Naomi Klein bij haar Edward Said-lezing over het geweld van iemand tot “de ander” maken in een opwarmende wereld

Naomi Klein

De Palestijns-Amerikaanse geleerde en activist Edward Said heeft geholpen om het Arabische woord “sumud” (blijven zitten, vasthouden) populair te maken: die standvastige weigering om je land te verlaten ondanks de heftigste uitzettingspogingen en zelfs als je omringd bent door voortdurend gevaar. Het is een woord dat meestal wordt geassocieerd met plekken als Hebron en Gaza, maar het kan tegenwoordig net zo goed worden toegepast op inwoners aan de kust van Louisiana die hun huizen op palen hebben gezet zodat ze niet hoeven te evacueren, of op eilandbewoners in de Stille Oceaan die als slogan hebben “We verdrinken niet. We vechten.”

Said was geen boomknuffelaar. Afstammend van handelaren, ambachtslieden en vakmensen, beschreef hij zichzelf ooit als “een extreem geval van een stedelijke Palestijn wiens relatie tot het platteland alleen symbolisch is”. In het boek “After the Last Sky”, met zijn gedachten bij de foto’s van Jean Mohr, onderzocht hij de meest intieme aspecten van het Palestijnse leven, van gastvrijheid tot sport en woninginrichting. Het kleinste detail – de plaatsing van een fotolijstje, de uitdagende houding van een kind – ontlokte een stortvloed aan inzicht bij Said. Maar wanneer hij werd geconfronteerd met beelden van Palestijnse boeren – die hun kuddes hoedden, de velden bewerkten – verdampte zijn fijngevoelige woordenstroom plotseling. Welke gewassen werden er verbouwd? Wat was de kwaliteit van de grond? De beschikbaarheid van water? Er kwam niets naar boven. “Ik blijf een bevolking zien van arme, lijdende, af en toe kleurrijke boeren, onveranderlijk en collectief”, bekende Said. Deze manier van waarnemen was “mythisch”, gaf hij toe – maar toch bleef die bestaan.

Als landbouw al een andere wereld was voor Said, dan lijken degenen die hun leven wijden aan zaken als lucht- en watervervuiling van een andere planeet te komen. In een gesprek met zijn collega Rob Nixon omschreef hij het milieu-activisme ooit als “de verontschuldiging van verwende boomknuffelaars die geen goede kwestie hebben om zich voor in te zetten”. Maar de milieu-uitdagingen van het Midden-Oosten zijn onmogelijk te negeren voor iemand die, zoals Said, ondergedompeld was in de geopolitiek van deze regio, die zeer kwetsbaar is voor hitteproblemen en watertekorten, zeespiegelstijging en woestijnvorming. Een recent artikel in “Nature Climate Change” voorspelt dat, tenzij we de uitstoot van broeikasgassen radicaal en snel verlagen, grote delen van het Midden-Oosten tegen het einde van deze eeuw waarschijnlijk “met temperaturen te maken zullen krijgen die ondraaglijk zijn voor mensen”. En dat is dan nog maar zo grof uitgedrukt als klimaatwetenschappers dat kunnen doen. Toch worden milieukwesties in de regio nog steeds behandeld als een bijzaak of een luxeprobleem. De reden is niet onwetendheid of onverschilligheid. Het is gewoon een kwestie van urgentie. Klimaatverandering is een ernstige bedreiging, maar de meest angstaanjagende gevolgen doen zich pas voor op de middellange termijn. En op de korte termijn zijn er altijd veel dringender bedreigingen die aandacht vragen: militaire bezetting, luchtaanvallen, systemische discriminatie, embargo’s. Daar weegt niets tegenop.

Maak de woestijn groen”

Er zijn nog andere redenen waarom Said milieu-activisme als een bourgeois speeltuin zag. De Israëlische staat heeft zijn natievormingsproject lange tijd bedekt met een groene laag – het was een belangrijk onderdeel van het zionistische “terug naar het land” pioniersethos. En in die context behoren bomen tot de krachtigste wapens van landroof en bezetting. Het zijn niet alleen de ontelbare olijf- en pistachebomen die zijn ontworteld om plaats te maken voor nederzettingen en wegen die alleen voor Israël bestemd zijn. Het zijn ook de uitgestrekte dennen- en eucalyptusbossen die over die boomgaarden en over Palestijnse dorpen heen zijn geplant, het meest berucht door het Joods Nationaal Fonds, dat er onder de slogan “Maak de woestijn groen” prat op gaat sinds 1901 250 miljoen bomen in Israël te hebben geplant, waarvan velen niet inheems zijn in de regio. In publiciteitsmateriaal doet het JNF zich voor als de zoveelste groene ngo die zich bezighoudt met bos- en waterbeheer, parken en recreatie. Het is toevallig ook de grootste particuliere landeigenaar in de staat Israël en ondanks een aantal ingewikkelde rechtszaken weigert het nog steeds om land te verpachten of te verkopen aan niet-Joden.

