polderen en gehoorzaamheid aan de autoriteiten. Dat politici zo’n “beschavingsoffensief” nodig achten, geeft al aan dat veel inwoners van Nederland – “allochtoon” en “autochtoon” – er een heel andere levenshouding op na houden. Overigens bestaan nationale eenheidsculturen sowieso niet, behalve dan in de hoofden van allerlei nationalistische politici, opiniemakers en activisten. En hoe die nationale culturen er dan precies uit zouden zien, daarover wordt altijd gestreden. In werkelijkheid bestaan er in elk land vele zich continu ontwikkelende subculturen, en iedereen maakt in verschillende levensfasen deel uit van meerdere daarvan. Subculturen hangen meestal samen met maatschappelijke posities, en nauwelijks met nationaliteiten. Zo zullen bijvoorbeeld twee arbeiders uit verschillende landen veel meer met elkaar gemeen hebben dan elk van hen met zijn eigen baas.

Onvoldoende ingeburgerde “niet-westerse allochtonen” zouden met hun “achterlijke cultuur” de vrijere en veel verder ontwikkelde “Nederlandse cultuur” ondermijnen.

In elk land spreekt men in heersende en nationalistische kringen vol lof over de eigen “superieure cultuur”. Nederlanders doen daarbij niet onder voor hun Turkse en Marokkaanse collega’s. “De Nederlandse cultuur” zou vrijer en verlichter zijn dan die van niet-westerse landen. Door problemen, zoals bijvoorbeeld religieus fanatisme, vrouwenonderdrukking en antisemitisme, eenzijdig aan andere culturen te koppelen, probeert men “de Nederlandse cultuur” er goed vanaf te laten komen. Maar met de Nederlandse driekleur in de hand zijn juist altijd vrouwenonderdrukking, kolonialisme, slavernij, racisme en uitbuiting rechtgepraat. De Nederlandse geschiedenis is er echter ook een van verzet daartegen. Veel opiniemakers en politici pronken tegenwoordig met progressieve verworvenheden als arbeiders-, vrouwen- en homorechten. Maar die zijn via strijd afgedwongen door arbeiders, vrouwen en homo’s zelf. En daartoe moesten die meestal regelrecht ingaan tegen de “Nederlandse cultuur” van de heersende klasse. Inmiddels liggen die verworvenheden overigens alweer zwaar onder vuur van de opkomende christelijke en conservatieve stromingen.  Het voortdurende indelen van de samenleving van bovenaf op basis van verschillende “nationale culturen”, waarvan de westerse verder ontwikkeld zouden zijn dan de niet-westerse, is een poging om verdeeldheid te zaaien, gezamenlijk verzet van onderop tegen te gaan en de aandacht af te leiden van de voortdurende afbraak van sociale verworvenheden onder het heersende liberaal-conservatieve regime. Overigens bestaan er in de landen van herkomst van veel migranten en vluchtelingen vanzelfsprekend ook progressieve bewegingen van onderop die voor bevrijding vechten. Dat die tot op heden minder succesvol zijn, heeft er zeker ook mee te maken dat de conservatieve en dictatoriale regimes daar vaak stevig in het zadel worden gehouden door westerse landen als Nederland.

Maar toch zouden de meeste “niet-westerse allochtonen” conservatief zijn.

Net als in Nederland wonen in niet-westerse landen progressieve en conservatieve mensen. In de jaren 60 hadden bedrijven behoefte aan arbeiders voor simpel productiewerk. Men ronselde daarom vooral laag opgeleide en meer conservatieve arbeiders op het Turkse en Marokkaanse platteland. Vakbondsactivisten en linksen zouden maar problemen veroorzaken, bijvoorbeeld door op te komen voor beter werk, betere betaling en gelijke rechten. Later kwamen er arbeiders over van alle politieke stromingen. De laatste jaren heeft er onder “allochtonen” – overigens net als onder “autochtonen” – inderdaad een verrechtsing plaatsgevonden.

