Is China de sweatshop van de wereld?

Er wordt voornamelijk naar de VS gekeken wanneer linksen proberen om alle geopolitieke ontwikkelingen te begrijpen, die vaak al decennia spelen en die met de verkiezing van Trump in een stroomversnelling lijken te zijn gekomen. De situatie in China wordt daarbij veel minder meegewogen, mede vanwege een gebrek aan kennis. Terwijl dat land toch van wezenlijk belang is, zeker voor de wereldwijde klassenstrijd. Met een reeks van vijf artikelen heeft de organisatie Chuang een begin gemaakt met het beantwoorden van vragen die ook nog steeds bij veel linkse mensen en groepen spelen, zoals “Wat denken Chinese arbeiders over de Communistische Partij?”, “Is China een kapitalistisch land?”, “Is China een socialistisch land?”, “Was China een communistisch land onder Mao?” en “Is China de sweatshop van de wereld?”. Hieronder een antwoord op de vijfde en laatste vraag (een introductie van deze serie lees je hier).
Voor het vijfde deel in onze serie korte communistische antwoorden op veelgestelde vragen over China, reageren we op vragen als “Zit China niet vol sweatshops? Zijn Chinese arbeiders niet eigenlijk slaven die kleren en iPhones maken voor westerse consumenten?”
Net als in elk ander land zijn er in China zeker fabrieken met sweatshopomstandigheden. Maar de bezorger op een motor en de opgebrande kantoormedewerker zijn representatiever voor de huidige Chinese werkgelegenheid dan een arbeidsmigrant aan de lopende band die schoenen of elektronica voor de export maakt. Sweatshopwerk wordt terecht verafschuwd vanwege de erbarmelijke omstandigheden, het lage loon en de lange werktijden, maar die kenmerken zijn niet uniek voor fabriekswerk, en de productie is ook niet de belangrijkste plek van arbeidersverzet in China. Productie speelde een tiental jaar geleden wel een grotere rol in de Chinese economie, in termen van werkgelegenheid en productie. Dat is de periode waar de meeste van onze beelden van Chinese “sweatshops” vandaan komen, omdat toen veel van ’s werelds meest arbeidsintensieve productiewerk geconcentreerd was in dat land. Vandaag de dag is de Chinese productie echter meer geautomatiseerd en worden veel van de meest arbeidsintensieve beroepen verplaatst naar armere landen (bijvoorbeeld textielfabrieken die verhuizen naar Cambodja en Bangladesh, of laagwaardige elektronica-assemblage naar Vietnam), wat betekent dat de industrie een belangrijke bron van economische output blijft voor China (zoals voor alle “post-industriële” landen), zelfs als het land “deïndustrialiseert” in de zin dat een kleiner deel van de totale werkgelegenheid betrokken is bij de productie. Dat is een algemeen patroon in de kapitalistische ontwikkeling, dat zich keer op keer herhaalt in verschillende tijden en op verschillende plaatsen.
China-dossier
– Vijf veel gestelde vragen over China (2025). Introductie, 1. Wat denken Chinese arbeiders over de Communistische Partij?, 2. Is China een kapitalistisch land?, 3. Is China een socialistisch land?, 4. Was China een communistisch land onder Mao?, 5. Is China de sweatshop van de wereld?
– Verzet en onderdrukking van arbeiders in China. (2025)
– Arbeidsmigranten in Hongkong organiseren zich, deel 1 en deel 2. (2025)
– China en de wereld – een inleiding voor activisten. (2023) Hoofdstuk 1. Leven in China, 2. Het politieke systeem van China, 3. Het economische systeem van China, 4. Sociale bewegingen in China, 5. Economische en militaire opkomst, 6. China en de planeet en een reactie erop.
– Aantekeningen voor een kritiek op het maoïsme (2021). Deel 1 en deel 2.
– China (2012-2015): protesteren met opvallend succes, economische stagnatie, dissidentie en sociale strijd, Media, mensenrechten en de manipulaties van de macht.
– Stakingsgolf van 2010 (2011): achtergrond, twee presentaties en verslagen daarvan.
