Miljoenen vluchtelingen en migranten als goedkoop arbeidsreservoir
De Duitse bondskanselier Angela Merkel zou barmhartig zijn, en ‘onze’ PvdA-leider Diederik Samsom met zijn Grieks/Turkse-deportatieplannen juist niet. Wanneer er over het Europese beleid van migratiebeheersing gesproken wordt, dan gaat het bijna altijd over incidenten en over individuele leiders en hun besluiten. Maar natuurlijk gaat het in de politieke werkelijkheid helemaal niet over morele of immorele beslissingen. Waar het de EU om gaat, is hoe de autonome bewegingen van vluchtelingen en migranten beheerst kunnen worden en ten goede kunnen komen aan de BV Europa. Centraal bij alle beslissingen staat de Europese bevolkingspolitiek die de economie moet voorzien van bruikbare en vooral steeds goedkopere arbeidskrachten. De Duitse organisatie Wildcat publiceerde eind vorig jaar het artikel “Wanderung, Flucht und Arbeit” (Wildcat 99, winter 2015/2016) waarin de ontwikkelingen rond de “vluchtelingencrisis” in dat bredere kader besproken worden. De tekst is vertaald door Ilija Andrić.
Hoe de autonomie van de vluchtelingen en migranten op de Balkan de migratiebeheersing van de EU beetje bij beetje sloopt, lees je in deze twee recente vertalingen:“Van de zomer van de migratie naar de herfst van de door de staat georganiseerde mobiliteit”en“Hoe vluchtelingen Fort Europa in een historische crisis gestort hebben”. |
Migratie, vluchtelingen en arbeid
De “zomer van de migratie” is voorbij. Terwijl er nog steeds talloze initiatieven bezig zijn de “nieuwe burgers” te ondersteunen via hulpverlening, taalcursussen, enzovoorts, probeert de politiek die dynamiek om te keren, nieuwe grenzen op te werpen, verslechteringen van sociale voorzieningen door te drukken en de vluchtelingen in te zetten om de politieke verdeeldheid van de arbeidersklasse te vergroten – als een katalysator voor verreikende maatschappelijke herstructurering.
Bij links zijn er grofweg twee soorten denkwijzen te ontdekken: enerzijds worden de indrukwekkende zelforganisatie van de vluchtelingen en het neerhalen van de grenshekken beschreven als de “autonomie van de migratie”. Anderen zien de politiek van Merkel als puur functioneel: de migratie komt tegemoet aan de behoefte van het kapitaal aan goedkope, goed opgeleide en gretige arbeidskrachten, die daarbij ook nog een bijdrage zullen leveren aan de pensioenfondsen.
In de realiteit komen beide samen. Met hun doorbraak naar de Noord-Europese centra proberen veel van de vluchtelingen weer tot handelende subjecten te worden. Het kapitaal wil hun energie benutten voor een verdere herstructurering van de arbeidsmarkt en de lokale klasse-omstandigheden onder druk zetten. Daarnaast kan de vluchtelingenbeweging uitpakken als een economisch stimuleringsprogramma doordat er nieuwe banen ontstaan bij de sociale dienst, het onderwijs, de bouw en de sociale en veiligheidsbranche… en verder verlaagt de beweging de reproductiekosten van de arbeidersklasse. Het onderhoud en de scholing van een mens in zijn eerste twintig jaar kost ongeveer tweehonderdduizend euro, en Duitsland is een “oud” land en heeft jonge mensen nodig!
Dat vereist echter wel beheersing over de proletarische migratiebewegingen en die is de heersende klasse de afgelopen jaren steeds meer kwijt geraakt. De meest recente stadia daarvan waren de escalatie van de “vluchtelingencrisis” in Griekenland, het doorbreken van de Turkse hekken door duizenden vluchtelingen na gevechten rondom de Syrische stad Tal Abjad en de vluchtelingenmars van het treinstation in Boedapest richting Oostenrijk. Begin september werden de arriverende vluchtelingen in Wenen, München en andere steden met applaus begroet. Dat applaus liet eveneens zien hoezeer de staat de regie kwijt is geraakt: zo’n applaus was begin jaren negentig ondenkbaar geweest. En daarnaast heeft de heersende klasse ook nog eens geen enkel plan meer voor het “bestrijden van vluchtoorzaken”. Integendeel: de steeds grovere en destructieve onderdrukking van oppositiebewegingen in wereldwijd steeds meer regio’s versterkt de maatschappelijke tegenstellingen. Crises en oorlogen zorgen ervoor dat hele regio’s in elkaar storten.
Merkels omslag in de zomer was zowel een erkenning van die realiteit als een poging om het initiatief terug te pakken. Daarbij hoorde ook de oproep tot een “welkomstcultuur”. Alleen door het geduldige en langdurige werk van vluchtelingensteungroepen te transformeren tot een “publiek evenement” kon de politieke klasse proberen hen te ondermijnen.
In dit artikel willen we verder ingaan op de samenhang tussen vlucht en arbeidsmigratie in Duitsland, in de Europese context. Daarbij is het onderscheid tussen “vluchteling” en “arbeidsmigrant” puur juridisch: een Griekse arbeider die in 1967 vluchtte voor de militaire junta gold in Duitsland als “gastarbeider”. Nadat er in 1973 een einde werd gemaakt aan de “gastarbeid”, moesten Turkse arbeiders die voor de militaire putsch van 1980 vluchtten een asielverzoek indienen. Een Senegalese migrant die vandaag de dag met gevaar voor eigen leven de Middellandse Zee oversteekt, wordt in Spanje gezien als illegale arbeider en in Duitsland als asielzoeker. Het in de Grondwet vastgelegde individuele recht op asiel speelde voor het einde van de jaren zeventig nauwelijks een rol. Het werd vooral voorbehouden aan immigranten uit de staats-socialistische landen. In 1980 deden voor het eerst meer dan honderdduizend mensen een asielaanvraag, de helft kwam uit Turkije en verder ging het om veel Vietnamezen en Palestijnen. Een jaar laten kwam twintig procent van de asielzoekers uit Polen (tijdens de piek van het vakbondsverzet van Solidarnosc).
In de jaren tachtig waren er veel linkse asielzoekers die voor staatsrepressie of burgeroorlogen vluchtten, bijvoorbeeld uit Iran of Sri Lanka. Die vormden de ruggengraat van een politieke beweging die strijd voerde rondom thema’s als asielomstandigheden, en tegen het deporteren van vluchtelingen naar crisisgebieden. De sinds het begin van de jaren tachtig groeiende hetze tegen vluchtelingen richtte zich vooral tegen deze linksen, die niet slechts hun strijdervaring met zich meebrachten, maar ook hun kennis over de verhoudingen tussen het Duitse kapitaal en de regimes in hun landen van herkomst.
