“Migranten en Nederlanders moeten samen strijden”
Het eerste deel van een serie interviews met linkse migranten over de toekomst van zelforganisaties. Dit keer de Turkse migrant Ali.
Stel: je bent rond de twintig. Je zit vol spanning omdat jij vannacht de wacht moet houden in de wijk. Die is veroverd door jouw linkse beweging, en dus is het nu eenmaal je plicht om hem te beschermen. Want de fascisten kunnen elk moment komen. Stel: de fascisten komen ook juist die nacht. Je kijkt naar je vrienden, vol trots, vol moed, en je loopt op hen af. Wetend dat je elk moment neergeschoten kan worden. Maar dat vind je helemaal niet erg. Want je doet het voor een goed doel. Je doet het voor de revolutie. Je doet het voor het volk.
Elke dag is betekenisvol. Elk moment zit vol met moed, met liefde en vertrouwen, met spanning, met vriendschap. En elke dag lijkt de revolutie dichterbij te komen. Hij is als fruit aan een boom dat alleen nog maar geplukt hoeft te worden.
Maar dan gebeurt er iets vreselijks. De militairen komen aan de macht. Eén voor één worden je vrienden opgepakt. Je moet onderduiken. Je begraaft al je boeken. Je begraaft alles dat met de revolutie te maken heeft. Je verstopt je. Je hoort dat je vrienden worden gemarteld. Je zit dagenlang binnen. Moed verandert in angst, hoop in wanhoop. Wat moet je doen? Verstoppen, onderduiken? Voor hoe lang? Dat weet je niet.
Door bepaalde omstandigheden, noem het geluk of ongeluk, heb je de mogelijkheid om te vluchten naar Europa. En dat doe je ook. Via allerlei netwerken kom je de landsgrenzen over. Mensen halen je op. Ze brengen je naar een ander. Die brengt je weer naar de volgende plek. En uiteindelijk kom je terecht bij een gezin in Nederland. Het zijn je landgenoten. Ze zijn ook links, maar dan van een andere beweging. Je discussieert met hen.
Totdat je een eigen ruimte hebt geregeld en je bij hen weggaat. Inmiddels weet je al dat jouw beweging ook in Nederland bestaat. Je gaat ook naar de vergaderingen. Je doet mee met de activiteiten. Maar je mist iets. Die spanning, die moed, die hoop is er niet meer. Bij niemand.
Scenario 1
Je trekt je terug. Je bent boos op de wereld. Je drinkt, luistert naar muziek. Je gelooft er niet meer in. Revolutie is slechts iets moois van ver weg, iets romantisch, iets nostalgisch. Je wilt een boek schrijven over je jeugd, over alles dat in je hoofd dwarrelt. Maar het wil niet lukken. Je denkt. Je leest. Soms denk je dat je moet sporten. Maar niets maakt je gelukkig. Je hebt geen voldoening. Met het begraven van alles dat met de revolutie te maken heeft, heb je eigenlijk jezelf begraven. “Je lag al in een graf voordat je dood was.” Je bent nutteloos.
Of… scenario 2
Maar toch blijf je gaan naar de vergaderingen, de activiteiten. Je wordt zelf actief. Je organiseert concerten. Revolutionaire zangers zorgen voor volle zalen. Je krijgt er zelfs subsidie voor van de gemeente, omdat het iets cultureels is. Eigenlijk is het allemaal veel makkelijker hier. Je hebt geld, je hebt een eigen ruimte. Maar nu zijn het de mensen waardoor het zo fout gaat. Mensen hebben geen hoop. Mensen geloven niet meer in de revolutie.
Ook alles dat je organiseert wordt steeds minder bezocht. Nu moet je ook nog de mensen trekken naar de concerten, discussies, naar alles. De gemeente geeft je geen subsidie meer. Waarom zouden ze? Je activiteiten worden nauwelijks bezocht. Je moet je eerst bewijzen. Je bedenkt projecten om toch subsidie binnen te kunnen halen, want wat ben je zonder geld? Je projecten zijn voornamelijk sociaal-cultureel van aard. Zo nu en dan ook een informatiebijeenkomst. Of een steunactie voor een gebeurtenis in je land van herkomst. Maar je wilt ook politiek actief blijven. Je weet dat je daarom je land van herkomst meer los zou moeten laten, en je op Nederland zou moeten gaan richten. Maar je kan het niet loslaten. Je probeert je te richten op Nederland, maar het lukt je niet helemaal. Je kent de taal niet goed. Je kunt het allemaal niet goed genoeg volgen. Je doet je best. Maar de politiek in Nederland is ook zo saai. Het lijkt alsof er niets gebeurt.
