Is China een kapitalistisch land?

Er wordt voornamelijk naar de VS gekeken wanneer linksen proberen om alle geopolitieke ontwikkelingen te begrijpen, die vaak al decennia spelen en die met de verkiezing van Trump in een stroomversnelling lijken te zijn gekomen. De situatie in China wordt daarbij veel minder meegewogen, mede vanwege een gebrek aan kennis. Terwijl dat land toch van wezenlijk belang is, zeker voor de wereldwijde klassenstrijd. Met een reeks van vijf artikelen heeft de organisatie Chuang een begin gemaakt met het beantwoorden van vragen die ook nog steeds bij veel linkse mensen en groepen spelen, zoals “Wat denken Chinese arbeiders over de Communistische Partij?”, “Is China een kapitalistisch land?”, “Is China een communistisch land?”, “Was China communistisch onder Mao?” en “Is China de sweatshop van de wereld?”. Hieronder een antwoord op de tweede vraag (een introductie van deze serie lees je hier).
Voor de tweede en derde in onze serie korte communistische antwoorden op veelgestelde vragen over China hebben we één veelgestelde vraag in tweeën gesplitst. Ons wordt vaak gevraagd: “Is China een kapitalistisch of een socialistisch land?”. Dit is misschien wel de meest gestelde en meest ingewikkelde vraag over China, dus we spelen hier een beetje vals en geven een langer antwoord door de vraag op te splitsen in twee vragen. Ten eerste, hier behandeld, is de vraag: “Is China een kapitalistisch land?” Daarna, in een volgende post, zullen we ingaan op de vraag: “Is China een socialistisch land?” In tegenstelling tot het eerste bericht in deze reeks, dat volledig bestond uit antwoorden van onze Chinese leden en vrienden, worden in dit en volgende artikelen dergelijke individuele antwoorden verwerkt in artikelen die gezamenlijk zijn geschreven door zowel onze Chinese als onze internationale leden.
China-dossier
– Vijf veel gestelde vragen over China (2025). Introductie, 1. Wat denken Chinese arbeiders over de Communistische Partij?, 2. Is China een kapitalistisch land?.
– Verzet en onderdrukking van arbeiders in China. (2025)
– Arbeidsmigranten in Hongkong organiseren zich, deel 1 en deel 2. (2025)
– China en de wereld – een inleiding voor activisten. (2023) Hoofdstuk 1. Leven in China, 2. Het politieke systeem van China, 3. Het economische systeem van China, 4. Sociale bewegingen in China, 5. Economische en militaire opkomst, 6. China en de planeet en een reactie erop.
– Aantekeningen voor een kritiek op het maoïsme (2021). Deel 1 en deel 2.
– China (2012-2015): protesteren met opvallend succes, economische stagnatie, dissidentie en sociale strijd, Media, mensenrechten en de manipulaties van de macht.
– Stakingsgolf van 2010 (2011): achtergrond, twee presentaties en verslagen daarvan.
– Leven en strijd van Chinese arbeidsters (2009): boekrecensie, twee infobijeenkomsten en de vertaalde brochure “Onlusten in China”.
– Boekrecensie “Wilde Zwanen” (1993).
Geld
China is kapitalistisch. Het is kapitalistisch omdat het volledig geïntegreerd is in het wereldwijde kapitalistische systeem en omdat de kapitalistische vereisten tot in het dagelijks leven zijn doorgedrongen. De bevolking in China is, net als elders, afhankelijk van de markt om te overleven, direct of indirect. Met andere woorden: je hebt geld nodig om te overleven. Aangezien geld het levensbloed is van de kapitalistische productie (in technische termen zeggen we dat het de vorm is waarin waarde noodzakelijkerwijs moet verschijnen), is deze afhankelijkheid van geld om te overleven het duidelijkste signaal dat een bevolking is opgenomen in het wereldwijde kapitalisme.
