Keiharde discussie na tv-serie “De slavernij”
Over de vijf afleveringen van de tv-serie “De slavernij” van de NRT is een grimmig publiek debat gerezen, dat aantoont hoezeer eurocentrisch en koloniaal denken die “roofstaat aan de Noordzee” nog steeds in zijn greep houdt. Volgens de anti-koloniale publicist Sandew Hira staat de serie zwaar onder invloed van koloniale wetenschappers als Gert Oostindie, Piet Emmer en Henk den Heijer. De maatschappelijke discussie over het Nederlandse slavernijverleden lijkt volop te zijn losgebarsten.
“Slavernij is van alle tijden. Het kwam voor bij de Grieken, de Romeinen, de Arabieren, en het komt nog steeds voor, bijvoorbeeld in Afrika en in India.” Met deze toonzetting wordt in de tv-serie de aard van de eeuwenlange transatlantische slavenhandel verdoezeld en het Nederlandse aandeel daarin vergaand gerelativeerd. De serie stelt vroegere en hedendaagse vormen van slavernij zozeer op één lijn dat de specifieke kenmerken van de transatlantische slavenhandel van de zestiende tot en met de achttiende eeuw onder het vloerkleed lijken te verdwijnen. Hira heeft daar in zijn commentaar op de eerste aflevering van de serie meteen al fel bezwaar tegen gemaakt. De redenering dat alle slavernij door de eeuwen heen hetzelfde is geweest, dus ook de hedendaagse vormen ervan, vindt hij “onzinnig”. Want ten eerste was de transatlantische slavernij goedgekeurd door de Europese staten. Het ging dus niet om een zaak van particulieren. De regeringen van landen waar moderne slavernij voorkomt, “sanctioneren” die slavernij juist niet. Het is dus geen overheidsbeleid. “Dat is een cruciaal verschil”, aldus Hira. En ten tweede is slavernij vandaag de dag geen fundament van de kapitalistische wereldeconomie in wording, zoals de transatlantische slavenhandel dat wel was. De ontvoering en dwangarbeid van miljoenen tot slaaf gemaakte Afrikanen heeft “geleid tot de opkomst van de scheepvaart, het bank- en verzekeringswezen, de stapelmarkten in Europa, de opkomst van verwerkingsindustrieën in Europa gebaseerd op landbouwproducten als suiker, koffie en cacao”. Zonder transatlantische slavenhandel en -arbeid had het kapitalisme nooit kunnen uitgroeien tot het wereldwijde systeem dat het nu is.
Leuk leven
Volgens Hira is de centrale boodschap in de tweede aflevering van de serie dat de slavenhandel “hoofdzakelijk” een aangelegenheid is geweest van Afrikanen onderling. Europeanen kochten wel slaven, maar zouden in de handel van mensen alleen een bijrol hebben gespeeld, zo lijkt de serie te suggereren. Hira stelt daarentegen dat de transatlantische mensenhandel niet werd aangestuurd door het aanbod van tot slaaf gemaakten, maar door de vraag ernaar. “Het onweerlegbare feit is er dat Afrikanen niet eerst tot slaaf werden gemaakt en vervolgens gingen wachten wie belangstelling had voor de mensenhandel. Het is niet zo dat Europeanen langskwamen, mensen kochten en vervolgens gingen kijken wat ze ermee zouden kunnen doen. De West-Indische Compagnie (WIC) had in haar octrooi opgenomen dat ze ieder jaar Suriname zou voorzien van 2.500 tot slaaf gemaakte mensen. Hoe kun je zo’n exact getal in je octrooi opnemen als je aanvoer van toeval aan elkaar hangt? Dat is ook niet gebeurd. De aanvoer werd georganiseerd.” Volgens Hira was “de hoofdmisdadiger” de vrager, dus de Europeanen en ook de Nederlanders. Zij hadden een systeem opgezet op basis waarvan de Afrikaanse aanbieder van de slaven, “de collaborateur”, kon opereren. Het fundament van dat systeem bestond uit drie delen, aldus Hira. Ten eerste was de reden van de transatlantische slavernij niet gebaseerd op schulden van mensen die met slavernij konden worden afgekocht, zoals toen in Afrika voorkwam, maar op de behoeften van de plantages in Noord- en Zuid-Amerika. Ten tweede hadden de Europeanen langs de Afrikaanse westkust een stelsel van slavenforten gebouwd waarmee de verhandeling en verscheping van tot slaaf gemaakten werd gestroomlijnd. Ten derde gaf de wapenvoorziening door de Europeanen een deel van de Afrikanen een zodanig militair overwicht dat ze andere Afrikanen gemakkelijk tot slaaf konden maken. Zonder die grootscheepse bewapening was het ondenkbaar geweest dat zoveel Afrikanen konden worden geroofd en ontvoerd. Het waren dus de Europeanen die de aard en de omvang van de slavenhandel bepaalden, niet de Afrikanen.