Ook de mensen om je heen zijn steeds minder bezig met politiek. Steeds minder actief in de organisatie. Eigenlijk ben jij nu diegene die de organisatie runt. Als jij weg zou gaan, dan zou je organisatie niet eens meer bestaan. Alles staat op jouw schouders. Wat doe je? Over precies die vraag hebben we Ali uit Deventer geïnterviewd.
Het verhaal hierboven is niet zijn persoonlijke levensverhaal, maar veel linkse migranten kunnen zich er wel mee identificeren. Het verhaal van Ali is iets anders. Hij had nog net de basisschool afgerond toen hij in 1975 naar Nederland kwam. In Nederland: 1 jaar naar de basisschool, 1 jaar naar de MAVO, en Ali was al oud genoeg om te gaan werken en geld te verdienen voor thuis. Sindsdien is hij aan het werk. Daarover is Ali heel snel klaar: 22 jaar in een worstenfabriek gewerkt, 1 jaar kebabvlees ingekocht en verkocht, 6 jaar een eigen kebab-restaurant gerund, en nu bijna een jaar werkzaam bij een project van de gemeente Deventer. Hij praat liever over zijn activistische verleden, en daarvoor hebben we hem ook benaderd. Hij is vanaf 1978 actief bij Turkse zelforganisaties.
Kun je iets vertellen over de ontwikkeling van deze zelforganisaties?
Ali: "Eind jaren 70 ontstonden er massabewegingen in Turkije. Ik was zelf van de beweging Dev Genç (Rev Jong, oftewel: Revolutionair Jong), van waaruit Dev Yol (Rev Weg) is ontstaan. Uit Dev Genç zijn veel van de bewegingen in Turkije voortgekomen. Dev Yol groeide enorm snel, hoewel men op veel vraagstukken eigenlijk nog geen antwoord had. De beweging stond nog in kinderschoenen. Maar desondanks ontstond er een dynamiek die voor een enorme aanhang zorgde. Dat had onder andere te maken met de wereldwijde context. Overal waren linkse ontwikkelingen gaande. Vandaag de dag ben ik nog steeds een voorstander van de ideologie van Dev Yol."
"Maar toen op 12 september 1980 de militairen in Turkije met een staatsgreep aan de macht kwamen, was alles ook in een keer verdwenen. Mensen kwamen in gevangenissen terecht, werden gemarteld, vermoord, of ze vluchtten naar Europa. Daar was veel solidariteit met de gevangenen in Turkije. Begin jaren 80 werkten we veel samen met Nederlandse organisaties. Dat hadden we ook hard nodig, want de meesten van ons waren nog maar net in Nederland en hadden een taalachterstand. Maar die samenwerking duurde niet lang. Na enkele jaren hadden we onze eigen organisatie opgericht en verhuisden we naar ons eigen pand. Andere Turkse linkse organisaties werkten wat langer samen, maar uiteindelijk ging iedereen zijn eigen weg. Als wij bijvoorbeeld een demonstratie organiseerden tegen de staatsgreep, dan deden niet-Turkse linkse organisaties niet mee. Linkse migrantenorganisaties waren meer gericht op de solidariteit met het land van herkomst. Daarom hechtten ze aan de samenwerking met Nederlands links niet veel belang. Natuurlijk waren er wel wat individuen, maar dat waren er slechts weinig. Andersom gebeurde dat trouwens ook niet. Met de demonstraties tegen kernwapens of het regime in Zuid-Afrika deden Turkse linkse bewegingen ook niet mee. Dat kwam doordat in Turkije de massa’s zich niet hadden ontwikkeld. Links stond nog in de kinderschoenen toen het al door de militaire staatsgreep een kop kleiner gemaakt werd. De meeste mensen waren geen socialist geworden doordat ze zich in de ideeën verdiept hadden, maar omdat hun broer dat was, of omdat een familielid in de gevangenis werd gemarteld. Zodoende bleven al deze mensen ook in Nederland actief rondom de gebeurtenissen in Turkije. Begin jaren 90 waren veel activisten uit de gevangenissen gekomen, en er bleef weinig over om solidair mee te zijn in Turkije. De beweging werd daardoor steeds zwakker."
Waren de meeste Turkse organisaties in Nederland links?