Vanaf 1987 werd de crisis in de Oostbloklanden voelbaar. Het aantal emigranten (voornamelijk mensen die een Duitse achtergrond konden aantonen) uit Oost-Europa en de Sovjet-Unie steeg in korte tijd tot vierhonderdduizend in het jaar 1990. In meerderheid ging het om geschoolde arbeiders. Voor wie geen “Duitse afkomst” kon aantonen, restte enkel nog een asielaanvraag en vanaf 1988 steeg het aantal aanvragen gestaag. In 1992 bereikte het aantal een hoogtepunt van ongeveer 440 duizend. “Linksen” uit de “Derde Wereld” waren toen in de minderheid, en vijfenzeventig procent van de nieuwe vluchtelingen stamde uit Oost- en Zuidoost-Europa – een gevolg van de maatschappelijke ineenstorting, de “shocktherapieën”, de daaropvolgende strijd om de verdeling van de buit, en tenslotte de burgeroorlogen. Onder de migranten bevonden zich echter ook veel mensen die überhaupt geen langdurige verblijfsstatus via een asielverzoek voor ogen hadden, maar die zwart werkten, onder andere in de bouw.(1)
Daarbovenop zorgde de hereniging van West- en Oost-Duitsland alleen al in de eerste drie jaar voor meer dan een miljoen binnenlandse migranten naar het westen die aan de werkloosheid ten gevolge van de verwoesting van de Oost-Duitse industrie en overheid wilden ontsnappen.
De crisis in het begin van de jaren negentig
Net als nu, escaleerde de “vluchtelingencrisis” 25 jaar geleden ook. Die escalatie legde de basis voor een massale afbraak van de sociale standaarden, van de verworven collectieve arbeidsovereenkomsten en arbeidsrechten, in de kort daaropvolgende economische crisis. Het Duitse model dat de afgelopen 15 jaar succesvol bleek, is een model van een hoogproductieve exportindustrie, gebaseerd op een arbeidersklasse die sterker is verdeeld en gedifferentieerd dan in de decennia daarvoor.
Op 8 augustus 1991 bestormden meer dan tienduizend Albanese vluchtelingen het verroeste vrachtschip Vlora en ze dwongen de zeelieden om koers te zetten over de Adriatische zee. Na aankomst in Bari werden ze door de Italiaanse politie met grof geweld terug gedeporteerd. Die gebeurtenissen leverden een visuele illustratie van de hetzerige beeldspraak van “de boot is vol”. Het ‘liberale’ tijdschrift Der Spiegel riep dat migratie “de oorlog van het derde millennium” zou worden en voorspelde dat er vijftig miljoen vluchtelingen uit de Sovjet-Unie zouden komen. (Der Spiegel, 19 augustus 1991).
Terwijl de overheid de angst voor een onbeheersbare stroom van mensen uit het buitenland opstookte, haalde ze tegelijkertijd wel veel arbeidsmigranten uit Oost- en Zuid-Europa binnen met specifieke contracten voor arbeid en diensten, en maakte men wervingsafspraken met specifieke sectoren, onder meer voor seizoenarbeiders in de landbouw.
De arbeidsmigratie, zowel de autonome als die via de specifieke contracten in bijvoorbeeld de bouw en de vleesindustrie, oefende massaal druk uit op de ‘autochtone’ arbeiders. En de voor veel minder geld werkende arbeidsmigranten werden op hun beurt ook vaak bedrogen: men betaalde hen systematisch het beloofde loon niet of niet helemaal uit. Dat was aanleiding voor talrijke strijden en zelfs kleine zelfgeorganiseerde stakingen door arbeiders uit Engeland, Ierland of Italië.
De ongelijke behandeling van de diverse migrantengroepen leidde tot verdeeldheid, angst en druk om de arbeidsomstandigheden waarin men zich bevond toch maar te accepteren. Werkenden stonden tegenover werklozen, West-Duitsers tegen de “luie ossies”, Duitsers van Russische komaf tegenover migranten die eerder gearriveerd waren, enzovoorts.
Dat de staat de politieke verantwoordelijkheid voor het racisme bij de verliezers van de Duitse hereniging kon leggen, kwam doordat men de verschillende bevolkingsgroepen goed tegen elkaar wist uit te spelen. De hetze van politiek en media tegen “economische vluchtelingen” was, net als vandaag de dag, een bewuste instructie aan extreem-rechts om gewelddadig in actie te komen. In september 1991 schreef CDU-secretaris-generaal Rühe in een circulaire aan zijn partijleden dat men op alle parlementaire niveaus “de zorgwekkende ontwikkeling van asielzoekersaantallen” tot thema moest maken. Hij leverde concept-raadsvoorstellen voor raadsleden en concept-persberichten over asielzoekers om naar de lokale pers te sturen. Allemaal bevatten die berekeningen waarin het gebrek aan bedden in de ouderenzorg geplaatst werd tegenover een toename in de kosten voor de opvang van asielzoekers, of waarin het opvangen van vluchtelingen in sporthallen voor scholen direct verantwoordelijk gemaakt werd voor het uitvallen van lessen. Een paar dagen later begonnen in Hoyerswerda, in het oosten van Duitsland, de aanvallen op panden waar asielzoekers en arbeidsmigranten uit Mozambique woonden. De gemeente maakte direct van de gelegenheid gebruik om van de vluchtelingen en de Mozambikaanse contractarbeiders af te komen. (Zie “Harter Staat und weiche Birne”, Wildcat 57, 10/1991)
Net zoals vandaag de dag, leidden de administratieve maatregelen tot lokale “noodtoestanden” of concurrentie (bijvoorbeeld rond huurwoningen) die dan vervolgens de publieke hetze doen oplaaien. De gemeenten waren verplicht om vluchtelingen in gezamenlijke opvangen onder te brengen, en plaatsten hen vervolgens in verrotte en lang leegstaande huizen zonder adequate voorzieningen. Om de afschrikking en stigmatisering nog verder op te voeren, ging men over op een rigide massaverwerking van asielaanvragen en het uitkeren van sociale bijstand in natura in plaats van geld.
Dat leidde in sommige regio’s tot gewelddadige racistische uitbarstingen, maar in veel plaatsen ook tot “civiele betrokkenheid” bij de vluchtelingen, en tot verzet van vluchtelingen zelf in de vorm van het weigeren van voedsel, van hongerstakingen en van bezettingen van de sociale diensten. Om de solidarisering met vluchtelingen tegen te gaan, werden pogroms en tenslotte ook dodelijke brandaanslagen gepleegd door nazigroepen die geïnfiltreerd waren door geheime diensten. Toen die moorden plaatsvonden, keek de politie de andere kant op.