Maar een deel van het probleem waar je tegenaan loopt met deze vraag is dat de basisdefinities vaak onduidelijk zijn. Laten we dus een stapje terug doen en beginnen bij de basis. Kapitalisme is een maatschappijvorm die zijn eigen sociale karakter verdoezelt door relaties tussen mensen te behandelen als puur economische relaties tussen verschillende dingen die gekocht en verkocht worden. Met andere woorden, het is een maatschappij die doet alsof het geen maatschappij is. De kern van dit systeem is de eis van oneindige groei. Het is altijd een internationaal systeem geweest en het heeft altijd zijn geografische grenzen moeten verleggen en steeds meer aspecten van menselijke sociale interactie in de markt moeten opnemen. Binnen deze maatschappij is het overleven en de welvaart van elk individu versmolten met het overleven van “de economie”. Geld is de uitdrukking van dit alles: het is de manier waarop we “groei” berekenen, het is de manier waarop relaties tussen mensen worden gereduceerd tot markttransacties en het is onze dagelijkse meting van hoe goed we kunnen leven of dat we het ons überhaupt kunnen veroorloven om te leven.
Voor de meeste mensen in China, net als elders, neemt het geld dat ze nodig hebben om te overleven de vorm aan van loon dat betaald wordt voor werk. Het maakt niet uit of deze lonen vermomd zijn als “verkoop” (bijvoorbeeld voor straatverkopers), “donaties” (bijvoorbeeld voor livestreamers) of als een soort “bonus” of “sociale verzekeringsuitkering” (gebruikelijke namen voor extra loon dat industriële arbeiders in China verdienen). Deze mensen zijn gedwongen afhankelijk van looninkomsten omdat ze geen collectieve controle hebben over de productie zelf, en productie is de bron van de goederen die ze nodig hebben om te overleven en een volwaardig leven te leiden. Zelfs als ze baanloos zijn, hebben mensen in deze groep (het zogenaamde proletariaat) nog steeds geld nodig om te overleven. Dus uiteindelijk zijn ze afhankelijk van het loon van anderen (bijvoorbeeld van familie), of maken ze schulden (dan zijn ze afhankelijk van leningen van de rijken) of leven ze van magere baanloosheids- of pensioenuitkeringen van de staat, wat uiteindelijk slechts tweedehandslonen (of tweedehandswinsten) zijn, omdat die welzijnsfondsen worden betaald door belastingen, waaronder een inkomstenbelasting.
Regering van de rijken
Voor een klein deel van de wereldbevolking wordt het geld dat ze gebruiken om te overleven verkregen uit winst, dat is rendement op geld dat is geïnvesteerd in een of ander soort bedrijf. Dit gaat niet om zomaar een toevallige investering van reservegeld. Om genoeg te ontvangen om van te kunnen overleven, moet je al over een grote som geld beschikken om te investeren. Met andere woorden: je moet rijk zijn. In China wordt deze laatste groep (die de bourgeoisie of simpelweg de kapitalistische klasse wordt genoemd) opgesplitst in twee belangrijke subcategorieën: degenen “binnen het systeem” (体制内) en degenen “buiten het systeem” (体制外). In beide gevallen is “het systeem” de partij-staat, die een organisatie vormt van de Chinese leden van de wereldwijde kapitalistische klasse.
In de partij-staat hebben kapitalisten alle belangrijke beslissingsmacht in handen. Op het eerste gezicht lijkt dit misschien anders dan de “democratische” regeringen van andere landen, zelfs als we erkennen dat deze democratieën in feite oligarchieën zijn waar de rijken indirecte controle uitoefenen via politieke tussenpersonen. Maar directe heerschappij door de rijken is bijna universeel voor landen in de eerste stadia van kapitalistische ontwikkeling – tenminste voor die landen die met succes perioden van snelle groei hebben ingeluid. De eerste landen die “staatskapitalistisch” of zelfs “staatssocialistisch” werden genoemd (aan het eind van de negentiende eeuw) waren plekken als het keizerlijke Duitsland en Japan, waar de rijken min of meer directe controle over de staat hadden en die gebruikten om grootschalige ontwikkelingsprojecten en vormen van sociale welvaart te implementeren, vaak in een poging om oppositie van onderaf te ondermijnen. Dit omvatte regelrecht staatseigendom van belangrijke industrieën, zoals de spoorwegen, evenals het ontstaan van enorme monopolies die grondig geïntegreerd waren met de staat – in sommige gevallen zelfs belast met het drukken van de officiële munteenheid en het runnen van de nationale bank. Op dezelfde manier vond de snelle ontwikkeling plaats in plekken als Zuid-Korea, Taiwan en Singapore in de latere twintigste eeuw, onder dictaturen van één partij die door de staat geleide economische plannen implementeerden.