– Leven en strijd van Chinese arbeidsters (2009): boekrecensie, twee infobijeenkomsten en de vertaalde brochure “Onlusten in China”.
– Boekrecensie “Wilde Zwanen” (1993).
Maar als dit iets is dat al eerder in andere landen is gebeurd, waarom hebben we dan de neiging om beelden van sweatshopproductie te associëren met China? De eerste en meest voor de hand liggende reden is simpelweg dat veel van ’s werelds laaggeprijsde producten zo’n twintig jaar lang “made in China” waren. Dit begint te veranderen (kijk maar eens naar de labels op je kleding, die waarschijnlijk ergens anders zijn gemaakt) en het is waarschijnlijk dat we deze beelden in de nabije toekomst meer zullen gaan associëren met Zuid- en Zuidoost-Azië, net zoals het ooit gebruikelijk was om dezelfde beelden te associëren met labels waarop stond “made in Mexico” of “made in Taiwan”. Daarnaast is er nog een tweede belangrijke reden waarom dit beeld zo in het oog springt. Het idee dat Chinese arbeiders “iSlaven” zijn die sterven om jouw iPhone te maken is ook het resultaat van jarenlange propaganda door het ngo-industrieel complex, vooral bedoeld om consumenten in de VS of Duitsland een schuldgevoel aan te praten en om Apple en zijn toeleveranciers te dwingen tot meer “ethische” productieketens. De anti-sweatshop beweging in de rijke landen ontstond als een slecht alternatief voor het organiseren van arbeiders op de plek van de productie, omdat offshoring de macht van bestaande vakbonden effectief had ondermijnd. De uiteindelijke invloed van die beweging op de arbeidsomstandigheden was verwaarloosbaar. In plaats daarvan diende het vooral als een manier om idealistische studenten te rekruteren voor institutionele politiek via non-profit activisme.
Er is verder geen onduidelijkheid over dat er nog steeds wrede arbeidspraktijken heersen in de elektronica-assemblagesector, waarin nog steeds miljoenen arbeiders in China werken. De iPhone-productieketen kwam in de belangstelling te staan, deels doordat er een golf aan zelfmoorden plaatsvond in de fabriek in Shenzhen waar de telefoons werden geproduceerd. Maar de realiteit is dat werk dodelijk is, in elk land en in veel bedrijfstakken. De bouwindustrie is veel dodelijker dan de productie-industrie, en alleen al via het lezen van het Chinese nieuws kun je de afgelopen jaren minstens één keer per maand berichten vinden over de dood van pakket- of voedselbezorgers.(1) Het beeld van de Chinese sweatshop drong door tot in de verbeelding van mensen in de rijke landen omdat het een geschikt doelwit was voor campagnes in het kader van consumenten-politek. Deze campagnes zijn gebruikelijk in rijke landen omdat ze inspelen op het “eerste wereld”-schuldgevoel van mensen, zich beroepen op oriëntalistische fantasieën over een gehersenspoelde of hulpeloze Aziatische bevolking, en ook relatief tandeloos zijn – ze helpen zelfs om de monopolistische bedrijven van de rijke landen te rebranden als in vergelijking “ethisch”. Maar er is geen wezenlijk verschil in de mate van slavernij tussen Chinese arbeiders die iPhones maken, Europese magazijnwerkers bij Amazon, en de arbeidsmigranten in Amerikaanse vleesverwerkende fabrieken.