Kort na de pogrom van Rostock-Lichtenhagen in augustus 1992 sloten de regering en de oppositie een “asielcompromis” dat het recht op asiel sterk beperkte. Een demonstratie van 350 duizend mensen in november 1992 in Berlijn vormde het hoogtepunt van het verzet tegen die verscherping van het asielrecht.
De verandering van artikel 16 van de Duitse Grondwet in mei 1993 was een belangrijke stap richting het Europees maken van het asielrecht. Met de constructie van “veilige derde landen” verschoof het juridische proces naar de EU-randstaten, en via het uitroepen van “veilige herkomstlanden” werd het asielrecht voor mensen uit die landen feitelijke afgeschaft.
Vervolgens werd in de Vreemdelingenwet opgenomen dat mensen die vluchten voor oorlog als contingent behandeld moesten worden, slechts een tijdelijk asiel konden verkrijgen dat door de staat weer ingetrokken kon worden. Dat betekende dat asiel geen individueel recht meer was, maar een administratieve handeling, gerelateerd aan een groep mensen, die te allen tijde weer ingetrokken kon worden. Die wet werd voor het eerst massaal toegepast op oorlogsvluchtelingen uit Kosovo. De zogenoemde Asielzoekersvoorzieningenwet schiep vanaf 1993 de voorwaarden voor ongelijke behandeling bij fundamentele bijstand op het niveau van het sociale minimum.
De afname van het aantal asielaanvragen in het eerste decennium van het nieuwe millennium werd door politici gevierd als een overwinning. “Duitsland is geen immigratieland”, dat is het uitgangspunt bij alle nieuwe regelingen. En allemaal zijn die er in de eerste plaats op gericht om te voorkomen dat mensen zouden integreren, dat wil zeggen dat ze gelijke rechten zouden krijgen.
In de halve eeuw van 1950 tot 2000 immigreerden gemiddeld genomen tweehonderdduizend mensen meer dan er emigreerden. In de jaren nul ging dat saldo omlaag en werd het deels ook negatief. In de jaren daarna overheerste vooral de migratie uit de nieuwe EU-landen in het oosten. Maar pas in 2010 kwamen er weer meer mensen naar Duitsland dan er weggingen: de meesten van hen uit andere EU-landen, maar een groot deel ook van daarbuiten en als asielzoeker. De nationaliteit van de vluchtelingen wisselde elk jaar. Belangrijke herkomstregio’s waren de Balkan en het Midden-Oosten.
Een nieuwe fase sinds 2008
“Initiële asielverzoeken” is het enige getal dat werkelijk iets zegt over de omvang van het vluchten richting Duitsland. Sinds de uitbraak van de economische crisis in 2008 steeg dat aantal van aanvankelijk minder dan 30 duizend langzaam tot 64 duizend aanvragen in 2012, verdubbelde tot bijna 110 duizend in 2013, 170 duizend in 2014 en meer dan 390 duizend in 2015 – nog lang geen “meer dan een miljoen”, ook al wordt dat vaak gezegd. Hoeveel van de miljoen vluchtelingen die in 2015 geregistreerd stonden in november 2015 alweer vertrokken waren, dan wel hun reis voortzetten, dan wel teruggekeerd waren, dat weet niemand, ook de ambtenaren niet. Het Instituut voor Arbeidsmarkt en Beroepsonderzoek (IAB) van het Duitse arbeidsagentschap schat dat ongeveer zeventig procent in Duitsland zal blijven.
Het lukte veel EU-landen niet meer de migratie te beheersen, en ze konden of wilden de registratie niet (meer) correct uitvoeren om zo niet voor de asielaanvragen verantwoordelijk te zijn. Aan en tussen de grenzen in de Balkan werden de vluchtelingenstromen steeds weer en willekeurig tegengehouden, en werden voeding en andere steun tegengehouden om een situatie van schaarste te creëren. Op andere momenten zorgden overheden weer voor kosteloos treinvervoer voor hen die bereid waren om zich te laten registreren en bereid waren om daarop te wachten in registratiekampen, onder rampzalige omstandigheden. Dat hielp allemaal bij het produceren van beelden van de vluchtelingenstromen als plotseling opdoemende “natuurrampen” die overheden “met de beste bedoelingen” zouden overdonderen. Met die beelden rechtvaardigden overheden noodtoestanden en repressieve maatregelen – vooral wanneer zelfgeproduceerde omstandigheden tot verzet leidden en de vluchtelingen weigerden de “dankbaarheid” te tonen die van hen verlangd werd.
In Duitsland was de afgelopen vier decennia geen regering in staat om een “migratiebeleid” te formuleren in de zin van een volledige regulering en beheersing van migratie. Vanaf de zomer van 2015 heeft men de werkelijkheid onder ogen moeten zien: oorlogen rukken steeds meer op richting de EU en breiden zich uit. Als gevolg daarvan hebben veel mensen hun huis voor altijd verlaten. De bouw van tijdelijke vluchtelingenkampen in de buurlanden kan het probleem niet meer van Duitsland weghouden, want die samenlevingen worden gedestabiliseerd door de omvang van de migratie en doordat vluchtelingen in verzet komen tegen de omstandigheden in de opvangkampen. Dat is waarom er meer en meer mensen aankomen in Duitsland sinds 2012.
Uitgerekend in juli 2012 besloot het Bundesverfassungsgericht (de hoogste rechtbank die gaat over zaken waarbij grondrechten in het geding zijn) dat het grondwettelijk vastgestelde “bestaansminimum” geldt voor alle in Duitsland levende mensen. Ook al laat de uitvoering van die uitspraak nog steeds op zich wachten, het was wel een klap voor de politiek van afschrikking die werd gevoerd via onder meer het verlagen van sociale bijstand. De uitspraak van de rechtbank kan alleen verklaard worden uit de brede ondersteuning voor asielzoekers en het aanhoudende verzet tegen hun ongelijke behandeling. Deze groeiende beweging was ook de reden waarom de staat de afgelopen jaren minder mensen heeft kunnen deporteren. In 2013 en 2014 werden jaarlijks ongeveer tienduizend mensen gedeporteerd, in 2015 is dat toegenomen tot 18.360, het merendeel in de tweede helft van het jaar. Dat zijn er veel, maar het betreft slechts een kwart van alle mensen wier verzoek is afgewezen en die een deportatiebevel hebben ontvangen. Het komt erop neer dat het de staat niet gelukt is om het quotum van erkenningen van asielaanvragen terug te brengen tot 1 procent, een voorstel dat in de praktijk niets anders inhield dan een feitelijke afschaffing van het recht op asiel.
