”Kleine boer zijn betekent verzet” – West-Afrikaanse bewegingen van kleine boeren en de strijd voor landbouwrechtvaardigheid (Via Campesina serie, deel 2)
La Via Campesina, de wereldwijde koepel van organisaties van kleine boeren, is ontstaan uit de felle strijd van landelijke arbeidersklassen (arme boeren, landloze landarbeiders, ambachtelijke vissers en nomaden veehouders) tegen het neo-liberale, mondiale kapitalisme. Sinds haar oprichting, nu precies dertig jaar geleden, is zij uitgegroeid tot een van ’s werelds meest invloedrijke internationale organisaties van bewegingen. Zij heeft op dit moment 182 lidorganisaties in 81 landen die gezamenlijk ongeveer tweehonderd miljoen kleine boeren vertegenwoordigen. Via Campesina heeft de aanzet gegeven tot politieke projecten zoals Voedselsoevereiniteit en Agro-ecologie en de bijbehorende massabeweging. Zo heeft zij belangrijke bijdragen geleverd aan een brede strijd voor sociale rechtvaardigheid.
In dit artikel is Ibrahima Coulibaly aan het woord. Hij is een kleine boer en een Via Campesina-leider van kleine boeren in Mali.
Ik denk dat mijn wil om te vechten tegen sociaal onrecht, maar ook mijn wens om voedselproducent te worden, al heel vroeg is begonnen, en dat komt omdat ik de verschrikkelijke gevolgen van de droogte en de hongersnood van de jaren zeventig met eigen ogen heb gezien. Ik was erg jong, want ik ben geboren in 1966. Maar ik ben die periode nooit vergeten. In de jaren zeventig was er een vreselijke hongersnood, na een lange droogte. In Mali en overal in de Sahel stierven mensen van de honger. Ik was jong, maar ik zag mensen, vooral vrouwen, hun dorpen verlaten en naar kleine steden komen, van huis tot huis gaan en om hulp vragen. Er is één herinnering die me bijzonder is bijgebleven en die de hulpeloosheid van de mensen illustreert. Er stonden mensen voor de deur van het huis van mijn familie, die aanboden gierst te stampen om de zemelen te krijgen. Dat wil zeggen, ze waren bereid dit werk te doen in ruil voor de zemelen, om die te koken. Ik was een kind en ik begreep niet waarom sommige mensen zo’n honger hadden dat ze bereid waren te werken voor zemelen, wat eigenlijk veevoer was. Ik zag dat mijn moeder er nooit mee instemde om alleen de zemelen te geven. Ze accepteerde het werk, maar in ruil daarvoor gaf ze echt graan. Ik heb nooit honger geleden, maar ik ben die beelden van onrecht nooit vergeten. Daarom besloot ik boer te worden en te strijden voor de belangen van kleine boeren.
De Via Campesina-artikelen:
1. “In al onze diversiteit zijn we duidelijk een anti-kapitalistische klasse van kleine boeren”.
2. ”Kleine boer zijn betekent verzet” – West-Afrikaanse bewegingen van kleine boeren en de strijd voor landbouw rechtvaardigheid.
3. “Als miljarden mensen gezond voedsel blijven produceren wordt de macht verdeeld en niet geconcentreerd”
Tot het einde van de middelbare school woonde ik in Ségou, een provinciestad in centraal Mali. Ik koos toen voor de landbouwschool. Maar mijn vader wilde daar niets van weten. Hij wilde absoluut dat ik medicijnen ging studeren. Ik hield vol en dat leidde tot ernstige conflicten tussen ons. Die conflicten werden nog groter toen ik mijn bachelor diploma landbouw behaalde en hem vertelde dat ik kleine boer wilde worden. Mijn vader zei me dat ik gek was, want kiezen voor het kleine boerenbestaan betekende kiezen voor een leven in armoede. Hij zag mijn project door de lens van zijn eigen levenservaring. Hij had zijn hele leven bij de overheid gewerkt en een goed inkomen verdiend, waarmee hij zijn hele familie kon onderhouden, inclusief zijn broers die kleine boer waren. Maar ook al groeide ik op in de stad, ik was niet afgesneden van mijn boerenafkomst. Mijn vader nam ons altijd mee naar zijn dorp, en ik groeide op met de overtuiging dat mijn oorsprong op het platteland lag.