Ik ben opgegroeid in een Joodse gemeenschap waar elke gelegenheid – geboorten, sterfgevallen, moederdag, bar mitswa – werd aangegrepen voor de trotse aankoop van een JNF-boom ter ere van de persoon in kwestie. Pas als volwassene begon ik te begrijpen dat die sympathieke, verre bomen, waarvan de certificaten op de muren van mijn lagere school in Montreal prijkten, niet goedaardig waren – niet alleen iets om te planten en later te knuffelen. In feite behoren deze bomen tot de meest in het oog springende symbolen van Israëls systeem van officiële discriminatie – het systeem dat moet worden ontmanteld als we vreedzaam samenleven mogelijk willen maken.

Het JNF is een extreem en recent voorbeeld van wat sommigen “groen kolonialisme” noemen. Maar het verschijnsel is zeker niet nieuw en ook niet uniek voor Israël. Er is een lange en pijnlijke geschiedenis in Amerika van prachtige stukken wildernis die werden omgevormd tot natuurparken – en vervolgens werd die benaming gebruikt om de inheemse bevolking de toegang tot hun voorouderlijke gebieden te ontzeggen om te jagen en te vissen, of gewoon om te leven. Het is keer op keer gebeurd. Een hedendaagse versie van dit fenomeen is de CO2-compensatie. Inheemse bevolkingen, van Brazilië tot Oeganda, ontdekken dat de meest agressieve landroof wordt gepleegd door natuurbeschermingsorganisaties. Een bos wordt plotseling omgedoopt tot koolstofcompensatie en is niet meer toegankelijk voor de traditionele bewoners. Als gevolg hiervan heeft de CO2-compensatie markt een hele nieuwe klasse van “groene” mensenrechtenschendingen geschapen, waarbij parkwachters of privébeveiliging kleine boeren en inheemse bevolkingen aanvallen wanneer ze toegang proberen te krijgen tot deze gronden. Saids opmerking over boomknuffelaars moet in deze context worden gezien.

Edward Said

Cynisme

En er is meer. In het laatste jaar van Saids leven (2003) trok Israël de zogenaamde “scheidingsmuur” op, die grote delen van de Westelijke Jordaanoever in beslag nam, Palestijnse arbeiders van hun werk afsneed, boeren van hun velden, patiënten van ziekenhuizen – en familieleden wreed van elkaar scheidde. Er was geen gebrek aan redenen om tegen de muur te zijn op grond van mensenrechten. Toch waren sommige van de luidste tegenstemmen onder de Israëlische Joden op dat moment niet daarop gericht. Yehudit Naot, de toenmalige Israëlische minister van Milieu, maakte zich meer zorgen over een rapport waarin stond dat “de scheidingswand (…) schadelijk is voor het landschap, de flora en fauna, de ecologische corridors en de afwatering van de beekjes”. “Ik wil de bouw van de muur zeker niet tegenhouden of vertragen”, zei ze, maar “ik stoor me aan de milieuschade die ermee gepaard gaat.” Zoals de Palestijnse activist Omar Barghouti later opmerkte, hebben Naots “ministerie en de Dienst Bescherming Nationale Parken ijverige pogingen gedaan om een aangetast irissenreservaat te redden door het te verplaatsen naar een alternatief reservaat. Ze hebben ook kleine doorgangen gemaakt in de muur voor dieren.”

Misschien plaatst dit het cynisme over de groene beweging in zijn context. Mensen hebben de neiging om cynisch te worden als hun leven minder belangrijk wordt gevonden dan bloemen en reptielen. En toch is er zoveel van Saids intellectuele nalatenschap dat zowel de onderliggende oorzaken van de wereldwijde ecologische crisis belicht als verduidelijkt, zoveel dat wijst op manieren waarop we zouden kunnen reageren die veel inclusiever zijn dan de huidige campagnemodellen: manieren die lijdende mensen niet vragen om hun zorgen over oorlog, armoede en racisme opzij te schuiven en eerst “de wereld te redden” – maar die in plaats daarvan laten zien hoe al deze crises met elkaar verbonden zijn en hoe de oplossingen dat ook zouden kunnen zijn. Kortom, Said had misschien geen tijd voor boomknuffelaars, maar boomknuffelaars moeten dringend tijd maken voor Said – en voor een groot aantal andere anti-imperialistische, post-koloniale denkers – want zonder die kennis is er geen manier om te begrijpen hoe we op deze gevaarlijke plek terecht zijn gekomen, of om de grootscheepse veranderingen te begrijpen die nodig zijn om ons er weg te halen. Wat volgt zijn enkele gedachten – geenszins volledig – over wat we kunnen leren van het lezen van Said in een opwarmende wereld.