De aanhang van het religieus fanatisme onder “allochtonen” uit moslimlanden groeit. Dat kan via inburgering tegengegaan worden.

Religieus fundamentalisme moet inderdaad tegengegaan worden, zowel onder “allochtonen” als onder “autochtonen”. Maar dat kan alleen bestreden worden via een linkse en feministische strijd, en solidariteit met progressieve bewegingen die door fundamentalisten onderdrukt worden. De staat lijkt weinig moeite te hebben met het christenfundamentalisme, want met het wapen van de inburgering richt men zich uitsluitend tegen moslims. In feite is bestrijding van het terrorisme er met de haren bijgesleept en is het geen serieus doel van de inburgering. Bij de overheid weet men ook best dat cursussen nauwelijks invloed zullen hebben op moslimfundamentalisten. Het zijn meestal geen nieuwkomers en ze zijn over het algemeen al prima bekend met die “Nederlandse cultuur”. Een inburgeringscursus zal hen daarbij ook nauwelijks van hun politieke geloof afbrengen. Niet zozeer de inhoud van de cursussen zal blijven hangen, maar vooral het paternalisme van het gehele inburgeringsprogramma. Het stellen van inburgeringsvoorwaarden om er werkelijk bij te mogen horen, zal hen nog meer het gevoel geven niet welkom te zijn.

Veel “niet-westerse allochtonen” zouden vooral hun eigen taal en cultuur willen behouden en dus niet willen integreren.

Het is de vraag of dat werkelijk veel voorkomt. Maar er zijn Turkse en Marokkaanse conservatieven die vinden dat hun gemigreerde landgenoten niet moeten veranderen en vooral moeten vasthouden aan hun eigen “nationale culturen”. Die conservatieven lijken met hun cultuurdenken precies op de opiniemakers en politici die pleiten voor assimilatie of integratie in “de Nederlandse cultuur”. Juist die van beide kanten gevoerde cultuurstrijd vormt het probleem. De strijd zou veel meer moeten gaan over een rechtvaardige verdeling van macht en welvaart. Radicaal-links moet proberen de strijd voor bevrijding politiek centraal te stellen, bevrijdende normen en waarden te promoten, en alle conservatieve “nationale culturen” die aan de bevolking opgedrongen worden te bekritiseren en te bestrijden, of ze nu afkomstig zijn uit “autochtone” of uit “allochtone” kringen.

Los van de cultuur is Nederlands spreken toch belangrijk om te kunnen participeren in de samenleving?

De kwestie van het Nederlands spreken is sinds enige jaren ten onrechte volledig opgeklopt. Politici en opiniemakers doen tegenwoordig alsof de slechte maatschappelijke positie van “niet-westerse allochtonen” veroorzaakt wordt doordat ze de taal niet goed zouden kunnen spreken. Racisme en uitbuiting worden niet meer genoemd, laat staan bestreden. Zo krijgen de “niet-westerse allochtonen” zelf de schuld van hun onderdrukte positie.  Opiniemakers en politici die het hebben over participatie in de samenleving bedoelen in feite participatie op de arbeidsmarkt. Want genaturaliseerde “allochtonen” met een baan hoeven van de overheid niet in te burgeren. Participatie zou echter veel progressiever uitgelegd moeten worden. Het is inderdaad handig als mensen elkaar onderling kunnen verstaan, maar dan vooral ook om samen een vuist te kunnen maken voor gelijke rechten en niet tegen elkaar uitgespeeld te kunnen worden. Samen strijden is de beste integratie. En aangezien hier het meest Nederlands gesproken wordt, is het wel erg belangrijk om die taal te leren. Daarom pleit het platform voor voldoende goede, kostenloze en vrijwillige taalcursussen. Overigens hoeft die onderlinge taal nu ook weer niet persé Nederlands te zijn. Er zijn veel “westerse allochtonen” die zich bijvoorbeeld prima redden met Engels. Participatie betekent verder ook een einde aan de segregatie via zwarte scholen en arme wijken, en een einde aan het racisme op de arbeidsmarkt, maar daar hebben opiniemakers en politici het nauwelijks over.