Onze lokale boerenbond
Ik heb mijn landbouwdiploma in december 1989 gehaald. Meteen daarna wilde ik op het land gaan werken. Ik ging op zoek naar grond om in de buitenwijken van Bamako (de hoofdstad van Mali) op kleine schaal tuinbouw te gaan bedrijven. Ik ging zelfs terug naar het dorp van mijn vader om grond te zoeken. In het begin was het moeilijk om een plek te vinden. In die tijd begon ik te beseffen dat het belangrijk was dat boeren zich organiseerden.
De eerste onafhankelijke organisaties van kleine boeren in de Sahel-regio waren in de jaren zeventig en tachtig ontstaan in de tijd van de droogten en de structurele aanpassingsprogramma’s. Het waren zelfhulporganisaties die tot doel hadden mensen te ondersteunen bij de aankoop van hun benodigdheden en de verkoop van hun productie. In zekere zin probeerden zij de leegte op te vullen die was ontstaan toen de structurele aanpassingsprogramma’s het bestaande plattelandsbeleid afbraken.
Ikzelf kom uit de eerste post-dictatuur generatie, de post-1991 generatie activisten. Vóór 1991 was er in Mali geen mogelijkheid tot collectieve actie. Die werd onderdrukt. Maar vanaf 1991 begonnen sociale organisaties te ontstaan. Ik begon jonge mensen zoals ikzelf, die net begonnen waren in de landbouw, te benaderen om hen te vertellen dat we een vakbond moesten oprichten om van ons te laten horen. Zo ontstond geleidelijk een van de eerste boerenbonden, die we de Malinese Unie van Landelijke Solidariteit noemden. Die was niet erg groot en sterk, maar maakte al wel deel uit van een algemene dynamiek van collectieve actie.
Samen met andere organisaties richtten we een koepel van bonden van kleine boeren op, de AOPP. Dit was de eerste organisatie van kleine boeren die rechtstreeks overleg voerde met het Malinese ministerie van Landbouw. We legden onze eisen direct aan de ambtenaren voor die gewend waren om beslissingen te nemen zonder rekening te houden met de mening van kleine boeren. Zij vonden dat kleine boeren niet moesten nadenken, maar gewoon gehoorzamen. We veranderden het machtsevenwicht, want voor het eerst lieten we de stem van kleine boeren in de kantoren van de hoofdstad horen.
Onze nationale organisatie van kleine boeren
Bij de CNOP, onze nationale organisatie van kleine boeren, hebben we altijd veel kritiek gehad op de neiging van de staat om in een vacuüm te opereren. Vanaf de oprichting van de organisatie hebben we betoogd dat het Mali ontbreekt aan een duidelijke landbouwvisie. De regering had de neiging om op goed geluk maar wat te doen en geld te besteden zonder te weten waar het naar toe ging. Na de verkiezing van president Amadou Toumani Touré in 2002 hadden we opeens een mooie kans om een stap verder te komen, want hij had gezegd dat hij een landbouwbeleid wilde ontwikkelen. Ik ging hiermee aan de slag en zocht een van zijn adviseurs op, die ik kende. We bevonden ons in een gunstige positie, want we hadden al veel nagedacht over grondkwesties, markttoegang en technische bijstand. Daarom heeft onze mobilisatie vruchten afgeworpen. De president kondigde toen aan dat er overleg zou komen met de boerenwereld, en zei dat dit via onze organisatie zou gebeuren. Dat was een revolutie, want de ambtenaren waren van plan de Landbouwwet zelf, zonder inspraak van buitenaf, op hun kantoor op te stellen. Wij mobiliseerden overal onze leden om overleg te plegen. We trainden boeren om de vergaderingen te leiden. In twee maanden tijd hadden we overal in Mali bijeenkomsten georganiseerd en onze conclusies samengevat in een document. We gebruikten dit om te onderhandelen over alle artikelen van de Landbouwwet, stuk voor stuk. De meeste van onze voorstellen werden opgenomen in de tekst die de regering tenslotte aan het parlement voorlegde.
Na deze onderhandelingen benaderden we de parlementsleden. We wezen hen er op dat ze, ook al waren ze nu niet meer direct gebonden aan hun grond, toch van boerenafkomst waren. Wij hebben hen trainingen gegeven en erop aangedrongen de wet tot een goed einde te brengen en de tekst niet te verdraaien. Het is een opmerkelijk stuk wetgeving geworden, dat tot doel had voedselsoevereiniteit in Mali te krijgen. Ik denk dat wij een van de eerste landen ter wereld zijn die voedselsoevereiniteit als doelstelling in de wet hebben opgenomen. Ondanks deze wetgevende overwinning moesten we blijven vechten voor handhaving van de wet. Het is jammer, maar nadat de wet was aangenomen, hebben ambtenaren de macht overgenomen. Ze waren niet van plan de wet uit te voeren, maar gebruiken hem alleen als middel om overheidsgeld voor zichzelf te bemachtigen.
