Indrukwekkend historisch onderzoek naar positie van “tot koelie gemaakten” in Suriname

Het is alweer meer dan tien jaar geleden dat de historicus en socioloog Radjinder Bhagwanbali in twee boeken, getiteld “De nieuwe awatar van slavernij” en “Tetary – de koppige”, een indrukwekkend beeld gaf van de verschrikkingen van het systeem van contractarbeid in Suriname tussen 1873 en 1916. De overeenkomsten tussen de afgeschafte slavernij en de daarna ingevoerde contractarbeid bleken in de koloniale praktijk griezelig groot, ondanks de toch ook aanwezige verschillen. Onlangs verscheen het derde deel in deze reeks, getiteld “De tot koelie gemaakten”. Dat maakt opnieuw duidelijk hoezeer dwang, geweld, misleiding en huichelarij behoorden tot de kern van de onderdrukking en uitbuiting waarmee Hindostaanse contractarbeiders hadden te maken, en hoezeer zij zich hebben verzet tegen het onrecht dat hen werd aangedaan.

Toen in Suriname bekend werd dat op 1 juli 1863 de slavernij zou worden afgeschaft, vreesden de gezagvoerders van de suiker-, cacao-, katoen- en koffieplantages dat de slaafgemaakten massaal de plantages zouden gaan verlaten. De Nederlandse staat dwong de vrijverklaarden om nog eens tien jaar op de plantages te zwoegen, zodat de planters rustig op zoek konden gaan naar vervangende arbeiders die aan hun koloniale eisen zouden voldoen. Ze behoorden goedkoop te zijn, niet-westers, gewend aan tropische veldarbeid, en gemakkelijk te onderwerpen.

In het buurland Guyana hadden arbeiders uit India de plaats ingenomen van de voormalige slaafgemaakten. De Surinaamse planters wilden dat voorbeeld navolgen. Ze hadden wel toestemming nodig van de Britse regering, toen de koloniale baas in India. Na lang onderhandelen werd in 1870 uiteindelijk het “Koelietractaat” afgesloten waardoor contractarbeiders uit India mochten worden ingehuurd. Op papier lieten beide koloniale landen het systeem van contractarbeid, door Bhagwanbali “indentured laboursysteem” genoemd, duidelijk verschillen van de slavenhandel. Niet uit humanitaire, maar uit politieke overwegingen. De Britse regering voelde namelijk voortdurend de hete adem van de abolitionisten en de critici van de slavernij in het parlement. Men zag zich gedwongen om daar in de beeldvorming rekening mee te houden. In Nederland viel er overigens in de negentiende eeuw heel wat minder kritiek op de slavernij te horen.

Aanklacht

In zijn nieuwe boek introduceert Bhagwanbali de term “tot koelie gemaakten” naar analogie van de term “tot slaaf gemaakten”, om zo de geschiedenis van het systeem van “substituut slavernij” van Hindostanen in Suriname te beschrijven. Volgens hem kan de term “koelie” in drie historische contexten worden geplaatst, met steeds een negatieve lading. Ten eerste werd de term in India gebruikt voor arbeiders met specifieke werkzaamheden, zoals lastdragers, sjouwers, trein- en havenarbeiders. Ten tweede werd de term in Suriname voor het eerst gebruikt door de planters en de koloniale autoriteiten. “In hun perceptie waren koelies niets anders dan substituut slaven.” Ten derde hebben in de loop der jaren niet-Hindostaanse bevolkingsgroepen in Suriname die term overgenomen, “als een soort schimpnaam”.

“Er zijn grote verschillen tussen de twee vormen van slavernij (Afrikaanse slavernij en Hindostaanse slavernij)”, aldus de tekst op de achterkant van het boek. “Maar Bhangwanbali laat zien dat in tegenstelling tot de gangbare geschiedschrijving, die substituut slavernij portretteert als een vorm van vrije arbeid, Hindostanen in dat systeem onderworpen waren aan grote beperkingen in hun vrijheid.” Volgens het voorwoord van Amar Soekhlal, voorzitter van het Sarnamihuis, en Farid Ketwaru, voorzitter van de Nationale Stichting Hindostaanse Immigratie (NSHI), is het boek “een radicale aanklacht tegen het Nederlandse kolonialisme in Suriname”.

Herdenking

Bhagwanbali begint zijn boek met een kritische uiteenzetting over de manier waarop vandaag de dag Hindostanen jaarlijks op 5 juni de migratie vanuit India naar Suriname herdenken. Hij ergert zich aan het doorgaans feestelijke karakter van de herdenkingsactiviteiten in de Surinaams-Hindostaanse gemeenschap. “In de herdenkingstoespraken worden de misleidingen, bedrog, uitbuiting, vernedering, martelingen en de structurele onderdrukking van hun voorouders op de plantages niet onder de loep genomen”, schrijft hij. “Integendeel, met een zalvende stem worden de toehoorders meegevoerd langs het wervingsproces, de overtocht en het leven van de tot koelie gemaakten op rustieke plantages. ‘Wat goed dat onze voorouders India hebben verlaten om naar Suriname te immigreren. Want anders zouden wij erfgenamen het in India verschrikkelijk slecht hebben’, wordt niet zelden door de sprekers in koor geroepen.” Bhagwanbali vindt die houding “een hedendaagse voortzetting van de koloniale verering. De basis voor deze verering ligt in de presentatiestrategie van de kolonisator: het indentured laboursysteem werd voorgesteld als een solide en zeer sociaal arbeidsstelsel, dat aan alle kanten ‘dichtgetimmerd’ was met absolute voorwaarden en garanties van de kolonisatoren.”