Sinds 2012 treffen arriverende vluchtelingen in Duitsland een situatie aan die wordt bepaald door de zelfbewuste en georganiseerde aanwezigheid van eerder aangekomen vluchtelingen die hun stempel drukten onder meer door protesten tegen de residentieplicht (die vluchtelingen verbood de aan hen toegewezen stad te verlaten), bezettingen en hongerstakingen. In 2013 ontwikkelde zich daaruit ook de beweging van Lampedusa-vluchtelingen. Die beweging werd ook vanuit het maatschappelijk middenveld met veel sympathie en ondersteuning begroet, zoals te zien aan de toename van het aanbieden van kerkasiel gericht op het voorkomen van deportaties (inmiddels vierhonderdvijftig mensen in ongeveer driehonderd kerkgemeenten), en aan de protesten van scholieren tegen de deportaties van medescholieren.
In de jaren negentig steunde een klein aantal radicaal-linkse en middenklasse-organisaties de vluchtelingen. Acties tegen de “Fresspakete” (voedselpakketten, vaak van slechte kwaliteit, die aan vluchtelingen werden gegeven in plaats van uitkeringen) richtten zich voor een deel ook tegen de goede doelen en de bedrijven die er geld aan verdienden. Daarentegen zijn vandaag de dag honderdduizenden betrokken als “vrijwilliger” en zijn “linksen” daarin een kleine minderheid. Een studie van de evangelische kerk spreekt zelfs van acht miljoen mensen die zich in 2015 op de een of andere manier hebben ingezet voor vluchtelingen. Dat engagement en het contact met de vluchtelingen heeft de mensen zelf geradicaliseerd, bijvoorbeeld met betrekking tot de rol van Duitsland in de huidige oorlogen en de rol van de Duitse wapenindustrie.
Tegelijk heeft het geweld tegen vluchtelingen weer het niveau van begin jaren negentig bereikt. Merkel heeft zelfs gewaarschuwd voor een “nieuwe NSU“. We zien een radicalisering van rechts die verder gaat dan het organiseerde militante milieu. Vandaag de dag kunnen de fascisten zich niet voordoen als uitvoerders van een relatief homogene maatschappelijke afwijzing van migranten, hun geweld is eerder een uiting van de verder toenemende maatschappelijke verdeeldheid. Pegida & co stellen kwetsbare delen van de samenleving verantwoordelijk voor hun eigen existentiële sociale angsten. Door de migranten als minderwaardig af te schilderen willen ze vastleggen dat de “anderen” niet toekomt wat ze voor zichzelf opeisen. Een achterlijk verzet tegen het moderniseringsprogramma van het kapitaal, dat dat programma niet bedreigt maar juist versterkt. Dat is waarom de politie Pegida grotendeels haar gang laat gaan en waarom de ‘deep state’ in de meeste gevallen brandaanslagen en ander geweld tegen vluchtelingen op zijn minst tolereert.
EU, de afbrokkelende vesting
De vluchtelingencrisis van de tweede helft van 2015 had een diepere impact dan de Griekse crisis van het eerste half jaar. De EU-leden drijven uit elkaar en Schengen ligt in duigen. Voor de duidelijkheid: het Schengenverdrag was er niet op gericht om de EU hermetisch af te sluiten, maar de drempels waren (en zijn) zo hoog gemaakt dat slechts bepaalde mensen over kunnen komen: migranten die fysiek en mentaal fit zijn, geld hebben, persoonlijke en familiebanden hebben of zeer gemotiveerd zijn. Om dat te laten werken moet de werkverdeling tussen de verschillende EU-landen goed lopen, zoals was voorzien in het Dublin Akkoord. Italië en Griekenland hebben echter de migranten bij aankomst niet geregistreerd en hen simpelweg doorgelaten richting Noord-Europa. Daardoor heeft elk land in 2015 slechts zijn eigen belangen als uitgangspunt genomen.
De Oost-Europese “frontstaten” wijzen de opname van vluchtelingen resoluut af. Maar ze naturaliseren wel zeer ruimhartig mensen uit buurlanden – naast een stilzwijgend gedoogde kortdurende ‘circulaire’ seizoensmigratie. Polen is de “Poolse” minderheden in Oekraïne niet vergeten, Hongarije haar “Hongaren” in Oekraïne ook niet, Roemenië haar “Roemenen” in Moldavië en Oekraïne niet, enzovoorts. Het optreden van die nationalistische regeringen lijkt in veel opzicht op het handelen van de Duitse regering ten opzichte van de “late emigranten”, de mensen van Duitse komaf die oorspronkelijk in Oost-Europa woonden in de jaren na de Tweede Wereldoorlog. De Oost-Europese staten hopen op politiek conformistische migranten die grotendeels de slecht betaalde banen in de bouw en de landbouw op zich willen nemen. Banen die vrijkwamen nadat de oorspronkelijke bewoners richting de westelijke EU-landen vertrokken. Ze voeren daarnaast een agressieve politiek tegen het deel van de eigen bevolking dat van het staatsburgerschap uitgesloten dient te worden. De voorlopers in dat verband zijn de Baltische staten die personen en nakomelingen van personen die na 1940 uit andere delen van de Sovjet-Unie zijn gemigreerd. uitburgert en zo praktisch stateloos maakt. De systematische uitsluiting van Roma in de Zuidoost-Europese landen volgt een vergelijkbare logica.
Veel van de regio’s waar de vluchtelingen begin jaren negentig vandaan kwamen, zijn inmiddels lidstaten van de EU geworden of hebben verdragen afgesloten die visavrije toegang mogelijk maken. De uitbreiding van de EU heeft het verplaatsen van slecht betaalde banen in de leveringsindustrie naar die landen vergemakkelijkt, en de migratie uit die landen gereguleerd via het stapsgewijs ingevoerde vrije verkeer van werknemers. Voor arbeiders was de toegang tot de arbeidsmarkt van de EU lange tijd verbonden aan een (nationale) overgangsperiode, die vooral door Duitse vakbonden bepleit was. Gedurende de eerste zeven jaar na de uitbreidingsronde van 2004 konden mensen uit Estland, Letland, Litouwen, Polen, Slowakije, Slovenië, Tsjechië en Hongarije (de zogenaamde EU-8 landen) echter meteen aan de slag in Duitsland als “zelfstandige” of als werknemer van een buitenlands bedrijf, onder de lage lonen en sociale bijstand die gelden in het land van herkomst. In 2011 woonden er ongeveer 470 duizend Polen in Duitsland, meer als uit alle andere EU-8 landen tezamen. De EU-2 landen, Roemenië en Bulgarije, die in 2007 onder dezelfde voorwaarden toetraden, stonden met respectievelijk 160 en 94 duizend op de tweede en derde plaats.