Zelfs de klassieke gevallen van kapitalistische ontwikkeling in “democratische” landen, zoals het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, vonden plaats in tijdperken waarin het politieke systeem volledig werd bevolkt door de rijken, of het nu ging om de landadel in Engeland of de vroege industriëlen en de plantage-elite van slavenhouders in de VS. Dit waren “democratieën” waarin de overgrote meerderheid van de bevolking (vrouwen, slaafgemaakten en mannen zonder eigendom) niet konden stemmen of zich verkiesbaar konden stellen. Met andere woorden: het waren in feite ook “partij-staten” op hun eigen manier, ook al organiseerden verschillende facties van de rijken zich in concurrerende “partijen”. In alle gevallen is de staat de regering van de rijken.
China treedt momenteel in dezelfde voetsporen, maar in omstandigheden van nog intensere wereldwijde concurrentie. Het is dus niet verwonderlijk dat het verbond tussen Chinese kapitalisten en de staatsmacht net zo intens is. In de Chinese partij-staat worden alle hogere functies (ruwweg op districtsniveau en hoger) bekleed door guanliao (官僚), een term die vaak simpelweg vertaald wordt als “bureaucraten”, maar die eigenlijk alleen deze hogere overheidsfuncties aanduidt – bijna altijd bekleed door rijke individuen die in elk ander land duidelijk gezien zouden worden als kapitalisten. De guanliao vormen de officiële kern van de groep kapitalisten die zich “binnen het systeem” bevinden. Maar bijna alle grote kapitalisten in het land kunnen ook worden gecategoriseerd als “binnen het systeem”, inclusief degenen die geen officiële bureaucratische functie bekleden maar wel lid zijn van de partij, zoals Jack Ma. Op dezelfde manier hebben alle grote bedrijven, ook de “particuliere”, partijleden in het hoger management.
Een bezwaar dat zou kunnen worden gemaakt is dat de partij geen kapitalistische organisatie kan worden genoemd, wanneer de meeste partijleden en de meeste ambtenaren op lager niveau (gongwuyuan genoemd – 公务员) zelf geen kapitalisten zijn. Maar dit geldt overal. Zoals in elk land zal het grootste deel van de leden van politieke partijen en staatsbureaucratieën altijd afkomstig zijn van het proletariaat, dat de meerderheid van de bevolking vormt. Maar het feit dat de meeste geregistreerde Democraten en/of staatsambtenaren in de VS arbeiders zijn, maakt de Democratische Partij nog geen “arbeiderspartij” die een “arbeidersstaat” bestuurt. Net als de Democraten en Republikeinen zijn de Chinese Communistische Partij en de partij-staat die zij bestuurt instellingen van de heersende klasse, aangepast om geschillen tussen grote kapitalisten te beslechten en om de economie soepel te laten draaien, wat meestal betekent dat de groeicijfers hoog moeten worden gehouden, de inflatie laag en eventuele onrust onderdrukt moet worden. Degenen “binnen het systeem” hebben bevoorrechte toegang tot de middelen die worden beheerd door andere kapitalisten binnen hetzelfde systeem, en ze hebben enige invloed op de collectieve beslissingen die door de partij worden genomen.
Dit is ook geen systeem dat op zijn retour is. Precies het tegenovergestelde is waar, want in de afgelopen twee decennia is actief geprobeerd om meer en meer kapitalisten in de partij te werven, wat zichtbaar werd in de hervorming van de partijstatuten in 2002, waardoor “ondernemers” lid konden worden (en de vele partijleden die hun positie al hadden gebruikt om kapitalist te worden in de jaren tachtig en negentig achteraf openlijk werden goedgekeurd). Tegelijk werden de rijken die weigerden zich te onderwerpen aan het leiderschap van de machtigere kapitalisten die de partij controleerden, of die hun eigen belangen nastreefden op een manier die instabiliteit dreigde te veroorzaken voor alle anderen, het doelwit van verschillende “anti-corruptie” campagnes, vaak resulterend in hun opsluiting en executie. Het resultaat is dat vandaag de dag degenen die “buiten het systeem staan” meestal kleinere kapitalisten zijn die zich (nog) niet bij de partij hebben aangesloten, of oppositionele grotere kapitalisten die hebben geweigerd om dat te doen – vaak omdat ze met één been in China en met één been in het buitenland kunnen staan.