"Bijna 90 procent was links georiënteerd. Rechtse organisaties waren toentertijd nog erg marginaal in vergelijking met de linkse. Na de militaire coup in 1980 gingen de linkse veelal ten onder aan ledenverlies of door het verdwijnen van het centraal comité in Turkije. Want velen ervan waren nauw verbonden met moederorganisaties in Turkije. En als die een nederlaag leden, dan betekende dat vaak het einde van de vertakkingen in Nederland. Sommige organisaties wisten desondanks toch overeind te blijven in Nederland door te fuseren of federaties te vormen. Andere bleven overeind doordat de moederbeweging in Turkije een legale politieke partij werd. Maar vandaag de dag zijn deze organisaties in Nederland erg marginaal en ze hebben geen invloed meer in het politieke spectrum."
Hoorden de organisaties die jullie zelf oprichtten bij Dev Yol?
"Dat zou je zo wel kunnen zeggen, ja. Maar uiteraard waren ze officieel niet direct verbonden aan Dev Yol. Dat was juridisch gezien niet mogelijk. Daarom werden zulke organisaties onder een andere naam opgericht. Maar ze waren wel gebaseerd op de ideologie van Dev Yol en hun enige doel was het ondersteunen van de organisaties in Turkije. Ze probeerden hun stem te zijn in Europa. Alle mogelijke middelen werden ingezet om publieke aandacht te krijgen, om zo druk uit te kunnen oefenen op het militaire regime in Turkije."
"We organiseerden informatie-avonden, brachten Nederlandstalige kranten, brochures en tijdschriften uit, en organiseerden demonstraties. In Duitsland demonstreerden eens 50 duizend mensen tegen de coup. In Nederland kregen we zes à zeven duizend mensen op de been. Dat waren geen kleine aantallen. Men was toen vaak politiek bewuster dan nu het geval is."
Dus het succes van deze organisaties was te danken aan de ontwikkelingen in Turkije?
"In de jaren 70 waren er veel organisaties en activisten, en werden er veel politieke activiteiten georganiseerd. Na de militaire staatsgreep werden de mensenrechten in Turkije op grote schaal geschonden. Linkse activisten werden gemarteld en vermoord. Er was een groot vernietigingsplan in gang gezet. De Turkse linkse organisaties in Europa zetten soldariteitscampagnes op, en probeerden hier via veel andere activiteiten de gebeurtenissen in Turkije onder de aandacht te brengen."
"Bijna alle aandacht was op Turkije gericht. Nadat de junta plaats gemaakt had voor een civiele regering werd de politieke druk ook minder. Mensen die gevangen zaten kwamen na 20 jaar vrij, en daarmee verdween langzamerhand ook het bestaansrecht van deze organisaties in Nederland en Europa. Ze verdwenen stilletjes aan van het politiek toneel."
Vanwege de noodzakelijke betrokkenheid met Turkije lukte het de organisaties niet om zich aan te passen aan de nieuwe politieke situatie om hen heen, in Nederland. Voor de organisaties die nog bestaan vormt dat nog steeds een struikelblok. Werd dat intern bediscussieerd?
"Iedereen was het er sowieso mee eens dat we onze solidariteit met Turkije moesten voortzetten. Maar we hadden het ook over wat onze taken hier zouden moeten zijn. Want ook in Nederland was er sprake van uitbuiting van arbeiders, en we hadden te maken met problemen rondom migratie. We wisten dat we ook hier moesten strijden voor gelijke rechten, en schreven daar stukken over. Maar daar bleef het bij. Het kon ook niet anders. De linkse activisten die in de jaren 70 en 80 naar Europa kwamen, hadden nooit echt de tijd gehad om zich politiek te ontwikkelen, om bewuste keuzes te maken en zich inhoudelijk te verdiepen in socialisme en links in het algemeen. Ze werden als het ware in de politieke strijd opgezogen."
"Eenmaal hier aangekomen zochten ze naar mogelijkheden om een nieuw politiek leven te starten. Maar om actief deel te kunnen nemen aan politieke strijd en klassenstrijd moet je, om te beginnen, weten in wat voor land je leeft. Je moet iets weten over de cultuur, over de geschiedenis. Je moet begrijpen hoe het politieke systeem in elkaar zit en met welke dynamieken je te maken hebt. Voor mensen die al begonnen met een achterstand bleek het onmogelijk om zonder enig inzicht in en kennis van het land waar ze aankwamen, deel te nemen aan het politieke leven. En het was ook niet hun keuze, hun doel om daaraan deel te nemen."