Het opheffen van de visumplicht in 2009/2010 voor sommige staten in de westelijke Balkan zorgde voor een verdere toestroom van arbeiders die makkelijk gechanteerd konden worden en gedwongen werden om te werken voor lage lonen. Niet-EU burgers uit Servië of Bosnië kunnen nu als “contractarbeiders” in de EU aan de slag als ze een arbeidscontract hebben met een Sloveens of straks ook Kroatisch bedrijf. Alleen al in Slovenië werden in 2014 ongeveer zestigduizend van zulke A1-certificaten (bevestiging van het betalen voor en ontvangen van sociale zekerheid in het land van oorsprong van het hoofdbedrijf) afgegeven voor burgers van de naastgelegen Balkanlanden. Wie geen arbeidscontract heeft, kan zonder visum hier naar toe reizen en bijvoorbeeld een asielaanvraag doen en zich daarmee tenminste een tijdelijk verblijfsrecht en inkomen verschaffen. Een vergelijkbaar scenario staat voor de boeg bij een recent door de EU-commissie aanbevolen opheffing van de visumplicht voor bewoners van Georgië en Oekraïne.
Volgens het centrale buitenlanderregister (“Ausländerzentralregister”) was het “buitenlandse” aandeel van de bevolking in 2015 met 820 duizend mensen toegenomen, daarvan kwamen er 340 duizend uit EU-landen, 260 duizend uit erkende oorlogs- en crisisgebieden en 120 duizend uit de westelijke Balkan. Inmiddels zijn zo’n 650 duizend mensen uit Roemenië en Bulgarije officieel in Duitsland aangemeld; tachtig procent van hen arriveerde de afgelopen vijf jaar. Ook vanuit Polen is na 2011 de langdurige migratie toegenomen: momenteel hebben zo’n 600 duizend mensen uit de EU-8 landen full- of part-time werk. Sinds de arbeidsmarkt volledig is opengezet voor mensen uit de EU-2 landen is het aantal met Duitse arbeidscontracten werkzame Roemenen en Bulgaren snel toegenomen.
Daar komt nog een statistisch moeilijk vast te leggen aantal van tijdelijk werkzame arbeidsmigranten bij. De Böckler stichting schatte dat in 2012 ongeveer 800 duizend arbeiders met tijdelijke werkcontracten naar Duitsland zijn gekomen, tachtig procent van hen afkomstig uit Oost-Europa.
Over het algemeen komen migranten vanuit twee richtingen naar de EU: vanuit Oost-Europa en vanuit het Midden-Oosten en Noord-Afrika. In de Zuid-Europese landen vormen “illegale migranten” de hoofdmoot aan arbeiders in sectoren als de landbouw, de bouw of de logistiek. Er is een nauw verband tussen de migratie van buiten de EU en de migratie binnen de EU. In heel Europa vluchten delen van de jonge generaties uit de fabrieken, uit de landbouw en van fysieke werk in het algemeen. Een groot deel van de jongeren studeert of wil op zijn minst een – al dan niet tijdelijke – baan bij de overheid of carrière maken in booming branches. Het tekort aan arbeidskrachten bij het vuile werk in de velden, op de bouwplaatsen en in de verzorging wordt door migranten opgevangen. In de boom-jaren, na wisseling van het millennium, maakte de migratie naar Griekenland, Italië, Spanje, Portugal het “verheffen” van de eigen jonge bevolking mogelijk. Sinds het uitbreken van de crisis hebben veel werkloze jonge academici uit die landen zonder vooruitzicht op een betaalde baan zich een weg gebaand naar Noord-Europa. De netto-migratie uit de Zuid-Europese crisislanden bestond in de laatste jaren ongeveer uit 30 tot 40 duizend mensen.
De neerwaartse segmentering van de arbeidersklasse in Duitsland
Ook in Duitsland heeft de neerwaartse segmentering van de arbeidersklasse door de speciale combinatie van technische ontwikkelingen en goedkope arbeidsmigranten het uitwijken van vele jonge Duitse arbeiders naar gekwalificeerde banen mogelijk gemaakt, waardoor ze de dalende lonen konden ontvluchten. Een voorbeeld is de boom in de Oldenburger regio van het westelijke Münsterland. Hoewel tot aan 2005 naar schatting 25 duizend banen verloren gingen in de vleesindustrie, verdubbelde de productie van het totaal aantal geslachte dieren en is een ‘cluster’ opgezet bestaande uit bedrijven in de voedselverwerking en werktuigbouw-ingenieursbedrijfjes. Naar schattingen van de vakbond NGG (een Duitse vakbond die met name in de voedingsindustrie en horeca werkzaam is) heeft nu slechts tien procent van de medewerkers in de vleesindustrie een vast contract, als men de onofficiële “slachthuismedewerkers”, industriële schoonmakers en verpakkingsmedewerkers meetelt die normaal niet tot de categorie van medewerkers in de vleesindustrie worden gerekend. ‘Officieel’ werkt een kwart van alle arbeiders als een door een buitenlands bedrijf aangestelde contractarbeider – bijna zevenmaal zo veel als in 2011.
In de bouw is deze ontwikkeling al aan de gang sinds de jaren negentig. Destijds probeerde de vakbond BauSteineErden de goedkope concurrentie aan te pakken door arbeiders op te roepen om andere arbeiders die werkten zonder contract of verblijfspapieren te verklikken. Daarnaast riepen ze de staat ook op om razzia’s op de werkplekken uit te voeren. Dat werkte een racistisch klimaat in de hand. Via een collectieve overeenkomst leidde de Wet op migranten contractarbeid (“Arbeitnehmerentsendegesetz”) tot een sectorbreed minimumloon, wat overigens verschilde van dat voor bedrijven in West- en Oost-Duitsland. Belangrijk onderdeel van deze wet is dat het de uiteindelijke juridische verantwoordelijkheid legt bij de hoofdaannemer. Dat maakt het mogelijk voor arbeiders om ook bij een faillissement niet betaalde lonen op te eisen. Het uitbreiden van de reikwijdte van de wet naar andere branches, eerste in 2007, daarna in 2009 en tot slot in 2014, leidde ertoe dat hij nu ook geldt voor andere branches met relatief veel arbeidsmigranten, zoals de schoonmaakindustrie, verschillende banen in de bouw, afval en recycling, ouderenzorg, wasserijen en de vleesindustrie.
Geconfronteerd met de economische crisis trokken veel (geschoolde) arbeiders uit Oost-Europa naar Duitsland, en daar kwamen ze precies aan op het moment dat de ‘lage lonen-sector’ zich uitbreidde in de logistieke sector in de breedste zin: er werden allerlei flexcontracten ingevoerd in de toelevering en aan de lopende band in de fabriekshallen van de Duitse auto-industrie. De Duitse vakbonden konden de sociale vrede met het kapitaal bewaren via de lage lonen in de bevoorradingsketen in Oost-Duitsland. De productiekosten per eenheid konden in de kernbedrijven worden gedrukt via ‘rationalisering’, het verhogen van de werkdruk en de flexibilisering van werkuren. Daardoor bleven de jaarlonen min of meer stabiel en konden de bonden zichzelf neerzetten als “goede vertegenwoordigers” van hun leden en “efficiënte partners” van het management. Arbeiders in die kernbedrijven werden gedisciplineerd door de dreiging van de “slechtere omstandigheden” aan de industriële marges, en door de afbraak van de sociale zekerheid.