Dit is echter belangrijk omdat het ons eraan herinnert dat kapitalisme mondiaal is, wat betekent dat de kapitalistische klasse ook mondiaal is. Kapitalisten in China zijn slechts een van de fracties van deze klasse. Zelfs als ze in staat zijn om sommige van hun eigen interne conflicten op te lossen via het partijapparaat – en zelfs dit vermogen zal waarschijnlijk niet eeuwig standhouden – hebben ze nog steeds te maken met harde concurrentie van kapitalisten elders. Deze concurrentie wordt vaak uitgedrukt als een “geopolitiek” conflict of als een “handelsoorlog”. Op een eenvoudiger manier is het al duidelijk in het bestaan van meerdere, concurrerende natiestaten, die elk toezicht houden op een “nationale economie”, vaak verscheurd door hun eigen interne kloven tussen kapitalisten. Aan de basis zijn dit echter allemaal gevechten tussen concurrerende groepen binnen een enkele heersende klasse.
Staat en natie
De meeste verwarring over de vraag of China al dan niet een kapitalistisch land is, is te wijten aan twee verwante misverstanden. Het eerste is de onjuiste veronderstelling dat individuele landen op de een of andere manier economische systemen kiezen die vervolgens grotendeels beperkt blijven tot die landen, waardoor het mogelijk is om te spreken van “socialistische” landen, “kapitalistische” landen en een willekeurig aantal mogelijke variaties. Het tweede misverstand is de veronderstelling, hierboven al genoemd, dat “de staat” en “de markt” twee fundamenteel gescheiden instellingen zijn en dat kapitalisme wordt gedefinieerd door de dominantie van de markt, terwijl “socialisme” wordt gedefinieerd door de dominantie van de staat.
Beide misverstanden zijn geworteld in een verkeerd begrip van wat “de staat” is. In het eerste misverstand wordt aangenomen dat de natiestaat een natuurlijke of onvermijdelijke vorm van menselijke gemeenschap is en dat de economie daaraan ondergeschikt is. Het is dan makkelijk voor te stellen dat mensen in een bepaald gebied, zolang ze het eens waren, gewoon hun economie naar hun hand konden zetten. Ze zouden bijvoorbeeld kunnen kiezen voor een soort Noord-Europese sociaal-democratie met gratis gezondheidszorg en veel investeringen in onderwijs, infrastructuur en hernieuwbare energie. In deze manier van denken zijn het alleen hebzuchtige, domme of verwarde mensen die dit verhinderen.
Maar door het land als een gemeenschap voor te stellen, worden echte belangenconflicten genegeerd. Wat als het niet de “slechte” mensen zijn die verhinderen dat de “goede” keuzes worden gemaakt? Wat als in plaats daarvan veel van de slechte dingen in de samenleving juist ten goede komen aan degenen die de samenleving besturen? In werkelijkheid is het erger dan dit: de slechte dingen worden noodzakelijk gemaakt voor iedereen omdat ze noodzakelijk zijn voor “de gezondheid van de economie” waarvan we allemaal afhankelijk zijn. Als de inflatie te extreem wordt, betekent het dat je met je loon minder kunt kopen. Als de groei vertraagt, betekent het dat het moeilijker is om een baan te vinden of te houden. We zijn allemaal geketend aan de economie. In rijke landen zijn deze ketens losser. Meer concessies zijn altijd mogelijk. Als je helemaal aan de top van het systeem staat, kun je zelfs het gevoel hebben dat je er helemaal niet aan vastgeketend zit. Maar zodra het systeem naar beneden begint te glijden, worden die kettingen een onmiskenbare realiteit. Als het systeem zinkt, zinken wij mee.
Maar de armen zinken het eerst. Daarom wordt, zodra er een economische crisis uitbreekt, de staat gemobiliseerd om “de gezondheid van de economie te herstellen” door de rijken te redden. De mensen aan de onderkant krijgen misschien wat steun, maar het zal altijd maar een fractie zijn van wat de rijken krijgen. Omdat de rijken de productie in handen hebben, betekent het “redden” van de economie dat hun belangen voorrang krijgen, omdat ze een situatie hebben gecreëerd waarin al onze belangen afhankelijk zijn van die van hen. Dit is een duidelijk bewijs dat het land geen “gemeenschap” van gedeelde belangen is. Het is één territorium in een mondiaal kapitalistisch systeem. Dat territorium is grotendeels eigendom van en wordt beheerd door de rijken. Het is niet jouw land en dat is het ook nooit geweest. Het is van hen.