Wat we op internationaal niveau hebben bereikt is ook belangrijk, maar opnieuw hebben we op nationaal niveau te maken met blokkades. Hoewel staatshoofden officieel doelstellingen voor de Sahel-regio hebben vastgesteld, zijn de afzonderlijke staten niet bereid bij te dragen aan de financiering van het beleid, zodat niet wordt uitgevoerd wat besloten is.
Boerenopstanden in de Sahel
Wanneer zich in Afrika problemen voordoen, gebruiken we de kolonisatie van vroeger als verklaring. Maar ik denk dat de kolonisatie nooit echt is afgelopen. De huidige overheid hanteert namelijk een koloniaal systeem dat in feite erger is dan toen de Franse kolonisten hier waren. Kleine boeren worden bespot; ze zijn niets. Zij dienen hun mond te houden en te gehoorzamen. Ambtenaren worden alleen maar rijker. In onze regio is de democratie gereduceerd tot massaal staatsbanditisme. Ik heb de democratie de afgelopen dertig jaar zien afbrokkelen en vervangen zien worden door kleptocratie. Het enige waar de staat goed voor is, is het rijk maken van politici en ambtenaren. Het is een onrechtvaardig systeem van dieven om het land te plunderen, in plaats van om de mensen te helpen uit hun armoede te geraken.
Toch worden deze heersers, die Mali en andere staten in de Sahel-regio hebben geplunderd, al tientallen jaren door het westen gesteund. Westerse landen hebben altijd de mond vol van “democratie” en “goed bestuur”, maar over onze corrupte heersers houden ze hun mond. Machtige landen hebben altijd manieren gevonden om onze politieke leiders te controleren. Ze doen dat via wat ze “ontwikkelingshulp” noemen, maar wat meestal gewoon schuld is. En we weten dat dit geld vaak op Europese bankrekeningen terechtkomt.
Maar het westen heeft de jeugd niet in de hand. Die laat zich niet meer inpakken door redeneringen van de machthebbers. Onrechtvaardigheid en verwaarlozing door de staat liggen ten grondslag aan de huidige boerenopstanden in de Sahel. Natuurlijk zijn er externe bronnen voor de gewapende groepen, want oorlog voeren is zeer kostbaar. Maar de jongeren, kinderen van kleine boeren en herders, hebben samen met zogenaamde jihadisten de wapens opgenomen, omdat het Malinese platteland, en eigenlijk de hele Sahel, in bittere armoede verkeert. Daarom hebben we oorlog in Mali, Niger, Nigeria en Burkina Faso. Een oorlog die zich nu uitbreidt naar de kustlanden, naar Benin, Togo en Ivoorkust. Ze kampen allemaal met hetzelfde probleem: marginalisering van kleine boeren.
In Mali bijvoorbeeld hebben wij onderzoek gedaan, waaruit blijkt dat de regering 82 procent van de Malinese begroting in Bamako besteedt. Van de twintig miljoen inwoners in Mali ontvangen 3,5 miljoen mensen 82 procent van de staatsbegroting en de rest moet het doen met amper 18 procent. Dat veroorzaakt oorlog. Er zal oorlog zijn zolang deze onrechtvaardige situatie niet verandert.
Het schrijnend gebrek aan investeringen op het platteland komt bovenop het wrede optreden van de nationale overheid op het platteland. De overheid gaat als een duivel tekeer. Zij behandelt de mensen met minachting en geweld. In dat opzicht verschilt het huidige systeem niet van het koloniale. Mensen betalen belasting en krijgen er niets voor terug. Jihadisten profiteren van de wrok die dit alles oproept. Het is niet moeilijk om gefrustreerde mensen te mobiliseren, vooral wanneer je kleine boeren veel meer kunt betalen, dan wat ze met hun werk kunnen verdienen. Daarnaast krijgen we ook nog buitenlandse troepen op ons dak gestuurd, die de crisis alleen maar verergeren. De staatsgrepen in de Sahel zijn een uiting van frustratie van de militairen over deze situatie, maar ook van de gewone mensen.