Een thuis dat misschien niet eens meer bestaat

Said was en blijft een van onze meest pijnlijk welsprekende theoretici van ballingschap en heimwee – maar Saids heimwee, zo maakte hij altijd duidelijk, betrof een thuis dat zo radicaal was veranderd dat het niet meer echt bestond. Zijn positie was complex: hij verdedigde vurig het recht op terugkeer, maar beweerde nooit dat thuis vaststond. Waar het om ging, was het principe van respect voor alle mensenrechten in gelijke mate en de noodzaak van recht op herstel als basis voor onze acties en ons beleid. Dit perspectief is zeer relevant in onze tijd van afbrokkelende kustlijnen, van naties die verdwijnen onder de stijgende zeeën, van koraalriffen die hele culturen in stand houden en die wit worden gebleekt, van een zwoele Noordpool. Dit komt omdat het verlangen naar een radicaal veranderd thuisland – een thuis dat misschien niet eens meer bestaat – iets is dat snel, en tragisch, geglobaliseerd wordt. In maart (2016) waarschuwden twee belangrijke wetenschappelijke onderzoeken dat de zeespiegel wel eens veel sneller zou kunnen stijgen dan eerder werd aangenomen. Een van de auteurs van het eerste onderzoek was James Hansen – misschien wel de meest gerespecteerde klimaatwetenschapper ter wereld. Hij waarschuwde dat, als we zo traag de uitstoot van broeikasgassen blijven terugschroeven als op dit moment, we geconfronteerd zullen worden met het “verlies van alle kuststeden, de meeste grote steden ter wereld en hun hele geschiedenis” – en niet pas over duizenden jaren, maar al deze eeuw. Als we geen radicale verandering eisen, stevenen we af op een hele wereld van mensen die op zoek zijn naar een thuis dat niet meer bestaat.

Said helpt ons ook om ons voor te stellen hoe dat eruit zou kunnen zien. Hij heeft geholpen om het Arabische woord “sumud” (blijven zitten, vasthouden) populair te maken: die standvastige weigering om je land te verlaten ondanks de heftigste uitzettingspogingen en zelfs als je omringd bent door voortdurend gevaar. Het is een woord dat meestal wordt geassocieerd met plaatsen als Hebron en Gaza, maar het kan tegenwoordig net zo goed worden toegepast op inwoners aan de kust van Louisiana die hun huizen op palen hebben gezet zodat ze niet hoeven te evacueren, of op eilandbewoners in de Stille Oceaan die als slogan hebben “We verdrinken niet. We vechten”. Op de Marshalleilanden en in Fiji en Tuvalu weten ze dat hun landen waarschijnlijk geen toekomst meer hebben bij de onvermijdelijke stijging van de zeespiegel. Maar ze weigeren zich alleen maar bezig te houden met de logistiek van de verhuizing, en zouden dat zelfs niet doen als er veiliger landen waren die bereid waren om hun grenzen te openen – een hele grote “als”, aangezien klimaatvluchtelingen op dit moment niet erkend worden door de internationale wetgeving. In plaats daarvan verzetten ze zich actief: ze blokkeren Australische kolenschepen met hun traditionele kano’s, verstoren internationale klimaatonderhandelingen met hun ongemakkelijke aanwezigheid en eisen veel agressievere klimaatmaatregelen. Als er al iets te vieren valt aan de Overeenkomst van Parijs die in april (2016) werd ondertekend – en helaas is dat niet genoeg – dan is dat te danken aan dit soort principiële actie: klimaat-sumud.

Maar dit is slechts een tipje van de sluier van wat we kunnen leren van het lezen van Said in een opwarmende wereld. Hij was natuurlijk een reus in de studie van “anders-zijn” – wat hij in zijn boek “Oriëntalisme” beschrijft als “het gebruiken van stereotypen en het ontdoen van de menselijkheid van een andere cultuur, bevolking of regio”. En als het beeld van de ander eenmaal stevig is vastgespijkerd, wordt grensoverschrijding makkelijker: gewelddadige verdrijving, landroof, bezetting, invasie. Want het hele punt van anders zijn is dat de ander niet dezelfde rechten heeft, niet dezelfde menselijkheid, als degenen die het onderscheid maken. Wat heeft dit te maken met de klimaatcrisis? Misschien wel alles.

Opofferingsgebieden

We hebben onze wereld al gevaarlijk ver opgewarmd en onze regeringen weigeren nog steeds om de maatregelen te nemen die nodig zijn om de trend te stoppen. Er was een tijd dat velen het recht hadden om te beweren onwetend te zijn. Maar de afgelopen drie decennia, sinds de oprichting van het Intergovernmental Panel on Climate Change en het begin van de klimaatonderhandelingen, weigeren de machthebbers, in het volle bewustzijn van de gevaren, om de uitstoot te verminderen. En dit soort roekeloosheid zou eenvoudig onmogelijk zijn geweest zonder institutioneel racisme, al was het maar latent. Het zou onmogelijk zijn geweest zonder oriëntalisme, zonder alle krachtige middelen die de machtigen in staat stellen om het leven van de minder machtigen buiten beschouwing te laten. Deze middelen – het rangschikken van de relatieve waarde van mensen – maken het mogelijk om hele naties en oude culturen af te schrijven. En ze maakten het mogelijk om al die steenkool op te graven en aardolie en aardgas aan te boren.