De staat is de uitdrukking van dat eigendom (maar dat is niet hetzelfde als zeggen dat de rijken de staat “bezitten” of “beheersen”). Meer specifiek kunnen we zeggen dat, omdat de kapitalistische maatschappij doet alsof ze geen maatschappij is, haar eenheid voor ons verschijnt als een uitgestrekt gebied van scheidingen. De schijnbare scheiding tussen het “politieke” en het “economische” is wat de natiestaat voortbrengt zoals we die vandaag de dag kennen, wat de specifiek politieke vorm is die de kapitalistische sociale verhoudingen aannemen. In eenvoudige, functionele termen kunnen we de staat beschouwen als de manier waarop bepaalde kapitalisten op bepaalde plaatsen onderhandelen over hun geschillen, tijdelijke bondgenootschappen smeden tegen concurrentie van kapitalisten elders, samenwerken om opstanden van de armen te onderdrukken en de economie proberen te redden van haar eigen extremen. In bredere zin is het ook de manier waarop relaties tussen mensen “natuurlijk” geregeld lijken te worden door zaken als wetgeving en burgerschap. In nog bredere zin resulteert dit in het idee van “de natie” als de “natuurlijke” vorm van menselijke gemeenschap. Maar de natiestaat bestond niet voor de kapitalistische samenleving. Het ontwikkelde zich binnen die maatschappij omdat die er bruikbaar voor was. Dit is niet samenzweerderig: niet een stel rijke mensen die bij elkaar komen en bedenken wat de beste manier is om mensen voor de gek te houden. Het is in plaats daarvan adaptief, in evolutionaire zin, waarbij eigenschappen die nuttig zijn voor bepaalde doeleinden na verloop van tijd belangrijker worden en eigenschappen die niet meer bruikbaar zijn langzaam verdwijnen.
Omdat we allemaal geketend zijn aan de economie, zijn we ook geketend aan de kapitalisten die de controle hebben over de economie in de plaatsen waar we wonen. Dit betekent dat er een echte onderlinge afhankelijkheid is die onder de mythe van de natiestaat ligt, omdat het falen van de kapitalisten van een bepaald gebied ook betekent dat gewone mensen lijden. Dit is waar over gesproken wordt wanneer er een debat is over hoe “banen te creëren” in een gebied. Het is ook de reden waarom ontwikkelingsprogramma’s onder leiding van kapitalisten in een bepaald land wel degelijk veel mensen daar uit bittere armoede kunnen halen, ook al gebeurt dat ongelijkmatig. In de afgelopen decennia heeft China het soort “economische wonder” herhaald dat we in het verleden in veel andere kapitalistische landen hebben gezien, vaak met behulp van vergelijkbare methoden: de aanleg van openbare voorzieningen, nationale wegen- en spoorwegsystemen, de (soms gedwongen) verhuizing van de armste plattelandsbewoners en de uitbreiding van basisonderwijs en gezondheidszorg.
Maar deze onderlinge afhankelijkheid neemt niet echt de vorm aan van een universeel gedeeld “nationaal” belang. In plaats daarvan is het een complexe keten van verschuivende en concurrerende afhankelijkheden, ingebed in een wereldwijde hiërarchie van sociale macht. Aan de ene kant is het altijd inherent internationaal. Dit is zichtbaar in het simpele feit dat het succes van zoveel fabrieken in China (en dus de vooruitzichten van China’s eigen kapitalisten) afhankelijk is van zowel de investerings- als consumptievraag uit rijkere landen. Op dezelfde manier profiteren kapitalisten in deze rijke landen van deze relatie, zowel in de directe zin van het behalen van winst uit deze productie, als op een indirecte manier, omdat een constante aanvoer van goedkope consumptiegoederen voor arbeiders in rijke landen helpt om onrust te dempen door het creëren van een kredietgevoede vernis van welvaart.