De boerenbewegingen zijn de enigen die blijven functioneren in de door geweld getroffen gebieden. In streken waar de staat niet welkom is, houden onze leden ons nog steeds op de hoogte. We blijven de kleine boeren helpen. Omdat we weten dat zij nergens anders heen kunnen. Als ze naar de stad verhuizen, worden ze verschoppelingen. Dus blijven ze in hun dorpen, ondanks voortdurende bedreigingen en daadwerkelijk geweld. Voor kleine boeren in deze oorlogsgebieden lijkt het leven op koorddansen: ze moeten zien te voorkomen dat ze het doelwit worden van zowel gewapende groepen, als van het leger. Te midden van zoveel geweld is het natuurlijk moeilijk om mensen te mobiliseren. Onze boerenleiders zijn bijzonder kwetsbaar. Het zijn meestal mensen die lokaal bekend zijn en gerespecteerd worden, mensen met aanzien. Dus bekijken terroristen hen met argwaan, ze zien hen als een potentiële bedreiging. Boerenleiders die zich verzetten tegen de hatelijke retoriek van de terroristen worden systematisch een doelwit. Verschillende van onze leiders zijn gedood. Anderen zijn ontvoerd en niet meer teruggevonden.
Via Campesina zou meer oog moeten hebben voor nationaal beleid
Om het over Via Campesina te hebben: het is heel belangrijk dat zij het concept voedselsoevereiniteit heeft geïntroduceerd en verdedigd, dat prima aansluit bij onze zorgen en bij de toekomst die wij voor West-Afrika voor ogen hebben. We hebben er hard aan gewerkt om dit concept in Mali en in de rest van de regio in het overheidsbeleid opgenomen te krijgen. Verder is Via Campesina een zeer brede beweging, met een grote verscheidenheid aan benaderingen van de strijd voor sociale vooruitgang. Voor ons in Afrika geldt: als de strijd niet nuchter is en geen betrekking heeft op praktische zaken, is er geen kans dat mensen zich achter je scharen. Als we het over voedselsoevereiniteit hebben, gaat het bij ons over het oplossen van de dagelijkse problemen van de mensen. Wil het begrip voedselsoevereiniteit gaan werken, dan moeten we het vertalen in concreet landbouwbeleid. Ik heb Via Campesina opgeroepen om een wereldwijde conferentie over overheidsbeleid te organiseren. Dat was mijn strijd binnen La Via Campesina, maar ik geloof dat ik nooit helemaal begrepen ben. Ik was enige tijd lid van het Internationaal Coördinatiecomité (het bestuur van Via Campesina). Hoewel ik lid van Via Campesina blijf, heb ik het comité na mijn eerste termijn verlaten, toen ik me realiseerde dat mijn stem niet gehoord werd, als ik het had over het belang van directe invloed op de beleidsvorming.
Over het geheel genomen is Via Campesina een zeer sterke beweging. Zij belichaamt een directe en wereldwijde strijd tegen een onrechtvaardig systeem. Vanuit dat oogpunt is zij zeker zeer relevant. Maar als je naar het nationale niveau kijkt, zie je tegenstrijdigheden. Als boerenorganisaties niet in staat zijn de dagelijkse problemen van mensen aan te pakken, zie ik het nut van een boerenbeweging niet in. Ik merk dat er een kloof is tussen het aankaarten van wereldwijde kwesties en het bieden van concrete oplossingen op nationaal niveau. Wij moeten die kloof zien te overbruggen. De beweging legt te veel nadruk op grote, zichtbare vormen van protest. Maar die staan volgens mij los van praktische zaken. Ik respecteer deze vormen van protest, maar ze zijn niet geschikt voor onze West-Afrikaanse context.
Er zijn mensen in Via Campesina die geen boer zijn, maar activisten. Mijn problemen zijn anders dan die van hen, omdat ik van mijn akker moet leven. Naar mijn idee moet de beweging in handen blijven van kleine boeren, zij die de aarde bewerken voor voedsel en inkomen. Activisten zijn blij als ze een massale demonstratie hebben georganiseerd. Maar ik ben blij als mijn oogsten goed zijn en als we er collectief in slagen invloed uit te oefenen op het beleid dat ons dagelijks leven beïnvloedt. Activisten zijn zeer machtig in Via Campesina, en dat is een fundamenteel probleem. Misschien komt dit omdat Latijns-Amerikaanse bewegingen, die een geschiedenis van confrontatie hebben, zeer invloedrijk zijn binnen de organisatie.