Fossiele brandstoffen zijn niet de enige oorzaak van klimaatverandering – er is ook industriële landbouw en ontbossing – maar ze zijn wel de belangrijkste. Het probleem met fossiele brandstoffen is dat ze van nature zo vies en giftig zijn dat er mensen en plaatsen voor opgeofferd moeten worden: mensen wier longen en lichamen opgeofferd kunnen worden om in de kolenmijnen te werken, mensen wier land en water opgeofferd kunnen worden aan dagbouw en olielekkages. Nog in de jaren zeventig verwezen wetenschappers die de Amerikaanse regering adviseerden openlijk naar bepaalde delen van het land als “nationale opofferingsgebieden”. Denk aan de bergen in de Appalachen-regio, die zijn opgeblazen voor kolenwinning – omdat de zogenaamde “bergtopverwijdering” goedkoper is dan het graven van gaten onder de grond. Er zijn theorieën nodig over “anders zijn” om het opofferen van een hele regio te rechtvaardigen – theorieën over dat de mensen die daar wonen zo arm en achterlijk zijn dat hun leven en cultuur geen bescherming verdienen. Immers, als je een “boerenkinkel”, bent, wie geeft er dan om je heuvels? Het omzetten van al die kolen in elektriciteit vereist ook een andere laag van “anders-zijn”: dit keer voor de stadswijken naast de elektriciteitscentrales en raffinaderijen. In Noord-Amerika zijn dit overwegend gekleurde gemeenschappen, zwart en latino, die de giftige last van onze collectieve verslaving aan fossiele brandstoffen moeten dragen, met duidelijk hogere percentages ademhalingsziekten en kanker. Het was in de strijd tegen dit soort “milieu-racisme” dat de klimaatrechtvaardigheidsbeweging werd geboren.

Overal ter wereld liggen opofferingszones voor fossiele brandstoffen. Neem de Nigerdelta, elk jaar vergiftigd met een Exxon Valdez (ramp met olietanker in 1989) hoeveelheid aan gemorste olie, wat Ken Saro-Wiwa, voordat hij door zijn regering werd vermoord, “ecologische genocide” noemde. De executies van gemeenschapsleiders, zei hij, waren “allemaal voor Shell”. In mijn land, Canada, zijn de verdragen met de oorspronkelijke bewoners versnipperd om het teerzand van Alberta – een bijzonder zware vorm van olie – op te graven. Verdragen die de Britse Kroon getekend had en die de inheemse bevolking het recht garandeerde om te blijven jagen, vissen en traditioneel te leven op hun voorouderlijk land. De machthebbers moesten deze verdragen wel negeren, omdat de oliewinning de rivieren zou gaan vervuilen en bij de elanden en vissen talloze tumoren zou veroorzaken. En het wordt nog erger: Fort McMurray – de stad in het centrum van de teerzandwinning, waar veel van de arbeiders wonen – staat momenteel in een helse brand. Zo heet en zo droog is het daar. En dat heeft iets te maken met wat daar wordt gedolven.

Van achterlijke indianen tot boerenpummels

Zelfs zonder zulke dramatische gebeurtenissen is dit soort ontginning van grondstoffen een vorm van geweld, omdat het land en het water zo beschadigd worden dat er een einde komt aan een manier van leven, dat het de dood betekent van culturen die onlosmakelijk verbonden zijn met het land. Het verbreken van de band tussen de inheemse bevolking en hun cultuur was vroeger staatspolitiek in Canada – bijvoorbeeld door het weghalen van inheemse kinderen uit hun families en ze naar kostscholen brengen waar hun taal en culturele gebruiken werden verboden en waar fysiek en seksueel misbruik welig tierden. In een recent waarheids- en verzoeningsrapport werd dit “culturele genocide” genoemd. Het trauma dat gepaard gaat met deze gedwongen scheiding – van land, cultuur en familie – is rechtstreeks verbonden met de epidemie van wanhoop die tegenwoordig zoveel gemeenschappen van de oorspronkelijke bewoners teistert. Op één enkele zaterdagavond in april probeerden elf mensen van de Attawapiskat gemeenschap – tweeduizend inwoners – zich van het leven te beroven. Ondertussen runt De Beers een diamantmijn op het traditionele grondgebied van de gemeenschap; zoals alle winningsprojecten had die gouden bergen beloofd. “Waarom gaan de mensen niet gewoon weg?”, vragen politici en deskundigen. Maar velen doen dat inderdaad. En dat vertrek is deels verantwoordelijk voor de duizenden inheemse vrouwen in Canada die zijn vermoord of worden vermist, vaak in grote steden. In persberichten wordt zelden het verband gelegd tussen geweld tegen vrouwen en geweld tegen het land – vaak om fossiele brandstoffen te winnen – maar het bestaat wel degelijk. Elke nieuwe regering komt met beloften van een nieuw tijdperk van respect voor de rechten van de inheemse bevolking. Maar ze komen hun toezeggingen niet na, want de rechten van de inheemse bevolking, zoals die zijn vastgelegd in de Verklaring van de Rechten van Inheemse Volken van de Verenigde Naties, omvatten ook het recht om winningsprojecten te weigeren – zelfs als die projecten noodzakelijk zijn voor de nationale economische groei. En dat is een probleem, want groei is onze religie, onze manier van leven. Dus zelfs Canada’s knappe en charmante nieuwe premier (Trudeau) is vastbesloten om nieuwe teerzandpijpleidingen aan te leggen, tegen de uitdrukkelijke wens van inheemse gemeenschappen die hun water niet willen riskeren of willen meewerken aan de verdere verwoesting van het klimaat.