"Slechts een handjevol van de duizenden linksen had in de gaten dat hun politieke leven afhing van hun deelname aan de klassenstrijd hier, dat ze daarom actief moesten worden binnen linkse organisaties, binnen de vakbonden, in organisaties die zich tegen het systeem keren en de strijd aangaan. Ook voor de mensen die dat in gaten hadden was het niet makkelijk om dat waar te maken. De meesten hadden toch een taalachterstand en waren afhankelijk van anderen om hen daarbij te ondersteunen. Ze moesten zich scholen om de achterstand in te halen, en tegelijk natuurlijk ook nog werken om voor hun eigen levensonderhoud te zorgen. Het was zwaar om je achterstanden weg te werken en ook nog eens deel te nemen aan de strijd hier."
"Alleen diegenen die met hart en ziel geloofden in het socialisme is het enigszins gelukt om hun idealen en strijd te behouden. Onder degenen die succesvol waren en zich ontwikkelden, waren er ook die een andere richting op gingen en kozen voor hun eigen carrière of voor een ander politiek leven. Het lukte de organisaties hier uiteindelijk niet om de mensen bij elkaar te houden. Ze verloren hun leden en hun kracht. Ze bleven weliswaar bestaan, maar dan zonder enige politieke invloed en betekenis."
Het lukte de Turkse linkse organisaties niet om op een effectieve manier ook in Nederland de strijd te voeren. Dat kwam dus door de achterstand van de organisaties en door het feit dat de prioriteit lag bij de solidariteit met Turkije. Vormden de politieke cultuurverschillen met de Nederlandse linkse organisaties niet ook een probleem? Veel vluchtelingen uit Turkije hadden de gewapende strijd meegemaakt en waren gemarteld, terwijl de acties in Nederland veel milder waren, zoals bijvoorbeeld kraakacties of solidariteitsacties met Latijns-Amerika en Zuid-Afrika. Had men misschien daarom geen feeling met dit soort linkse groepen?
"Je had in Nederland linkse organisaties uit heel wat verschillende landen. We hadden onderling heel uiteenlopende socialistische culturele achtergronden. Het denken binnen de eigen landsgrenzen en de verbondenheid met de eigen groepen zorgde ervoor dat al die organisaties eigen prioriteiten stelden. Linksen uit Latijns-Amerika hadden een andere agenda dan die uit Turkije. Theoretisch wisten de organisaties wel dat ze eigenlijk samen moesten strijden, maar in de praktijk gebeurde dat niet. Er vonden bijvoorbeeld demonstraties plaats tegen een junta in Latijns-Amerika, waar geen enkele Turkse linkse groepering aan meedeed. En bij demonstraties tegen de militairen in Turkije kwamen geen Nederlandse of Latijns-Amerikaanse groepen. Iedereen werkte gescheiden en langs elkaar heen. Er werden geen serieuze pogingen ondernomen om samenwerking te bevorderen. Individuele Nederlanders deden zoals gezegd wel mee aan de acties van Turkse organisaties, maar wat er in Turkije gebeurde was voor Nederlandse linkse groepen geen prioriteit. Het is de vraag of Turks links inmiddels voldoende ontwikkeld is om het beter te doen."
We zien dat links de laatste jaren op zoek is naar een nieuw geluid. Kunnen zelforganisaties daar een rol in spelen?
"Zelforganisaties hebben geen andere keus dan samenwerken met de Nederlandse organisaties. Ik weet niet of de huidige organisaties dat beheersen. Ook moeten we eerlijk de vraag stellen wat het bestaansrecht van sommige organisaties nog is. Is er werkelijk een behoefte vanuit de samenleving aan die organisaties? Of is er een behoefte vanuit de overheid, en doen organisaties maar alsof ze de stem van de samenleving zijn? Denk bijvoorbeeld aan het Inspraak Orgaan Turken (IOT). Ik vraag me af of deze organisatie daadwerkelijk opkomt voor de belangen van de Turken in de samenleving. Maar waar waren ze dan bijvoorbeeld bij het invoeren van de Wet Inburgering? Die wet benadeelt duizenden migranten en vluchtelingen, maar het inspraakorgaan zegt er niets over. Daarom zouden er onafhankelijke organisaties moeten ontstaan waarin zowel migranten als Nederlanders zitten, en waarin we samen strijden."
Emek Egeli
Bülent Yilmaz