Aan de andere kant zijn deze afhankelijkheden ook vaak subnationaal, in de zin dat bepaalde regio’s in een land vaak veel meer profiteren dan andere. Dit betekent dat de belangen ook binnen individuele landen uiteen kunnen lopen, omdat het succes van rijke kuststeden misschien niet overslaat naar de arme, niet aan zee grenzende regio’s in het binnenland, ook al profiteren deze arme gebieden op een afstandelijke manier van het feit dat ze binnen een “rijk” land liggen. Op dezelfde manier wordt het succes van de kapitalisten van een land mogelijk gemaakt door de uitbuiting van arbeiders in hun eigen land net zo goed als arbeiders elders. De accumulatie van enorme rijkdom door Chinese kapitalisten werd duidelijk mogelijk gemaakt door de uitbuiting van Chinese arbeiders, ook al werd een groot deel van deze rijkdom ook verdeeld onder multinationals met hoofdkantoren in Japan, Zuid-Korea, Europa en de VS. Ook al krijgen de arbeiders uiteindelijk een deel van deze vergrote sociale rijkdom terug, het is slechts een klein deel van het totaal. Belangrijker nog is dat ze geen controle hebben over de productiekracht van de maatschappij, ondanks het feit dat ze noodzakelijk zijn voor de productie.
Eén groot bedrijf?
Voordat we afsluiten, is het nuttig om de vraag nog een laatste keer vanuit een iets andere invalshoek te benaderen. Hierboven benadrukten we de geleefde realiteit van afhankelijkheid van geld om te overleven en gaven we enige uitleg over de manier waarop de kapitalistische klasse in China is gestructureerd. Deze uitleg is echter een beetje een oversimplificatie, omdat kapitalisme in feite gebruik kan maken van veel verschillende vormen van arbeidsinzet (waarvan sommige, zoals slavernij, mensen misschien niet dwingen om afhankelijk te zijn van een “loon” in geld) en veel verschillende organisatievormen binnen de heersende klasse (soms is bijvoorbeeld een klasse van niet-kapitalistische of semi-kapitalistische landelites even belangrijk voor de regering). Laten we een eenvoudig gedachte-experiment gebruiken om de flexibiliteit van kapitalistische productie te illustreren als het gaat om regeringskwesties.
Er wordt vaak over China gesproken alsof de regering de productie volledig onder controle heeft en de bevolking tot gehoorzaamheid wordt gehersenspoeld. Dit is absoluut niet waar en mythen als deze hebben een lange, racistische geschiedenis die zich uitstrekt van de “Gele Gevaar”-verhalen uit de negentiende eeuw tot soortgelijke oriëntalistische portretten van het land in de hedendaagse media. Maar we kunnen deze extreme verdraaiing van de feiten gebruiken om een punt te maken over de aard van het kapitalisme. Laten we de vraag eens in deze termen stellen: wat als China wel degelijk georganiseerd zou zijn als één groot monopolistisch bedrijf? Wat als de staat echt de controle had over alle productiekrachten? Wat als deze krachten zelfs niet waren georganiseerd in individuele “ondernemingen” die met elkaar concurreerden om winst te maken, maar hun activiteiten lieten plannen door een centraal planningsbureau? Nogmaals: niets van dit alles is waar! Maar laten we het ons eens voorstellen. Zeker, zou je denken, dan zou het niet meer juist zijn om te zeggen dat China kapitalistisch is.
Maar zelfs dit fictieve “China Inc.” scenario verandert weinig. Dit hypothetische monopolie op nationaal niveau, waarbinnen elke Chinese burger een werker zou zijn, zou nog steeds een kapitalistische onderneming zijn. Dat komt omdat het uiteindelijk nog steeds zou concurreren met andere bedrijven op de wereldmarkt. Het voortbestaan zou afhankelijk blijven van het voortbestaan van het kapitalisme als globaal systeem.
Bedenk, er zijn al grote kapitalistische monopolies – volledig “private” bedrijven zoals Amazon en Walmart – die over hoeveelheden grondstoffen en werkers beschikken die vergelijkbaar zijn met die van kleine landen. Binnen deze bedrijven zijn er geen markten die transacties sturen. Middelen worden van de ene afdeling naar de andere verplaatst volgens grootschalige plannen die worden opgesteld in hoofdkantoren die ver verwijderd zijn van de feitelijke werkplekken.