Fossiele brandstoffen vereisen opofferzones: dat is altijd zo geweest. En je kunt geen systeem hebben dat gebouwd is op opofferplaatsen en opofferbare mensen, tenzij er intellectuele theorieën bestaan die de opoffering rechtvaardigen: van “Terra Nullius” (Land dat geen erkende staat claimt, en dat iedereen in bezit kan nemen, Europa, zestiende eeuw.), via “Manifest Destiny” (Onmiskenbare Bestemming, VS, negentiende eeuw) tot het huidige oriëntalisme, van achterlijke indianen tot boerenpummels.

We horen vaak dat klimaatverandering wordt toegeschreven aan “de menselijke natuur”, aan de hebzucht en kortzichtigheid die nou eenmaal eigen is aan onze soort. Of er wordt ons verteld dat we de aarde zo sterk en op zo’n planetaire schaal hebben veranderd dat we nu in het Antropoceen leven – het tijdperk van de mens. Deze manieren om onze huidige omstandigheden te verklaren hebben een heel bijzondere, zij het onuitgesproken betekenis: dat er maar één type mensen bestaat, dat de menselijke natuur in wezen gekenmerkt wordt door de eigenschappen die deze crisis hebben veroorzaakt. Op deze manier worden de systemen die bepaalde mensen hebben gecreëerd en waar andere mensen zich krachtig tegen verzetten, volledig buiten beschouwing gelaten. Kapitalisme, kolonialisme, patriarchaat – dat soort systemen. Diagnoses als deze wissen het bestaan uit van menselijke systemen die het leven anders organiseren: systemen die erop staan dat mensen zeven generaties in de toekomst denken; niet alleen goede burgers moeten zijn maar ook goede voorouders; niet meer mogen nemen dan ze nodig hebben en terug moeten geven aan het land om de cycli van regeneratie te beschermen en te vergroten. Deze systemen bestonden en bestaan nog steeds, maar ze worden uitgewist telkens als we zeggen dat de klimaatcrisis een crisis van de “menselijke natuur” is en dat we in het “tijdperk van de mens” leven. En diezelfde systemen liggen onder vuur bij megaprojecten, zoals de Gualcarque-stuwdammen in Honduras, een project dat onder andere het leven kostte aan de inheemse leider Berta Cáceres, die in maart (2016) werd vermoord.

De droogtegrens en de drones

Sommige mensen houden vol dat het niet zo slecht zou hoeven te gaan als het nu er aan toegaat. We kunnen de winning van grondstoffen opschonen, we hoeven het niet te doen zoals het is gedaan in Honduras en de Nigerdelta en de teerzanden van Alberta. Behalve dat we dan geen goedkope en gemakkelijke manieren meer hebben om aan fossiele brandstoffen te komen, wat de reden is dat fracking en de winning van teerzanden in opkomst zijn. Dit begint op zijn beurt het oorspronkelijke Faustiaanse pact van het industriële tijdperk in twijfel te trekken: dat de zwaarste risico’s moeten worden uitbesteed, afgewenteld op de ander – de periferie in het buitenland en binnen onze eigen naties. Dat is iets dat steeds minder mogelijk wordt. Fracking bedreigt enkele van de meest pittoreske delen van Groot-Brittannië naarmate de opofferingszone zich uitbreidt en allerlei plaatsen opslokt die zich veilig waanden. Dit gaat dus niet alleen over klagen hoe lelijk de teerzanden zijn. Het gaat om de erkenning dat er geen schone, veilige, niet-giftige manier is om een economie te runnen die wordt aangedreven door fossiele brandstoffen. Die is er nooit geweest.