Ook in de derde aflevering wordt volgens Hira de transatlantische slavenhandel gebagatelliseerd. De zwarte deskundige Leo Balai vertelt daarin een indrukwekkend verhaal over het verblijf van tot slaaf gemaakten op een slavenschip, maar presentatrice Daphne Bunskoek geeft het kader ervan aan: “Het was erg op het slavenschip, maar aan wal was het ook niet alles. Homo’s werden ook gewurgd.” Door de context uit te breiden tot allerlei andere vormen van geweld en uitbuiting maakt de serie van de transatlantische slavenhandel een te gewone vorm van moreel laakbaar gedrag, dat eerder een incidenteel dan een structureel karakter lijkt te hebben. Dat bagatelliseren is Hira nog meer opgevallen in de vierde aflevering. De boodschap daarvan, aldus Hira: “Er heerst een evenwicht tussen de tot slaaf gemaakte Afrikanen en de slavenhouders. Ze accepteerden elkaar als partners in een bedrijf.” Maar die balans is er vanzelfsprekend nooit geweest. “Het doel was altijd om de zwarte partij te onderwerpen aan de wil van de blanke partij. Die onderwerping is de kern van slavernij.” Hij ergert zich aan de Surinaamse schrijfster Cynthia McLeod, die in deze aflevering stelt: “Iedereen besefte dat er in het bedrijf gewerkt moest worden”. Hira: “Alsof het gaat om een bedrijf in de moderne tijd waar werknemers en werkgevers een arbeidscontract met elkaar aangaan. In die situatie beseft iedereen dat er gewerkt moet worden, maar de kern van slavernij is niet een overeenkomst tussen twee partijen, maar een situatie waarbij de ene partij de andere arbeid onder dwang laat verrichten. Op het moment dat die dwang er niet is, blijft er niets over van de arbeidsverhouding. Mensen lopen dan gewoon weg. Geen enkele Afrikaan redeneert dan: ‘Tja, er moet gewerkt worden’.” McLeod beweert zelfs dat de slaven “een leuk leven” op de plantages konden hebben, als hun meester maar tevreden over hen was. Hira: “Een leuk leven in slavernij! Hoe komt ze erbij?”
In zijn commentaar op de vijfde aflevering levert Hira kritiek op de boodschap ervan dat de Nederlandse staat de slavernij in 1863 afschafte op grond van morele argumenten. Hij toont aan dat aan de afschaffing vooral economische motieven ten grondslag lagen. In 1849 bestond de slavenbevolking in Suriname uit 40 duizend personen, in 1858 was dat nog maar 36 duizend. Jaarlijks was er een daling van minstens 2 procent. Als zich dat zo zou hebben doorgezet, dan zouden er geen dwangarbeiders meer zijn overgebleven. “Bovendien nam het aandeel van kinderen en ouderen toe, en dus het aandeel van de productieve bevolking af. Afschaffing van de slavernij zou de planters verlossen van de zorg voor de onproductieve bevolking en bovendien de deur openen naar een ander systeem van arbeid: contractarbeid.” De Nederlandse staat stelde zelfs de slavenhouders voor het verlies van hun menselijke eigendom schadeloos door de voormalige slaven na de afschaffing te verplichten om nog eens 10 jaar voor hun voormalige meesters te werken.
Beenruimte
Op de tv-serie kwam niet alleen commentaar van Hira. Naar eigen zeggen heeft hij inmiddels al vele honderden mails ontvangen van mensen die het met hem eens zijn. Verder wordt de website van het anti-koloniale International Institute of Scientific Research (IISR), waar hij directeur van is, de laatste tijd opvallend druk bezocht. Ook Artwell Cain, directeur van het slavernij-instituut NINSEE, uitte onlangs forse kritiek op de serie. Die blijkt dus een heleboel discussie te hebben losgemaakt.