Veel mensen die geloven dat China vol zit met sweatshops geloven ook in andere achterhaalde en onnauwkeurige beelden van China en zijn dynamiek van klassenstrijd. Sommigen geloven bijvoorbeeld dat arbeiders in sweatshops, of fabrieksarbeiders in het algemeen, de belangrijkste klassefractie van China’s proletariaat vormen (of zelfs dat “proletariaat” = fabrieksarbeiders) en dat het ontwikkelen van een “arbeidersbeweging”, geworteld in deze fractie, de sleutel is tot elke progressieve of revolutionaire verandering. Deze opvatting is gemeengoed onder een breed scala van mensen binnen en buiten China, van enthousiaste linkse activisten tot academici die arbeidsrelaties bestuderen, of ngo’s zoals China Labor Bulletin (CLB). Decennialang verwachtten ze dat fabrieksstakingen in de Parelrivierdelta zouden kunnen uitmonden in een golf aan vakbondsvorming en -groei, collectieve onderhandelingen met de bazen mogelijk zouden maken of zelfs onafhankelijke linkse arbeiderspartijen zouden voortbrengen. Maar deze dingen zijn nooit gebeurd en de “arbeidersbeweging” in China stierf voordat ze geboren was. In werkelijkheid is er niet één “leidende fractie” van de arbeidersklasse als geheel of binnen China. Het basisidee hier is chauvinistisch, het afwijzen van de strijd van bepaalde proletariërs ten gunste van de “juiste” strijd die past in een vooraf bepaald ideologisch schema dat weinig verband houdt met de werkelijkheid. Het arbeidersbeweging-perspectief heeft altijd het volledige spectrum van de echte, veranderende cadans van klassenstrijd in China verduisterd. Betrouwbare en uitgebreide gegevens over sociale protesten zijn moeilijk te verkrijgen, maar we hebben ons best gedaan om te illustreren wat we wel weten in onze artikelen “No Way Forward, No Way Back” (“Geen weg naar voren, geen weg terug”) en “Picking Quarrels” (“Ruzies kiezen”), in nummers 1 en 2 van het Chuang Journal (2016 en 2019).
Zorgvuldiger analyse van de actuele gegevens laat zien dat niet alleen de werkgelegenheidsstructuur van China aan het verschuiven is van arbeidsintensief fabriekswerk naar een meer vaag aanbod van diensten en hightech productie. Maar ook dat protesten en sociale strijd aan het verschuiven zijn van de patronen van de jaren 2000 en begin 2010, die gekenmerkt werden door protesten op het platteland tegen de toeëigening van land door de staat en arbeidsstrijd in de steden. Als onderdeel van alle arbeidsacties is het percentage arbeidsacties in de productiesector sterk gedaald, volgens Wickedonna- en andere cijfers over arbeidsstrijd, zoals die van het China Labor Bulletin. Tegelijkertijd groeien andere vormen van sociale onrust, zoals protesten rond huisvesting door meer welvarende sociale lagen. Die waren de afgelopen jaren vaak groter dan de arbeidsconflicten. Ondertussen zijn de vormen van klassenstrijd gediversifieerd. De introductie van flexibele arbeidscontracten en diverse vormen van “gig”-arbeid hebben de precariteit verergerd en de arbeidstijden geïntensiveerd in een breed scala aan sectoren, waardoor nieuwe kwesties op de voorgrond van de strijd zijn gekomen.
Zoals we zeggen in onze samenvatting van deze dynamiek in “Picking Quarrels”:
“In plaats van samen te smelten in een bevestigende ‘arbeiders’-identiteit, vormen zich subjectiviteiten van een ander soort in relatie tot de huidige structuur van de Chinese economie. Een communistisch perspectief, als dat al mogelijk is, moet collectief worden opgebouwd, in plaats van geïmporteerd uit geïsoleerde activistische of academische kringen. Bovendien moet het zich uitstrekken over diep verdeelde segmenten van het proletariaat ondanks hun tegenstrijdige belangen, maar vandaag de dag lijkt het niet te kunnen steunen op een enkel, hegemoniaal subject dat de belangen van de klasse als geheel zou vertegenwoordigen, zoals de massale industriearbeider dat (kortstondig en met twijfelachtige resultaten) deed voor de arbeidersbeweging van weleer. Als deze communistische horizon er komt, zal hij bijna zeker een vorm aannemen die aanvankelijk vreemd was aan onze verwachtingen, en bestaande identiteiten op onvoorspelbare en zelfs onverteerbare manieren aanpassen.”