Er is een lawine van bewijs dat er ook geen vreedzame weg is. Het probleem is structureel. Fossiele brandstoffen zijn, in tegenstelling tot hernieuwbare vormen van energie zoals wind- en zonne-energie, niet wijdverspreid maar sterk geconcentreerd op zeer specifieke locaties, en die locaties hebben de slechte gewoonte om zich in andermans landen te bevinden. Vooral de krachtigste en kostbaarste fossiele brandstof: olie. Daarom is het project van oriëntalisme, van het anders maken van Arabische en moslimbevolkingen, vanaf het begin de stille partner geweest van onze afhankelijkheid van olie – en daarom onlosmakelijk verbonden met de terugslag die klimaatverandering is. Als naties en bevolkingen als anders worden beschouwd – exotisch, primitief, bloeddorstig, zoals Said in de jaren zeventig documenteerde – is het veel gemakkelijker om oorlogen te voeren en staatsgrepen te plegen als ze het absurde idee krijgen dat ze hun eigen olie moeten controleren in hun eigen belang. In 1953 was het de Brits-Amerikaanse samenwerking om de democratisch gekozen regering van Muhammad Mossadegh omver te werpen nadat hij de Anglo-Iranian Oil Company (nu BP) had genationaliseerd. In 2003, precies vijftig jaar later, was het een andere Brits-Amerikaanse coproductie – de illegale invasie en bezetting van Irak. De weerklank van elke interventie blijft onze wereld op zijn grondvesten doen schudden, net als de weerklank van de succesvolle verbranding van al die olie. Het Midden-Oosten zit nu klem in de tang van het geweld dat samenhangt met fossiele brandstoffen enerzijds en met de gevolgen van het verbranden van die fossiele brandstoffen anderzijds.

In zijn nieuwste boek, “The Conflict Shoreline”, geeft de Israëlische architect Eyal Weizman een baanbrekende kijk op hoe deze krachten elkaar kruisen. De belangrijkste manier waarop we de grens van de woestijn in het Midden-Oosten en Noord-Afrika hebben bepaald, legt hij uit, is de zogenaamde “droogtegrens”, gebieden waar gemiddeld tweehonderd millimeter regen per jaar valt, wat werd beschouwd als het minimum om op grote schaal graangewassen te verbouwen zonder irrigatie. Deze meteorologische grenzen liggen om verschillende redenen niet vast: of het nu de pogingen van Israël waren om de woestijn te “vergroenen” waardoor ze in de ene richting werden geduwd of de telkens terugkerende droogten waardoor de woestijn in de andere richting wordt uitgebreid. En nu, met de klimaatverandering, kan toenemende droogte allerlei gevolgen hebben in deze richting. Weizman wijst erop dat de Syrische grensstad Daraa direct op de droogtelijn ligt. Daraa is de plaats waar door de ergste droogte ooit in Syrië grote aantallen boeren wegtrokken in de jaren voorafgaand aan het uitbreken van de Syrische burgeroorlog, en het is de plaats waar in 2011 de Syrische opstand uitbrak. De droogte was niet de enige factor die de spanningen deed oplopen. Maar het feit dat anderhalf miljoen mensen in Syrië ontheemd raakten als gevolg van de droogte speelde duidelijk een rol. Het verband tussen hitte, watertekorten en conflicten is een terugkerend, steeds heftiger patroon langs de hele droogtelijn, waar je plaatsen ziet die gekenmerkt worden door verzengende hitte, droogte, waterschaarste en militaire conflicten – van Libië tot Palestina, en tot enkele van de bloedigste slagvelden in Afghanistan en Pakistan.

Maar Weizman ontdekte ook wat hij een “verbazingwekkend toeval” noemt. Als je de doelen van westerse drone-aanvallen in kaart brengt, zie je dat “veel van deze aanvallen – van Zuid-Waziristan in Pakistan via Noord-Jemen, Somalië, Mali, Irak, Gaza en Libië – direct op of dicht bij de 200 mm droogtelijn liggen. De rode stippen op de kaart hierboven geven enkele van de gebieden weer waar de aanvallen zijn geconcentreerd. Voor mij is dit de meest opvallende poging tot nu toe om het brute landschap van de klimaatcrisis in beeld te brengen. Dit alles werd tien jaar geleden al voorspeld in een Amerikaans militair rapport. “Het Midden-Oosten”, merkte het op, “is altijd in verband gebracht met twee natuurlijke hulpbronnen, olie (vanwege de overvloed ervan) en water (vanwege de schaarste ervan).” Dat is maar al te waar. En nu zijn bepaalde patronen heel duidelijk geworden: eerst volgden westerse gevechtsvliegtuigen die overvloed aan olie; nu volgen westerse drones het gebrek aan water op de voet, nu droogte conflicten verergert.