Wat is er mis met enige dwang om Nederlands te leren?

Nederlands spreken heeft intussen een enorme politieke lading gekregen. In de jaren 60 en 70 kon het de overheid nog helemaal niet schelen of de in Turkije en Marokko geronselde arbeiders Nederlands spraken. Het was nauwelijks nodig voor hun werk en ze zouden na gebruik toch weer vertrekken, zo redeneerde men. Vaak moesten de “gastarbeiders” zo hard werken dat er voor taalles nauwelijks tijd en energie over bleef. De arbeiders die toch nog puf hadden, stuitten op enorm lange wachtlijsten bij de weinige taalcursussen die er waren. Daardoor begrepen ze meestal niet alles wat er gezegd werd, en werden ze vaak bedonderd door hun tolken en extra uitgebuit door hun bazen. Door hun gebrek aan kennis van de taal konden ze zoveel mogelijk apart gehouden worden van de andere arbeiders. Tegenwoordig heeft het bedrijfsleven vooral werknemers nodig die goed Nederlands spreken en de vraag naar laag opgeleide arbeiders is afgenomen. Daarom worden de “niet-westerse allochtonen” nu juist weer gedwongen om Nederlands te leren. Wie niet voor het inburgeringsexamen slaagt, mag straks nauwelijks nog meedoen in de samenleving. Zo worden hele groepen “niet-westerse allochtonen” opnieuw apart gezet en uitgesloten. Wanneer in de toekomst weer veel laag opgeleide arbeiders nodig mochten zijn, zal de overheid de gedwongen inburgering even snel weer afschaffen. Nu al hoeven laag geschoolde tijdelijke Poolse “gastarbeiders”, bijvoorbeeld in de landbouw, niet in te burgeren of de taal te leren. Kortom, de overheid heeft geen humanitaire bedoelingen met de gedwongen cursussen.

Het instellen van een verplichting is goed voor “niet-westerse allochtone” vrouwen die anders van hun echtgenoten niet naar een inburgeringscursus mogen.

Ook dat argument wordt er door politici en opiniemakers met de haren bijgesleept. Zulke vrouwenonderdrukking komt namelijk in zowel “allochtone” als “autochtone” kringen voor. Het is racistisch om dan een dwangmiddel in te zetten dat uitsluitend “niet-westerse allochtonen” treft. Zulk beleid staat in een lange paternalistische traditie. Al in de koloniale tijd beweerde de Nederlandse staat “beschaving” te brengen in Indonesië door bevrijding van de vrouwen uit de handen van hun gewelddadige mannen. Dat destijds vrouwen in Nederland ook nog zwaar werden achtergesteld – zeker binnen het huwelijk -, lieten de koloniale overheersers buiten beschouwing.  Werkelijke bevrijding kan helemaal niet via overheidsdwang tot stand komen, maar slechts via strijd van onderop door de feministische en radicaal-linkse bewegingen. Dat sommige “niet-westerse allochtone” vrouwen niet naar taalles gaan, zou daarbij wel eens veel minder veroorzaakt kunnen worden door hun echtgenoten dan door de materiële omstandigheden waaronder ze moeten leven. Misschien zijn veel van de vrouwen moe van het zware en slechtbetaalde werk dat ze naast hun huishouden moeten doen om het hoofd boven water te houden. Misschien is er geen goede en betaalbare kinderopvang. Misschien zijn de taallessen te ver weg. Wie deze vrouwen werkelijk wil steunen moet daar eveneens iets aan verbeteren. Daarbij zou dwang uitoefenen op vrouwen die mogelijk ook al onder druk van hun man staan, hun positie nog verder kunnen verslechteren en hun zelfvertrouwen nog kunnen verminderen.

Van huwelijksmigranten eisen dat ze eerst in het land van herkomst een inburgeringsexamen behalen, bespaart hen een uitzichtloos bestaan in afhankelijkheid van staat of partner.