Deze trends in onrust zijn ook een weerspiegeling van de veranderingen in China’s werkgelegenheidsstructuur, die in de nabije toekomst steeds meer gaat lijken op die van “meer ontwikkelde”, “post-industriële” landen – waarvan er veel nog steeds grote producenten zijn van ’s werelds industriële goederen, ook al zijn ze niet langer grote werkgevers van ’s werelds industriële arbeiders. De economie wordt al gedomineerd door klotebanen in de dienstensector en de werkgelegenheid wordt steeds onzekerder en slechter betaald, terwijl de kosten van leven stijgen. China’s banenstructuur wordt steeds afhankelijker van de dienstensector en verwijdert zich van landbouw, mijnbouw, productie en bouw. Net als in rijkere landen vertoont ook de arbeidsmarkt in de grote Chinese steden een tweedeling: de meerderheid van de inwoners werkt in lager betaalde, laaggeschoolde diensten en logistiek werk, en een minderheid in hoger betaalde, hooggeschoolde banen.
Dit betekent niet dat alles in ons beeld van de “sweatshop” verkeerd is. Ideeën over Chinese sweatshops hebben hun wortels in de echte economische ontwikkelingen van de jaren 1990 en 2000. De werkgelegenheid in de productiesector groeide dramatisch in de jaren nadat China zich in 2001 aansloot bij de Wereldhandelsorganisatie. Buitenlandse fabrikanten stroomden de kustregio’s binnen en lokten mensen uit de landbouwsector naar de productie-industrie, naast sectoren als de bouw. Veel van de eerste grote arbeidersstakingen en protesten in de productiesector waren gericht tegen de omstandigheden in sweatshops, zoals onhygiënisch kantinevoedsel, lage lonen en militairachtig management. De ergste omstandigheden waren te vinden in de meest arbeidsintensieve sectoren zoals textiel. Maar nogmaals: niets van dit alles was uniek voor China. Vergelijkbare sweatshops werkten (en werken vaak nog steeds) in eerdere kledingproductiecentra, zelfs in rijke landen. In de loop van de jaren 2000 werd de kledingproductie echter nog sterker geconcentreerd door de geleidelijke afschaffing van het Multi Fibre Arrangement (MFA), dat quota verplicht stelde die de export van kleding naar rijke landen beperkten. Daardoor won China de strijd van de meeste concurrenten. Deze samenloop van factoren zorgde ervoor dat Chinese industriezones het gezicht van “sweatshop”-arbeid zouden worden voor een groot deel van de wereld.
Maar na een decennium van massale migratie naar productiezones aan de kust begonnen de arbeidskosten te stijgen. Wanneer dat gebeurt, staan bazen voor de keus: óf technologische upgrading om de productiviteit te verhogen óf verplaatsing naar goedkopere arbeidsbronnen. Beide trends begonnen in China te versnellen in de loop van de jaren 2010. De groei van het aantal banen in de productie-industrie piekte in de eerste jaren van het decennium en is sindsdien afgenomen (zowel wat betreft het totale aantal arbeiders in die sector, als het aandeel in de totale werkgelegenheid). Dit ging gepaard met een wat kleinere daling van het aandeel van de industrie in de totale economische output: van 2010 tot 2019 daalde de bijdrage van de sector aan het bbp van 31,61 naar 27,17 procent. Tegelijkertijd verhuisden veel van de meer arbeidsintensieve industrieën, met stereotiepe “sweatshop”-omstandigheden, ofwel weg uit China ofwel dieper naar het Chinese binnenland waar arbeid en land goedkoper zijn, milieuregels lakser en lokale overheden meer bereid zijn om industrieel kapitaal te subsidiëren. Andere industrieën volgden een andere route, door dure technologische upgrades uit te voeren en arbeiders te ontslaan naarmate ze zich op meer hoogwaardige productielijnen stortten. Voor een uitgebreidere illustratie van de industriële ontwikkeling van China aan het eind van de twintigste en het begin van de eenentwintigste eeuw, zie onze datasheets: “De veranderende geografie van de Chinese industrie” en ‘Het meten van de winstgevendheid van de Chinese industrie’.