Zelfs wetenschappers die eerder als adviseurs betrokken waren geweest bij de voorbereiding van de serie, leverden er met een artikel in De Volkskrant kritiek op. De serie bevat zoveel relativering “dat het lijkt alsof het nogal meeviel met de slavernij”, lieten Gert Oostindie, Aspha Bijnaar en Alex van Stipriaan weten. Oostindie is directeur van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV), Bijnaar werkt bij NINSEE en Van Stipriaan is verbonden aan het Tropenmuseum. “Natuurlijk is de serie geen poging het slavernijverleden van Nederland weg te moffelen of te vergoelijken. Integendeel, de serie maakt duidelijk dat het slavernijverleden bij de Nederlandse geschiedenis hoort”, schreven ze. “Maar deze boodschap wordt inderdaad nogal lichtvoetig gebracht. Voor het grote verhaal worden terecht woorden gebruikt als ‘dramatisch’, ‘de hel’, ‘mensonterend’. Maar zodra wordt ingezoomd op concrete mensen, gebeurtenissen of afwegingen leidt de ook door ons bepleite keuze voor het geven van veel context nogal eens tot een overmaat aan relativering, soms zelfs een beeld van harmonie.”
Verbijsterend genoeg verwijten ze de redactie van de serie dus dat hun eigen advies over het gebruiken van veel context, die leidt tot relativering van de transatlantische slavenhandel, goed is opgevolgd. En nog verbazingwekkender is het dat ze na dit commentaar op de serie hun eigen relativering voorzetten: “Natuurlijk, het sterftepercentage van Afrikanen was tijdens de overtocht naar het Caraïbisch gebied niet hoger dan dat van de matrozen, in Nederland hadden de armen het ook niet best, Afrikanen zelf waren de toeleveranciers van slaven aan de Europeanen, de plantages waren geen concentratiekampen, slavernij is van alle tijden… Allemaal waar, maar het geven van zoveel context schiet vaak zijn doel voorbij, zeker als dat gemoedelijk voortkabbelend wordt verteld.”
Maar die “gemoedelijk voortkabbelende” en zelfs bagatelliserende toon komt voort uit de stroming van het wetenschappelijk kolonialisme, waartoe naast Oostindie zelf ook zijn collega-wetenschappers Emmer en Den Heijer behoren. Neem Den Heijer. Volgens hem was de Nederlandse slavenhandel minder wreed dan vaak wordt gedacht, omdat de transatlantische overtocht meestal “normaal” zou zijn verlopen. De beruchte Emmer maakt het nog bonter door doodleuk te beweren dat die overtocht heus wel meeviel, want de tot slaaf gemaakten hadden ongeveer dezelfde hoeveelheid beenruimte als “een economy class-passagier in een Boeing 747″. Op zijn beurt reageerde Hira weer op het Volkskrant-artikel van Oostindie, Bijnaar en Van Stipriaan door te stellen dat die wetenschappers hun eigen straatje aan het schoonvegen zijn. Volgens hem is het artikel, dat hij “een laffe knieval” noemt, verschenen onder druk van de “enorme verontwaardiging over het systematische beleid vanuit de universiteiten om een zwarte bladzijde uit de Nederlandse geschiedenis wit te wassen”. De tv-serie heeft correct in beeld gebracht wat koloniale wetenschappers al jarenlang verkondigen, aldus Hira. Oostindie en de zijnen zouden dus niet moeten zeuren, want de serie brengt hun eigen standpunten in beeld.