Een probleem met Latijns-Amerikaanse bewegingen is ook de te nauwe relatie tussen sociale mobilisatie en parlementaire politiek. Dit leidt tot tegenstrijdigheden. De Latijns-Amerikaanse beweging is bijvoorbeeld erg close geweest met Lula, Hugo Chavez en Evo Morales. Maar wat doe je als Evo Morales een pro-ggo wet (genetisch gemanipuleerde organismen) aanneemt? Dat deed hij, en Via Campesina veroordeelde het niet. Ik denk dat Via Campesina als boerenbeweging kritiek moet kunnen leveren als dat nodig is, ook als het tegen een regering is waar we in geloven. Met twee maten meten is ontoelaatbaar. Heel vaak bestaat er verwarring tussen de boerenbeweging en de zogenaamde progressieve politieke partijen. Ik ben er niet op tegen dat boeren een politieke partij steunen, maar ik vind dat we moeten opstaan, wanneer de staat onze overtuigingen en belangen als kleine boeren schendt, ongeacht de politieke kleur van de leiders.
Lokale landbouwmarkten
Ik geloof niet in ons vermogen om de regels van de wereldhandel te beïnvloeden. Voor mij zullen die nooit eerlijk zijn. Die zijn en blijven oneerlijk. In plaats daarvan denk ik dat het belangrijk is om onze aandacht te richten op lokale markten. Boeren streven niet naar verkoop op de wereldmarkt. Hun doel is om met hun werk een waardig leven te leiden. Voor mij gaat agro-ecologie hand in hand met aandacht voor lokale landbouwmarkten. Er is vandaag vraag naar dit soort markten, en boeren zijn in staat om eraan te voldoen, om op lokale schaal te produceren en te verwerken. Als we deze mogelijkheden kunnen benutten, kunnen we de invloed van de wereldmarkten beperken. Het heeft geen zin om gevechten aan te gaan die je niet kunt winnen. Het handelsbeleid van de EU aanpakken is voor mij tijdverspilling. Mijn prioriteit is niet om het op te nemen tegen grote bedrijven met tien keer het budget van de Malinese staat. Die mensen zullen mij niet horen. Ik kan alleen dingen veranderen op de schaal van mijn land en mijn gemeenschappen. Ik geloof in ons vermogen om een rol te spelen in de politiek in onze landen. Het echte probleem is dat we staten hebben zonder voedselbeleid. We hebben het klimaat en de arbeidskrachten om alles te produceren wat we nodig hebben. Beleid dat lokale productie en verwerking stimuleert, zou in één klap de armoede op het platteland en de voedselsoevereiniteit aanpakken, waarbij de landbouwproductie zowel de boeren als de nationale economie als geheel ten goede zou komen.
Wij zijn er altijd van overtuigd geweest dat de wereldvoedselvoorziening op een dood spoor zit. De situatie is gewoon onhoudbaar. Daarom promoten wij al jaren agro-ecologie. Sinds 2007 hebben we een opleidingscentrum voor agro-ecologie, waar we ondertussen duizenden jonge mensen hebben opgeleid die nu landbouwadvies geven aan ngo’s en regeringen. In zekere zin geeft de huidige crisis ons gelijk, met zijn sterke prijsstijgingen van chemicaliën en voedsel. Het biedt de boerenbeweging een kans om haar eisen op het gebied van voedselsoevereiniteit en agro-ecologie kracht bij te zetten. Afrikaanse boeren beschikken over een schat aan kennis; ze weten hoe ze traditionele granen zoals gierst en sorghum kunnen produceren zonder chemische meststoffen. Die kennis moeten we benutten.
Kleine boer zijn betekent verzet. Het betekent weigeren je te laten marginaliseren en je monddood te laten maken. Mensen zeggen vaak dat we arm zijn, maar we zijn niet arm. Ik produceer wat ik wil, ik kan eten wat ik wil op mijn boerderij. Ik bepaal mijn eigen uren. Ik noem mezelf een kleine boer, omdat ik me niet schaam voor mijn boerenidentiteit. Ik beoefen een sterk gevarieerde boerenlandbouw. Ik verbouw zoete aardappelen, citrusvruchten, cassave, maïs, gierst, sla. Ik heb bijenkorven. Ik fok dieren: pluimvee, geiten, schapen en runderen. Ik ga ook vis kweken, want ik wil vis eten. Dat is het leven van een boer. Maar ik heb ook geld nodig, want mijn kinderen gaan naar school en naar de universiteit. Dus ik verkoop ook een gedeelte van mijn producten. Maar mijn hoofddoel is om gezonde producten te produceren en te eten.
Jacobo Grajales
Deze tekst bestaat uit fragmenten van “Being a peasant is about resistance: West African peasant movements and the struggle for agrarian justice” uit The Journal of Peasant Studies van maart 2023. Samenstelling, vertaling en bewerking: Jan Paul Smit. Alle illustraties komen van de Via Campesina-website.