Deze zeer algemene statistieken onderschatten hoe drastisch de structuren zijn veranderd voor werkende mensen in China en hoe ver de werkgelegenheid is verschoven van “sweatshop”-productie naar onzekere banen in de dienstensector. Volgens de laatste onderzoeken onder arbeidsmigranten is het aantal banen in de productiesector elk jaar afgenomen, maar zijn de lonen in vergelijking met andere sectoren het hoogst en de lonen het snelst gestegen. Daarentegen heeft de dienstensector, waar nu de meeste mensen werken, ook de laagste lonen en de traagste loonstijgingen. De lonen van arbeidsmigranten groeiden het snelst in de productiesector, met een percentage van 3,5 procent, terwijl banen in de dienstensector in de verkoop of de foodservice groeiden met respectievelijk 1,7 en 2,1 procent.
En wat arbeidstijd betreft, roepen de stereotypen over arbeiders in sweatshops natuurlijk beelden op van slopende uren monotone taken uitvoeren aan de lopende band. Werkers in de industrie maken zeker lange dagen, maar werkers in de dienstensector maken veruit de langste dagen, in een land waar de arbeidstijden ongekende hoogten bereiken. En terwijl het tien of twintig jaar geleden gebruikelijk was dat arbeidsmigranten in de bouw en industrie stierven door uitputting of overwerk, horen we tegenwoordig vaker over dergelijke incidenten in de technische industrie. De verlenging van de werkdag is een van de belangrijkste krachten achter modewoorden op internet zoals “plat liggen” (tangping 躺平), of het “996” systeem waarbij bazen verwachten dat werkers zes dagen per week van 9 uur ’s ochtends tot 9 uur ’s avonds werken.
De gegevens van China’s eigen Nationaal Bureau voor de Statistiek tonen een duidelijke toename van de arbeidstijd door de jaren heen, volgens onderzoeken naar de gemiddelde wekelijkse arbeidstijd voor alle werkers. De uren stegen gestaag in de jaren 2000, in de jaren na China’s toetreding tot de WTO, en bereikten een eerste piek in 2005. Het aantal uren daalde tijdens de wereldwijde financiële crisis en de onmiddellijke nasleep daarvan in 2008-2009, en begon daarna weer te stijgen, eerst geleidelijk en de laatste jaren steeds sneller. Eind 2019 begon het bureau met het vrijgeven van maandelijkse cijfers, waaruit bleek dat de wekelijkse werkuren in oktober 2021 hun hoogste record bereikten, toen de Chinese economie een korte tijd extra in de lift zat. Andere gegevens vertellen een soortgelijk verhaal en laten zien dat de langzame en gestage toename van het aantal arbeidsuren zich al enige tijd ontwikkelt. De “China Time Use Survey” van 2017 publiceerde een vervolgverslag van het allereerste tijdsbestedingsonderzoek van het land, uitgevoerd door het Nationale Bureau voor de Statistiek in 2008. Daaruit bleek dat het percentage werkers dat overwerkt, is gestegen van 12 procent van de beroepsbevolking naar 42 procent. Het onderzoek toonde ook aan dat China langere werktijden heeft dan elk ander land met vergelijkbare gegevens, met uitzondering van Colombia, en langere werktijden dan elk ander OESO-land, met uitzondering van Turkije.

Kortom, China wordt niet bepaald door sweatshops, noch door zijn proletarische strijd – in feite lijken de klassensamenstelling en de strijd in China steeds meer op die in andere “meer ontwikkelde” landen. Om dit te begrijpen moeten we veel van de tropen die China als fundamenteel anders afschilderen overwinnen, zodat we ons samen ons gemeenschappelijke lot kunnen realiseren, en elkaar beter kunnen steunen in onze gemeenschappelijke strijd.
Chuang
(Dit artikel verscheen eerder op de website Chuang.)
Noot:
1. Er zijn geen gedetailleerde officiële statistieken over sterfgevallen onder werkers in de logistiek of productie. Het Chinese nieuws bericht echter regelmatig over werkgerelateerde ongevallen, vreselijke verwondingen en sterfgevallen. Projecten zoals China Labour Bulletin’s Workplace Accident Map registreren honderden ernstige ongevallen op de werkplek per jaar, waarbij werkers omkwamen of meerdere werkers gewond raakten. In 2019, vóór de pandemie en onder meer ‘normale’ omstandigheden voor bezorgers, registreerde CLB 15 sterfgevallen onder bezorgers.