Ivoren toren
Het debat over het slavernijverleden werd ook in het Leidse universiteitsblad Mare gevoerd. In een gesprek met Oostindie en Emmer stelde journalist Vincent Bonger de op zich al merkwaardig vergoelijkende vraag of de transatlantische slavernij ondanks de ellende “ook positieve kanten” had. Dat was een voorzet voor Emmer om zijn bagatelliserende standpunten weer eens te kunnen inkoppen: “Dat is het rare. Er zitten veel positieve aspecten aan. Maar op het punt van voedsel was vaak niets mis. Je ging een dure investering niet laten verhongeren. Het dieet van slaven in Noord-Amerika rond 1850 was beter dan wat Fiat-arbeiders in 1939 aten in Italië. Als je skeletten bekijkt van West-Afrikaanse kinderen in de puberteit met die van leeftijdsgenoten die zijn opgegraven bij slavenkerkhoven, dan blijkt dat slavenkinderen langer zijn. En lang zijn betekent: beter eten en minder ziekten.” Met andere woorden: de slavernij zou de tot slaaf gemaakten in feite veel goeds hebben gebracht. Oostindie gaat mee in die opvatting door te antwoorden dat de blues- en jazzmuziek “ook een erfenis is van de slavernij”. Nee, Emmer en Oostindie, het is niet dankzij de slavernij dat veel tot slaaf gemaakten en hun nazaten hebben weten te overleven, maar ondanks de slavernij. Ondanks de slavernij hebben velen kans gezien om zich staande te houden, om geestelijk en lichamelijk overeind te blijven, om sociaal en cultureel voort te bestaan.
Op het Mare-artikel reageerde cultureel antropologe Rivke Jaffe met een pittige column. “Emmer staat bekend om zijn voorliefde voor provocerende opmerkingen”, stelde ze. “Hij roept al jaren in verschillende media dat de Nederlandse slaven het helemaal niet zo erg hadden, ze hadden immers genoeg te eten en bovendien waren ze veel geld waard, dus de slaveneigenaren moesten hen wel goed verzorgen. Ik vind het zelf nogal bizar om te impliceren dat het niet erg is om een mens als een verhandelbaar product te behandelen, als je hem of haar maar genoeg eten geeft. Als ze het zo goed hadden, waarom wilden ze dan toch vrij zijn? Ah, volgens Emmer werkten de slaven zelf mee aan hun eigen onderdrukking. Lomp, maar we zijn niet echt anders van hem gewend.” Ze vindt dat ook Oostindie het Nederlandse slavernijverleden lijkt goed te praten. “Waarom willen we als Nederlanders zo graag de lelijke kanten van ons koloniale verleden verzwijgen, ontkennen of bagatelliseren? Het was heus niet zo erg als men zegt! Of als het wel erg was, dan moet je weten dat andere landen ook erg waren, waarschijnlijk nog erger! En de slachtoffers waren soms ook daders! Waarom kunnen we niet gewoon toegeven dat het wél erg was, dat de erfenis van dat koloniale verleden in de 21-ste eeuw nog steeds doorspeelt, en daar wat aan proberen te doen? Omgaan met ons slavernij- en koloniale verleden houdt ook in dat je erkent dat dat verleden de bron is van veel stereotypen, vooroordelen en vormen van discriminatie die nog steeds leven. Op straat, in de media, ook op de universiteit.”
In Mare verschenen daarop ook weer reacties van Oostindie en van Emmer. Frappant genoeg nam Oostindie opnieuw afstand van zijn eerdere stellingname door de schuld voor de inhoud van het gewraakte interview in de schoenen te willen schuiven van journalist Bongers, die hooguit had opgetekend wat de wetenschappers zelf hadden zitten te beweren. Oostindie vond de toonzetting van het artikel namelijk “wel erg klinisch. Alsof de slavenhandel net zoiets als houthandel was, alsof de slavernij allemaal wel meeviel en geen hedendaagse sporen naliet.” Maar Emmer blijft zitten waar hij zit: op zijn troon in de ogenschijnlijk objectief-neutrale ivoren toren van zijn wetenschap, waar hij in volle glorie zijn racistische praatjes mag verkondigen. Met de uitzending van de tv-serie kunnen we “het nationaal verleden eindelijk ontdoen van emotionele ballast”, aldus Emmer in De Volkskrant. “De standaardmantra over de slavenhandel en slavernij” als “het meest verzwegen stukje Nederlandse geschiedenis” kan “de prullenbak” in, juicht hij. Met andere woorden: laten die anti-kolonialen nu eindelijk eens hun bek houden.
Anders dan Emmer en zijn collega’s wensen, is het wetenschappelijke kolonialisme de laatste jaren meer onder druk komen te staan. De anti-koloniale kritiek in het debat over het Nederlandse slavernijverleden kan moeilijker dan voorheen terzijde worden geschoven.
Op 30 oktober organiseert de Vereniging Ons Suriname een bijeenkomst over deze discussie.
Harry Westerink