Niet sentimenteel doen”

Zoals bommen volgen op olie en drones op droogte, zo volgen boten op beide: boten vol vluchtelingen die hun huizen ontvluchten aan de door oorlog en regengebrek verwoeste gebieden aan de droogtegrens. En hetzelfde vermogen om de ander te ontmenselijken dat de bommen en drones rechtvaardigde, wordt nu botgevierd op deze migranten, waarbij hun behoefte aan veiligheid wordt gezien als een bedreiging voor de onze, hun wanhopige vlucht als een soort binnenvallend leger. Tactieken die zijn verfijnd op de Westelijke Jordaanoever en in andere bezettingszones vinden nu hun weg naar Noord-Amerika en Europa. Bij het verkopen van zijn muur aan de grens met Mexico, zegt Donald Trump graag: “Vraag het Israël, de muur werkt”. Kampen in Calais worden platgebulldozerd, duizenden mensen verdrinken in de Middellandse Zee en de Australische regering houdt overlevenden van oorlogen en despotische regimes vast in kampen op de afgelegen eilanden Nauru en Manus. De omstandigheden op Nauru zijn zo wanhopig dat vorige maand een Iraanse vluchteling stierf nadat hij zichzelf in brand had gestoken om de aandacht van de wereld te trekken. Een andere vluchteling – een 21-jarige vrouw uit Somalië – stak zichzelf een paar dagen later in brand. Malcolm Turnbull, de premier, waarschuwt dat Australiërs “hier niet sentimenteel over moeten doen” en “heel duidelijk en vastberaden moeten zijn in ons nationale doel”. Het is de moeite waard om Nauru in gedachten te houden de volgende keer dat een columnist in een Murdoch-krant verklaart, zoals Katie Hopkins vorig jaar deed, dat het tijd is voor Groot-Brittannië “om Australisch te worden. Laat de gevechtsschepen maar komen, dwing migranten terug naar hun kusten en verbrand hun boten”. Nog een stukje symboliek: Nauru is een van de eilanden in de Stille Oceaan die erg kwetsbaar zijn voor de stijging van de zeespiegel. De bewoners zullen, nadat ze naast hun huizen gevangenissen voor anderen hebben zien komen, zeer waarschijnlijk zelf moeten wegtrekken. De klimaatvluchtelingen van morgen zijn nu aangesteld als de gevangenisbewakers van die van vandaag.

We moeten begrijpen dat wat er óp Nauru gebeurt, en wat er mét Nauru gebeurt, uitingen zijn van dezelfde logica. Een cultuur die zo weinig waarde hecht aan zwarte en bruine levens dat ze bereid is om mensen onder de golven te laten verdwijnen of zichzelf in brand te steken in detentiecentra, zal ook bereid zijn om de landen waar zwarte en bruine mensen wonen onder de golven te laten verdwijnen of te laten verdrogen in de gloeiende hitte. Als dat gebeurt, zullen theorieën over menselijke hiërarchie – dat we eerst voor onszelf moeten zorgen – worden benut om deze monsterlijke beslissingen te rationaliseren. In feite maken we deze rationalisatie al, al is het dan impliciet. Hoewel klimaatverandering uiteindelijk een existentiële bedreiging voor de hele mensheid is, weten we dat het op de korte termijn discrimineert en de armen het eerst en het zwaarst treft, of ze nu achtergelaten worden op de daken van New Orleans tijdens de orkaan Katrina of dat ze behoren tot de 36 miljoen die volgens de VN honger lijden door droogte in Zuid- en Oost-Afrika.

Dit is een noodsituatie, een huidige noodsituatie, geen toekomstige, maar we handelen er niet naar. De Overeenkomst van Parijs verplicht ons om de opwarming onder de twee graden Celsius te houden. Het is een doel dat erger dan roekeloos is. Toen deze doelstelling in 2009 in Kopenhagen ter sprake kwam, noemden de Afrikaanse afgevaardigden het “een doodvonnis”. Het devies van verschillende laaggelegen eilandstaten is “anderhalve graad om in leven te blijven”. Op het laatste moment werd er een clausule aan het Akkoord van Parijs toegevoegd die zegt dat landen “inspanningen zullen leveren om de temperatuurstijging te beperken tot anderhalve graad Celsius”. Dit is niet alleen niet bindend, maar het is ook een leugen: we doen zulke inspanningen niet. De regeringen die deze belofte hebben gedaan, dringen nu aan op meer fracking en meer afgraven van teerzanden – wat volstrekt onverenigbaar is met twee graden Celsius, laat staan met anderhalve graad. Dit gebeurt omdat de rijkste mensen in de rijkste landen ter wereld denken dat het wel goed komt met hen, dat iemand anders wel de grootste risico’s loopt, dat zelfs als de klimaatcrisis voor hun deur staat, er voor hen zal worden gezorgd.