De toenemende segmentering van de arbeidsmarkt sluit ‘autochtonen’ van bepaalde banen uit. Wanneer arbeidskrachten via een Roemeens uitzendbureau geworven worden, dan komt men er als Duitser niet meer tussen, zelfs als je dat zou willen. Dat geldt in grote lijnen ook voor Zuid-Europese landen waar een enorm hoge jeugdwerkloosheid gepaard gaat met een hoog percentage werkende arbeidsmigranten. Al sinds de jaren negentig wordt de tweede generatie migranten – voornamelijk kinderen van de “gastarbeiders” en Duitsers met een Russische achtergrond – op de arbeidsmarkt verdrongen door de nieuwe arbeidsmigranten. Vroeger lukte het de meeste migranten om zich na een generatie op de arbeidsmarkt in te vechten tot een gelijkwaardig niveau. Nu is dat echter niet meer het geval. Vandaag de dag betekent “sociale mobiliteit” voor veel tweede generatie migranten het verkrijgen van een positie in de maffia-economie, als verhuurder, koppelbaas of aannemer.
Strijd
Migranten uit Oost-Europa leveren echter ook verzet. Stakende arbeiders in de vleesindustrie worden soms aangevallen door gewapende groepen, aangestuurd door de bazen. De vakbonden en de arbeiders in de centrale industrieën doen niet mee in die strijden en zien de berichten in de media erover zelfs als een bedreiging voor de positie van het bedrijf. Ze proberen “goedkope concurrentie” van de arbeidsmigranten binnen de bedrijven te bestrijden door hen systematisch slechter te behandelen. Pas sinds 2012 komen de diverse protesten langzamerhand in de openbaarheid. Voor veel migranten leek het gebruik van de media effectiever dan daadwerkelijke stakingen, en het juridisch advies van instituten van de vakbonden en kerken ondersteunen hen daarin. In ieder geval zijn de lage lonen vandaag de dag tot een publiek schandaal gemaakt. Maar in kleine steden, op het land en in andere gemeenschappen waar veel mensen op de een of andere manier meeprofiteren van de uitbuiting van migranten is een directe en openlijke confrontatie moeilijk. Protesten zijn dan ook vaak georganiseerd binnen de taalgroepen of gemeenschappen gebaseerd op nationaliteit, en ook op groepen van arbeiders of aannemers die onderdeel uitmaken van die gemeenschappen. In Lohne of Emsdetten (kleine landelijke plaatsen in het westen van Duitsland) hebben ze nooit meer dan tweehonderd mensen op de been weten te brengen (zie Wildcat 98).
De toegang tot sociale zekerheid en arbeidsrechten, verbonden aan het officiële vrije verkeer van werknemers, biedt een bepaalde zekerheid voor individuen, maar geen gelijkschakeling met Duitse staatsburgers. De staat wil voorkomen dat de mogelijkheid om aanspraak te maken op sociale voorzieningen bij werkloosheid een ondergrens voor het loon zou vastleggen, en men migranten niet meer kan dwingen om slecht betaalde banen aan te nemen en te behouden. Daarom creëert de staat nieuwe chantagemogelijkheden door in toenemende mate het verblijfs- en sociale recht met elkaar te verbinden. Voor EU-burgers in Duitsland geldt het vrije verkeer van werknemers slechts voor zes maanden en alleen zolang men in staat is om zelf in zijn levensonderhoud te voorzien en beschikt over een zorgverzekering. Pas na vijf jaar kan men aanspraak maken op permanent verblijfsrecht en het recht op bijstand. Tot dan geldt een getrapt beleid. Werknemer is men volgens rechtspraak van het Europees Hof wanneer men minstens vijfenhalf uur per week werkt (wat bij een minimumloon tweehonderd euro per maand oplevert). Werknemers kunnen daaraan gekoppeld bijstand verkrijgen, waarmee hun loon aangevuld wordt tot een sociaal minimum. Dat is een van de redenen dat er zoveel mini-banen zijn (die er specifiek op gericht zijn om verricht te worden in combinatie met een aanvullende bijstandsuitkering) onder arbeidsmigranten uit de EU-2 landen en uit Polen: velen werken in werkelijkheid (voltijds) zwart en ontvangen daarnaast ook nog bijstand, net zoals veel Duitsers dat overigens ook doen. In tegenstelling tot hen kunnen de arbeidsmigranten echter moeilijk uit die situatie ontsnappen. Want wie zijn baan opzegt, of verliest omdat hij tegen zijn baas opgestaan is, loopt het risico om zijn verblijfsrecht te verliezen.
Na een jaar van sociaal verzekeringsplichtig werk volgt de aanspraak op een half jaar ALG I (vergelijkbaar met WW) en daarop aansluitend zes maanden Hartz IV (ALG II – vergelijkbaar met de bijstand) om weer werk te kunnen vinden. Veel ambtenaren van de sociale dienst maken bij aanvragen van sociale voorzieningen meteen melding bij de Vreemdelingendienst. Die vordert daarop de migrant meteen om het land te verlaten, en dat gebeurt ook bij mensen uit de EU-kernlanden. De voor vluchtelingen aangekondigde samenvoeging van sociale en vreemdelingendienst is in deze context al realiteit. Net zoals ook de campagne tegen het “asielmisbruik” door mensen uit de Balkan direct werd gevolgd door de campagne tegen “armoedemigratie” uit Bulgarije, die al sinds eind 2013 loopt.
Het “werknemerspotentieel” van de vluchteling
Binnen de heersende klasse zijn er twee tegengestelde polen. Het liberalisme, dat het meest consequent wordt uitgedragen door De Groenen, eist dat de grenzen open gaan en dat de sociale zekerheid gedereguleerd en verlaagd wordt: wie hier naartoe wil komen, moet dat vooral doen, maar dan wel zelf uitzoeken hoe men overleeft. De andere pool wordt vertegenwoordigd door sommige leden van de ‘deep state’, en op de parlementair politiek vlak door de extreem-rechtse NPD/AFD/CSU en door delen van de SPD en CDU. Die willen de grenzen sluiten, de controle verscherpen, en een betere uitrusting voor de politie en de grensbewaking. Tussen die beide polen beweegt het onderhandelingsproces zich momenteel. Maar ze hebben beide dezelfde doelstellingen, net zoals bij de debatten rond de inburgeringsplicht. Men wil van de migranten en soort “turbo-Duitsers” maken en via hen de herstructurering van de Europese arbeidsmarkt doordrukken – naar binnen en buiten beveiligd door de “oorlog tegen terreur”.