Maar dit zijn nauwelijks “socialistische” instellingen. Uiteindelijk zijn hun interne plannen gericht op groei, die alleen kan worden gegarandeerd als het bedrijf succesvol concurreert met anderen op de wereldmarkt. Met andere woorden: het zijn gewoon vormen van bedrijfsboekhouding. En uitbreiding van bedrijfsboekhouding naar meer gebieden van de economie vormt op geen enkele manier een uitdaging voor de kapitalistische samenleving. Sterker nog, het is de langetermijntrend van het kapitalisme zelf! Een van Marx’ meest consistente voorspellingen is dat de “sociale schaal” van productie zal toenemen. Het voorbeeld dat hij het vaakst geeft, is een tendens naar precies dit soort monopolisering. Maar dit betekent niet dat zulke monopolies een kant-en-klare socialistische planningsinfrastructuur in embryo bevatten. Het zijn gewoon vormen van klassenheerschappij. Marx zag dit als een belangrijke trend, niet omdat monopolies communisten kant-en-klare machines zouden geven om de productie te coördineren, maar omdat de toenemende schaal van de productie ook betekent dat meer arbeiders op complexere manieren met elkaar in contact komen over de hele wereld, waardoor het sociale karakter van de productie zichtbaarder wordt, ook al stelt het moeilijke strategische vragen aan elke potentieel revolutionaire beweging – bijvoorbeeld in het geval van wereldwijde voedsel- en energiesystemen, waar onmiddellijke vernietiging zou leiden tot massale hongersnood en dood, terwijl een falen om dergelijke systemen op lange termijn te ontmantelen zal leiden tot milieuvernietiging met nog ergere gevolgen. In elke fase van de algemene toename van de productieschaal wordt de mogelijkheid en zelfs de noodzaak van alternatieve, socialistische coördinatiemethoden steeds duidelijker. Maar nogmaals, zulke methoden onderscheiden zich van en staan tegenover de bestaande coördinatiemethoden die zichtbaar zijn in de huidige monopolies. Dit is precies de reden waarom Marx revolutie als een noodzaak zag. Bedrijfsboekhouding en kapitalistische staatkunde evolueren nooit zomaar naar socialisme.
Men zou dan kunnen suggereren dat de oplossing ligt in het “loskoppelen” van de Chinese economie van de wereldmarkt. Op het eerste gezicht lijkt dit het probleem op te lossen: alle planning die werd uitgevoerd om de wereldmarkt te dienen – en die dus kan worden gezien als “kapitalistische” planning, zoals in bestaande monopolies – wordt losgekoppeld van deze markt, zodat alleen het planningsapparaat intact blijft. Zelfs als het niet “socialistisch” is, lijkt het alsof die planning dan op zijn minst ophoudt de kapitalistische eisen te dienen. Maar dit is net zo onzinnig als beweren dat Amazon of Walmart zich zouden kunnen “loskoppelen” van de wereldeconomie.
Zelfs als dit een politieke mogelijkheid zou zijn, zijn er eenvoudige, praktische beperkingen die het voorstel absurd maken: omdat het grootste deel van de geplande activiteiten in deze bedrijven gericht is op het maken van winst en het dienen van de markt, zou “ontkoppeling” het overgrote deel van hun interne planningsmechanismen nutteloos maken. De hele bedrijfsstructuur is opgebouwd rond kapitalistische vereisten zoals winst maken en de markt bedienen. Verwijder deze en het “plan” stort in. Behoud ze, en het “plan” zal onmiddellijk proberen om opnieuw aan te sluiten op de wereldeconomie of, als dit niet haalbaar is, om eenvoudigweg in stukken te breken en opnieuw kapitalistische vereisten op te leggen op lokale schaal, waarbij opnieuw een markt wordt gecreëerd binnen de “losgekoppelde” sfeer op basis van concurrentie tussen spin-off bedrijven of afdelingen binnen het monopolie (ongeacht of ze “staatseigendom” zijn).