De Wet Inburgering Buitenland is slechts een middel om “niet-westerse allochtonen” die niet bruikbaar zijn op de arbeidsmarkt te weren en uit te sluiten. Had de overheid het werkelijk goed met de huwelijksmigranten voor, dan zou men de afhankelijke verblijfsvergunning per direct afschaffen en alle nieuwkomers een zelfstandige vergunning geven. Daarbij is het bestaan in de landen van herkomst, waartoe men de afgewezen huwelijksmigranten veroordeelt, voor hen vaak nog veel minder florissant dan een mogelijk afhankelijk bestaan in Nederland. Maar hoe dan ook: iedereen moet het recht hebben om zelf te bepalen waar men woont en met wie.


Geen opportunistische tegen-argumenten

Het platform Stop de inburgeringsplicht probeerde alleen consequente linkse kritiek op de inburgeringsdwang te formuleren, en geen opportunistische argumenten te gebruiken die nu wellicht gewillige oren zouden vinden bij enkele politici, beleidsmakers en opiniemakers, maar die op termijn ingezet zouden kunnen worden bij de verfijning, perfectionering en uitbreiding van de inburgeringsplicht. Welke argumenten hanteert het platform bewust niet?

1. Argumenten die technische tekortkomingen van het hele systeem van verplicht inburgeren benadrukken.

Er wordt door sommige critici bijvoorbeeld geroepen dat er straks niet voldoende cursussen voor iedereen zouden zijn. Voor het platform is het echter maar de vraag wat erger is: een perfect functionerend of een haperend indoctrinatiesysteem.

2. Argumenten die betrekking hebben op de gekozen doelgroep.

Volgens sommigen zouden er teveel “allochtonen” mee moeten doen, of zouden niet de juiste groepen “allochtonen” aangepakt worden. Ook wordt wel eens gezegd dat bepaalde groepen “autochtonen” wel eens inburgering zouden kunnen gebruiken: werklozen bijvoorbeeld, of asociale rijken die zich verschuilen in hun afgesloten wijken. Dit soort kritieken kan door de voorstanders later overgenomen worden om het programma nog verder uit te breiden. Het platform vindt dat niemand door de overheid gedwongen ingeburgerd of ideologisch gedrild mag worden.

3. Argumenten die benadrukken dat het programma van verplicht inburgeren niet zal werken en geen goede resultaten zal afwerpen.

Sommige critici stellen dat de meeste “niet-westerse allochtonen” door zulke cursussen niet anders zullen gaan denken. Ze zullen hooguit leren om bij het examen de door de overheid verwachte antwoorden te geven. Dit type argumenten gaat ervan uit dat integratie daadwerkelijk de enige doelstelling van de overheid is bij dit programma. Het platform gaat er echter vanuit dat de racistische overheid “niet-westerse allochtonen” vooral wil disciplineren. En ook een lesje wil leren en wil vernederen. En daarin zal men met het nu voorgestelde programma zeker slagen. In die zin zal de inburgering waarschijnlijk zeer “succesvol” zijn.

4. Argumenten die gericht zijn op een betere inhoud van de cursussen.

Het platform wil niet dat de overheid inwoners dwingt tot inburgeren, welke inhoud men ook aan de cursussen geeft. De staat heeft niet het recht mensen ideologisch te drillen.

5. Argumenten die benadrukken dat de verplichte inburgering niet nodig is.

Volgens sommige deskundigen zouden onderzoeken aantonen dat “de niet-westerse allochtonen” al beter ingeburgerd zijn dan de overheid wel beweert. Anderen zeggen dat de geschiedenis leert dat “de integratie” op termijn vanzelf wel goed zal verlopen. Maar het platform wil het verzet niet koppelen aan gunstige onderzoeksresultaten. Het gaat om een principieel verzet tegen inburgering. Bovendien zijn zulke cijfers en beweringen erg betrekkelijk. Straks komen er weer andere wetenschappers op de proppen met ongunstige cijfers en beweringen.