De bazen hebben per sector steeds een andere rol voor de vluchtelingen voor ogen. Het IAB voorspelt dat het aantal vluchtelingen met een “werknemerspotentieel” zal stijgen tot 380 duizend in 2016, nadat hun aantal nauwelijks was toegenomen in 2015 (volgens de “Migratiemonitor” van november 2015). Volgens het Spiegel Online-magazine voorspelt de ‘Raad van experts voor economische ontwikkeling” (“Sachverständigenrats zur Begutachtung der gesamtwirtschaftlichen Entwicklung”) dat hun aantal maar gestaag zal toenemen, de komende twee jaar met nauwelijks meer dan honderdduizend.
Midden oktober ontstond er in het kamp van de bazen een conflict rond de integratiepolitiek. Michael Knipper van het Verbond van de Duitse bouwindustrie bekritiseerde de “kritiekloze euforie onder grote delen van de Duitse industrie”. De bouwindustrie is een sterk cyclische, seizoensgebonden en transnationale branche met veel arbeidsmigranten. Bazen in die sector bouwen niet op de “know how” van de lokale arbeidersklasse, noch op hun “innovatief vermogen”, maar op rationalisering, herstructurering en kostenverlagingen, dus via steeds slechter wordende arbeidsomstandigheden. Delen van de producerende industrie zien dat anders. Zij hebben dringend “nieuwe energie” nodig en zoeken naar arbeiders die in sociale mobiliteit geloven en zich graag op de ladder omhoog willen werken – perspectieven die tweede en derde generatie migranten lange tijd geleden al hebben leren opgeven.
Om vluchtelingen beroepsmatig te kunnen kwalificeren, hen een langdurige loyaliteit te laten voelen aan bedrijven, en hun lot te laten verbinden aan Duitsland, moeten ze een vaste verblijfsstatus hebben, taallessen nemen en de banden verbreken met hun landen van herkomst. Wie geld naar het land van herkomst moet sturen, kan niets beginnen met het verhoudingswijs lage loon tijdens opleidingen, en doet dus liever ongeschoold werk in een magazijn wanneer daar het minimumloon betaald wordt. Om die reden heeft het kapitaal een mix nodig tussen druk uitoefenen en toekomstperspectieven beloven aan vluchtelingen. Sinds 1 augustus 2015 begint de “integratie in de arbeidsmarkt” voor vluchtelingen met werk onder het minimumloon, onder meer via langdurige stages of cursussen om zogenaamde “instapkwalificaties” te verkrijgen, waarvan de maximumduur kort geleden is verlengd van zes naar twaalf maanden. Die periode kan makkelijk uitgebreid worden, en de autoriteiten kunnen jongvolwassenen en langdurig werklozen daar makkelijk voor aanmelden onder het mom van “een gebrek aan werknemersvaardigheden”.(2) De druk om die verlenging te accepteren wordt versterkt door de dreiging het verblijfsrecht te verliezen wanneer men werkloos wordt – de versmelting van sociale dienst en vreemdelingendienst.
Huursoldaten van Frontex
Het migratieregime van de EU kan alleen functioneren als het arbeidsmarkten buiten haar territorium kan structureren. Economische verdragen als het Euro-Mediterrane Partnerschap (EUROMED) worden begeleid door een politiek-militaire samenwerking. Verdragen over de militaire beveiliging van de grenzen en de terugname van ongewenste migranten bevatten ook vaak, als bonus, tijdelijke en aan een specifiek arbeidscontract gebonden migratie, zoals de zogenaamde EU-mobiliteitspartnerschappen rond de Middellandse Zee of in Oost-Europa. Turkije speelt een strategische rol als poortwachter in het zuidoosten. Op de G20-top in Antalya kwam men tot een deal van drie miljard euro waarbij de regering van Erdoğan de Syriërs in Turkije een verblijfsstatus en arbeidsrechten zal geven en tegelijkertijd vluchtelingen naar hun landen van herkomst terug zal sturen. Voor een verdergaande beveiliging van de EU-buitengrenzen verlangt Turkije een lossere visumplicht voor Turkse staatsburgers en een uitbreiding van de arbeidsmogelijkheden voor Turken in de EU. Zulke akkoorden vereisen echter dat alle staten meewerken. Maar de regeringen van Pakistan en Afghanistan hebben geweigerd om door de EU gedeporteerde vluchtelingen terug te nemen. En geen enkel bedrag aan geld zal de regering van Erdoğan ervan weerhouden om de grenzen naar eigen goeddunken open of dicht te zetten, of om militaire conflicten aan te wakkeren wanneer dat zijn eigen machtsbehoud dient (zeker in tijden waarin Erdoğan vecht voor zijn eigen politiek overleven).
De groots klinkende slotverklaring van de EU-Afrika top in Malta begin november kon niet verhullen hoe weinig beheersing staten over de wereldwijde migratiebewegingen hebben. De strategie van de EU om de grote massa van vluchtelingen in de naburige regio’s vast te houden, en van daaruit mensen tijdelijk toe te laten en weer terug te zenden al naargelang de economische behoeften, kan alleen werken wanneer er in die regio’s voor mensen de mogelijkheid bestaat om in hun levensonderhoud te voorzien. Maar die mogelijkheden lijken meer dan ooit buiten bereik te liggen, niet alleen in Noord-Afrika maar ook in de Balkan, zoals bijvoorbeeld in Kosovo. Daarom opent de EU regelmatig veiligheidsventielen en opent men tijdelijk de grenzen. Sinds de zomer zijn er zo in bepaalde Balkanlanden wervingsverdragen afgesloten: vanaf 2016 kunnen ook “laag gekwalificeerde” arbeiders in Duitsland komen werken als ze een concreet scholings- of werkaanbod hebben, zolang ze maar voor 24 oktober 2015 hun asielverzoek hebben ingetrokken en ze zijn teruggereisd naar hun land van herkomst (om weer terug te komen als ze nodig zijn).
Kansen voor het algemeen maken van de strijd
Echt arbeiderswerk, dat wil zeggen fysiek werk in de landbouw, in de bouw of in de industrie, wordt in toenemende mate verricht door migranten. Dat geldt zowel wereldwijd als ook in de EU. De migranten verdragen dat werk omdat ze erger zijn gewend. Gezamenlijke strijd met hun (lokale) collega’s is moeilijk in situaties waar migranten gebruikt worden om de omstandigheden in het algemeen te verslechteren, en nog moeilijker als de degenen die meer verdienen (bijvoorbeeld huisbazen) van de extra uitbuiting van de migranten profiteren. De laatste jaren was er vooral migrantenstrijd op werkplekken waar het merendeel van arbeiders bestond uit migranten, zoals bijvoorbeeld in de landbouw of in de logistieke sector in Italië. In Duitsland, waar de toegang tot de arbeidsmarkt sterk gereguleerd en gesegmenteerd is, zijn er veel conflicten geweest, maar nauwelijks grote strijden van arbeidsmigranten.