Hetzelfde basisprobleem geldt voor het vooruitzicht om de Chinese economie “los te koppelen” van die van de rest van de wereld. In feite is een dergelijke ontkoppeling in dit geval nog minder haalbaar, gezien de mate waarin de wereldproductie als geheel afhankelijk is van de Chinese industrie en, nog belangrijker, het omgekeerde: de mate waarin de Chinese industrie afhankelijk is van de wereldmarkt. Een enorm deel van de productie in China is momenteel gericht op het bedienen van de wereldmarkt, direct of indirect. In 2019 bedroeg China’s totale bilaterale handel in goederen zo’n 4,6 biljoen dollar (ongeveer een derde van haar bbp dat jaar), wat betekent dat China goederen importeerde of exporteerde die in waarde ruwweg gelijk waren aan het volledige bbp van een land als Duitsland. Zelfs als China één groot monopolie zou zijn dat gedomineerd wordt door planningsmechanismen, dan zou dit soort ontkoppeling in feite onmogelijk zijn, omdat een enorm deel van de activiteiten van dat monopolie de internationale markt bedient.
Maar China is natuurlijk niet één groot monopolie en zijn economie wordt niet gedomineerd door planningsmechanismen. Chinese bedrijven hebben een vergelijkbare structuur als bedrijven elders in de wereld. Groei en winstgevendheid zijn hun hoofddoelen en de hele structuur van deze bedrijven is gericht op het behalen van deze doelen. Gezien deze realiteit is “delinking” zelfs nog lachwekkender, omdat het zou vereisen dat duizenden Chinese bedrijven vrijwillig failliet zouden gaan. Het is niet waarschijnlijker dat dit in China zal gebeuren dan in welk ander land ter wereld dan ook.
Samenvatting
Laten we de basispunten nog eens op een rijtje zetten: China is een kapitalistisch land. Dit blijkt uit het feit dat iedereen geld nodig heeft om te overleven en daarom afhankelijk is van “de economie”. Het grootste deel van de bevolking is proletarisch, wat betekent dat ze geen controle hebben over de productie en dus moeten werken voor een loon om te overleven. Alleen de minderheid van de bevolking die extreem rijk is, de zogenaamde kapitalistische klasse, kan in plaats daarvan overleven van de winst uit hun investeringen, wat aantoont dat ze eigenaar zijn van de productie. Terwijl dit dictatoriale eigendom de kern vormt van de kapitalistische heerschappij, ontstaan natiestaten als de politieke uitdrukking van deze sociale macht. De staat dient als een noodzakelijk middel voor kapitalisten om te coördineren en met elkaar te concurreren, maar het helpt ook om de basisvoorwaarden voor het bestaan van de kapitalistische maatschappij in stand te houden. Dit omvat onder andere repressie (politie, gevangenissen, het leger, enzovoorts), het in stand houden van een rechtssysteem gebaseerd op eigendomsrechten en het mobiliseren van publieke investeringen (in infrastructuur, gezondheidszorg, onderwijs, enzovoorts), wat allemaal gepaard gaat met het creëren van een mythe van gedeelde “nationale belangen” die geworteld zijn in de “nationale cultuur”.
In China regeert de kapitalistische klasse rechtstreeks via de partij-staat. Kapitalisten bekleden alle leidinggevende posities binnen de communistische partij en de regering. Ook de meeste grote kapitalisten die geen bureaucratische positie bekleden, zijn op zijn minst lid van de partij. Hierdoor bevinden ze zich “binnen het systeem”, waar ze preferentiële toegang hebben tot grondstoffen (via kredieten), meer bescherming tegen concurrentie met kapitalisten in andere landen (via importtarieven en subsidies) en een plaats aan tafel bij alle belangrijke beslissingen (via de partij-infrastructuur). Degenen die “buiten het systeem” staan, zijn meestal kleinere kapitalisten die zich nog niet bij de partij hebben aangesloten, rebelse kapitalisten die weigeren zich te onderwerpen aan de anderen en/of kapitalisten die meer op één lijn zitten met buitenlandse belangen. In werkelijkheid is de partij-infrastructuur rommelig en vaak gewelddadig, omdat kapitalisten concurrerende belangen hebben. Maar zelfs als de partij perfect gecoördineerd zou zijn en alle Chinese kapitalisten als leden zou inschrijven, zou dit nog steeds slechts een fractie van de wereldwijde kapitalistische klasse vertegenwoordigen die concurreert met anderen.
Chuang
(Dit artikel verscheen eerder op de website Chuang.)