Met zijn onderzoek wil Bhagwanbali laten zien dat “de kolonialen bewust de geschiedenis van de tot koelie gemaakten anders naar de buitenwereld hebben gebracht dan de realiteit was. De strategie achter die manipulatie was om de ‘eigen prestige’ niet alleen hoog te houden, maar die ook in de geschiedenis te bestendigen: the Dutch are kind masters! Daarmee kon het doel van de kolonialen moeiteloos worden bereikt: optimale uitbuiting van de tot koelie gemaakten om winstmaximalisatie te kunnen genereren.”

Dominantie

Het onrecht begon al in India. Het werven van de contractarbeiders in dat land verliep via een hiërarchische structuur van koppelbazen. Aan het hoofd stond de emigratie-agent, gewoonlijk de Nederlandse consul, met daaronder subagenten en arkatia’s, lokale ronselaars. De arkatia’s kregen per afgeleverde arbeidsmigrant een premie van de subagent, die op zijn beurt een premie kreeg van de emigratie-agent. Hoe meer arbeiders konden worden overgehaald om in Suriname te gaan werken, hoe meer geld de arkatia’s en subagenten verdienden. Dat beloningssysteem zette de deur vanzelfsprekend wagenwijd open voor leugens en bedrog. Formeel gingen de wervingsregels weliswaar uit van de vrije wil van de potentiële arbeidsmigranten. Maar in de praktijk werd het overgrote deel van de migranten misleid door gladde praatjes over hoge lonen, licht werk, gratis medische zorg, gratis huisvesting, en een gratis terugreis. Suriname werd paradijselijk voorgespiegeld als een land van melk en honing waar iedereen een beter leven kon krijgen. De ronselaars verzwegen de lange afmattende zeereis, de zware plantage-arbeid, de koloniale overheersing en de strafwetgeving die nog stamde uit de periode van voor de afschaffing van de slavernij.

Bhagwanbali zet op een rijtje wat er karakteristiek was aan de positie van de tot koelie gemaakten. Ze waren voor de contractperiode van vijf jaar ‘eigendom’ van de planters. Ze konden hun contract niet eenzijdig opzeggen. Ze werden meestal op frauduleuze wijze ‘gedwongen’ tot het tekenen van het contract. Ze hadden geen kennis van de plaats van bestemming. Ze hadden geen vrije keuze van werkgever. Ze hadden geen vrije keuze van het soort werk. Ze mochten de plantage niet verlaten zonder de toestemming van de planter, er was een passenstelsel van kracht. De planters hadden zowel fysieke als morele dominantie over hen. Ze werden als minderwaardig beschouwd door de planters, er was institutioneel racisme. Ze konden bij overtreding van de plantagediscipline gestraft worden met rottings- of zweepslagen per keer en gemarteld worden met kromsluiting. Een tot koelie gemaakte was in de ogen van de planters “niets anders dan ‘hun tijdelijke slaaf’. De planters hadden alleen baat bij absoluut gehoorzame en onderworpen werkkrachten, die gedwongen konden worden zich aan het gezag en de discipline van hun patroon te onderwerpen. Met andere woorden, de tot koelie gemaakte mocht aan de planter geen eisen stellen, nooit tegenstribbelen, geen eigen identiteit, geen eigen cultuur en bovenal geen eigen wil hebben.”

Verzet

Bhagwanbali heeft uitgebreid historisch onderzoek gedaan en levert in de loop van het boek veel feiten en verhalen uit allerlei bronnen aan. Dat geeft een gedetailleerd en schokkend beeld van het Nederlands kolonialisme in Suriname in de periode 1873-1916. Het is uiterst waardevol dat Bhangwanbali op basis van historische bronnen laat zien dat de koloniale terreur ook na de afschaffing van de slavernij doorging. Net als in zijn twee eerdere boeken gaat Bhagwanbali ook in dit boek in op het collectieve verzet van de Hindostaanse contractarbeiders. Er was verzet in ploegverband, waarbij arbeiders in verzet kwamen die in dezelfde werkploeg zaten. En er waren plantage-opstanden, waar bijna alle tot koelie gemaakten van een plantage bij waren betrokken. Al dat collectieve verzet werd door de planters en de koloniale autoriteiten met harde hand neergeslagen. “Zij waren geenszins bereid naar de noden van het verzet te luisteren, laat staan met hen te onderhandelen. Immers, een van de basisprincipes van het indentured laboursysteem was dat nimmer een tot koelie gemaakte de positie zou mogen verwerven van een erkende leider of van een erkende onderhandelaar. Het was inherent aan het indentured laboursysteem om de tot koelie gemaakten hooguit de rol toe te kennen van een nederige indiener van een verzoekschrift.”

De tot koelie gemaakten”, Radjinder Bhagwanbali. Uitgeverij: Amrit, € 17,50 ISBN: 9789074897211.

Harry Westerink