Het afgelopen jaar hebben vluchtelingen niet alleen de overheid tot een koerswisseling gedwongen, maar ook de vele honderdduizenden ondersteuners gepolitiseerd, en hebben ze door hun massa thema’s als loon, arbeidsomstandigheden en woningnood weer tot publieke thema’s gemaakt. Geen van die vraagstukken zal uit zichzelf worden opgelost, daar zal voor gestreden moeten worden. En ze zijn ook omstreden, want de staat zorgt voor concurrentie op de woningmarkt door bijvoorbeeld sociale woningbouw te stimuleren, maar de woningen dan in de eerste plaats voor vluchtelingen open te stellen. Dat is de reden dat woonstrijd in het algemeen en de recente kraakacties in het bijzonder zo enorm belangrijk zijn! Het gaat om betaalbare woningen voor iedereen. (In Wildcat 99 wordt in het artikel “Which side are you on?” over een congres in Potsdam ingegaan op onder andere de kraakacties.)
Een ander voorbeeld is de massale opvang in de buitenwijken die slecht bereikbaar zijn voor het verkeer of met het openbaar vervoer, en die een tekort hebben aan crèches, scholen, artsen, enzovoorts. Vaak zijn daar ter plekke initiatieven die zich tegen die opvang keren, maar die zich op een tegenstrijdige manier uiten. Het initiatief “Nee tegen politiek – Ja voor ondersteuning” in de Hamburgse buitenwijk Neugraben is een voorbeeld van zo’n pragmatisch verzet tegen dat soort vluchtelingenpolitiek van de staat. Door zichzelf duidelijk neer te zetten als anti-racistisch onderscheiden ze zichzelf van groepen als Pegida. In zulke gevallen moet politiek links aandachtig luisteren voordat ze mensen uitmaakt voor fascist.
De hegemonie van politiek rechts, in bepaalde regio’s, is gebaseerd op een grote sociale onzekerheid, die niet alleen terug te voeren is op de angst voor materieel verlies. De versterkte kapitalistische concurrentie verbreekt ook sociale banden en maakt de persoonlijke sociale omgeving kapot. Vanzelfsprekend is in de strijd tegen de culturele hegemonie van rechts een duidelijke anti-fascistisch geluid nodig. Maar ‘culturele strijd’ alleen is niet voldoende. We moeten verdere ideeën ontwikkelen over hoe onze acties te relateren zijn aan de sociale tegenstellingen. De mogelijkheden daartoe zijn door de massale aankomst van vluchtelingen beter dan in de jaren hiervoor. We kunnen kwesties aansnijden die door de vluchtelingen weer tot sociale, gezamenlijke en publieke thema’s zijn geworden. Radicaal-links kan daarnaast ook de migrantenstrijd ondersteunen door over ‘community’ grenzen heen te gaan – dat maakt zelfgeorganiseerde taalcursussen nuttig. Het verzet tegen deportaties en voor verblijfsrecht is een voorwaarde voor het ontwikkelen van de strijd. Het gaat daarbij minder om juridische beslissingen en vooral om praktisch verzet tegen repressie, tegen toezicht en razzia’s in wijken en op de werkplek. Waar we vluchtelingen steunen, daar zullen we ook geconfronteerd worden met de staat – die per situatie kiest voor integratie of repressie. Beide opties kunnen we slechts tegemoet treden wanneer we uitgaan van de omstandigheden van de hele klasse – en wanneer duidelijk is dat we ons in geen enkel geval in de staat zelf willen laten integreren.
Wildcat
Noten:
1. “In 1988 kwam het aantal asielzoekers opnieuw boven de honderdduizend. Gedurende het jaar van de Europese revoluties, 1989, klom het tot 120 duizend en bereikte in het herenigde Duitsland in 1990 circa 190 duizend, in 1991 bijna 260 duizend en in 1992 tenslotte bijna 44 duizend. Tegen die tijd kwamen veel van deze mensen uit Oost- en Zuidoost-Europa, voornamelijk vluchtelingen uit voormalig Joegoslavië, maar ook om Roma uit Roemenië. Al in 1987 steeg het aantal Duitse “terugmigranten” uit Oost-Europa snel. In 1988 kwamen er iets meer dan 200 duizend, in 1989 390 duizend en in 1990 tenslotte bijna 400 duizend. Daarbij was er in West-Duitsland sprake van legale migratie uit de afbrokkelende DDR en later de nieuwe (voormalig Oost-Duitse) deelstaten: in 1989 kwamen bijna 390 duizend en in 1990 rond 395 duizend mensen naar de West-Duitse staten. De aantallen namen in het volgende jaar af tot 250 duizend, tot bijna 200 duizend in 1992 rond 172 duizend in 1993, om zich tenslotte van 1994 tot 1997 te stabiliseren tot jaarlijkse aantallen van tussen de 160 en 170 duizend.” (Het Federaal agentschap voor politiek onderwijs (2005): Stijging van de asielverzoeken 1988-1992.)
2. Wat is er besloten in de “Asielversnellingswet” (“Asylbeschleugnungsgesetz”)?
– Definiëring van alle landen in de “westelijke Balkan” als veilige herkomstlanden.
– Uitkeringen in natura in plaats van contanten.
– Versnelling van deportaties. In de toekomst zal na het aflopen van de termijn voor een “vrijwillige” uitreis het deportatiemoment niet aangekondigd worden. Ook kan een deportatie maximaal drie in plaats van de eerdere maximumtermijn van zes maanden uitgesteld worden. De mogelijkheden voor deelstaten om een deportatie uit te laten stellen vanwege politieke druk zijn ook sterk beperkt.
– Het verbod voor asielzoekers om als uitzendkracht ingezet te worden vervalt voor “simpel” werk na drie maanden, voor “gekwalificeerd” werk na vijftien maanden (oftewel: vluchtelingen kunnen zo eerder aan het werk worden gezet, opmerking van de vertaler)
– Subsidies van de federale overheid aan de deelstaten voor sociale woningbouw en de overname van de kosten voor onderdak.
– Versoepeling van de regelgeving rond bouwvergunningen (soepeler regels rond onder andere brandveiligheid (!) en isolatie).
– Samenwerking van sociale dienst en vreemdelingendienst. De data-uitwisseling tussen de diensten is er niet op gericht om “misbruik van sociale voorzieningen” te bestrijden, maar juist om te zien of asielzoekers wel actief op zoek zijn naar werk; het arbeidsbureau wordt geacht om de gegevens over het recht op asiel in te zetten om te bepalen of een persoon cursussen en dergelijke of andere hulp krijgt aangeboden, onder verdere druk zal worden gezet of dat men hem/haar in zijn geheel laat vallen.