De klimaatcrisis is niet een geïsoleerd technocratisch probleem

Als ze het mis hebben, wordt de situatie nog grimmiger. Toen het water in Engeland afgelopen december en januari steeg en 16.000 huizen overspoelde, bood ons dit een blik in de toekomst. De betrokken gemeenschappen hadden niet alleen te maken met de natste december ooit, maar ook met een regering die een meedogenloze aanval heeft ingezet op de overheidsinstanties en de lokale raden die in de frontlinie staan bij de bescherming tegen overstromingen. Het was dan ook begrijpelijk dat allerlei mensen naar iets zochten om het falen van de overheid te verdoezelen. Waarom, vroegen ze, geeft Groot-Brittannië zoveel geld uit aan vluchtelingen en buitenlandse hulp terwijl het voor zijn eigen mensen zou moeten zorgen? “Laat die buitenlandse hulp maar zitten”, lazen we in de krant Daily Mail. “Waarom”, vroeg een redactioneel commentaar van de krant Telegraph, “moeten Britse belastingbetalers blijven betalen voor bescherming tegen overstromingen in het buitenland als het geld hier nodig is?” Ik weet het niet – misschien omdat Groot-Brittannië de kolengestookte stoommachine heeft uitgevonden en al langer dan welk land op aarde op industriële schaal fossiele brandstoffen verbrandt? Maar ik dwaal af. Het punt is dat dit een moment had kunnen zijn om te begrijpen dat we allemaal getroffen worden door de klimaatverandering en dat we samen en in solidariteit met elkaar actie moeten ondernemen. Maar dat inzicht brak niet door, want klimaatverandering gaat niet alleen over dingen die warmer en natter worden. In ons huidige economische en politieke stelsel gaat het ook over dingen die gemener en smeriger worden.

De belangrijkste les die we hieruit kunnen trekken is dat we de klimaatcrisis niet als een geïsoleerd technocratisch probleem kunnen blijven benaderen. We moeten het zien in de context van bezuinigingen en privatisering, van kolonialisme en militarisme, en van de verschillende theorieën over anders-zijn die nodig zijn om dat allemaal in stand te houden. De onderlinge verbanden zijn overduidelijk, en toch is het verzet ertegen zo vaak sterk verkokerd. De mensen tegen bezuinigingen praten zelden over klimaatcrisis, de mensen van de klimaatcrisis praten zelden over oorlog of bezetting. We leggen zelden het verband tussen de wapens die zwarte levens eisen in de straten van Amerikaanse steden en in politiecellen en de veel grotere krachten die zoveel zwarte levens vernietigen op verdroogd land en in gammele bootjes over de hele wereld.

Het herstellen van deze verbroken verbindingen – het versterken van de draden die onze verschillende kwesties en bewegingen met elkaar verbinden – is volgens mij de dringendste taak voor iedereen die zich inzet voor sociale en economische rechtvaardigheid. Het is de enige manier om een tegenmacht op te bouwen die robuust genoeg is om te winnen van de krachten die de zeer winstgevende maar in toenemende mate onhoudbare status quo beschermen. De klimaatcrisis werkt als een versneller van veel van onze sociale kwalen – ongelijkheid, oorlogen, racisme – maar het kan ook een versneller zijn voor het tegenovergestelde, voor de krachten die werken voor economische en sociale rechtvaardigheid en tegen militarisme. De klimaatcrisis – die onze soort met een existentiële dreiging confronteert en ons op een stevige en onwrikbare, wetenschappelijk onderbouwde deadline zet – zou wel eens de katalysator kunnen zijn die we nodig hebben om een groot aantal krachtige bewegingen samen te brengen, verenigd door een geloof in de waarde van alle mensen en door een afwijzing van de opofferingszone-mentaliteit, of die nu van toepassing is op hele bevolkingen of plaatsen. We hebben te maken met zoveel elkaar kruisende crises dat we het ons niet kunnen veroorloven om ze één voor één op te lossen. We hebben geïntegreerde oplossingen nodig, oplossingen die de uitstoot radicaal terugdringen en tegelijkertijd grote aantallen goede banen creëren en zinvolle gerechtigheid bieden aan degenen die het meest misbruikt en uitgesloten zijn door de huidige fossiele brandstof-economie.

Alternatieve gemeenschappen over de hele wereld”

Said stierf in het jaar dat Irak werd binnengevallen en maakte mee hoe de bibliotheken en musea werden geplunderd en het Olieministerie trouw werd bewaakt. Te midden van deze wandaden vond hij hoop in de wereldwijde anti-oorlogsbeweging en in de nieuwe vormen van massacommunicatie die de technologie mogelijk had gemaakt. Hij merkte het bestaan op van “alternatieve gemeenschappen over de hele wereld, geïnformeerd door alternatieve nieuwsbronnen en zich scherp bewust van het milieu, mensenrechten en vrijheidslievende impulsen die ons samenbinden op deze kleine planeet”. In zijn visie was er zelfs plaats voor boomknuffelaars. Ik moest onlangs aan deze woorden denken toen ik las over de overstromingen in Engeland. Te midden van al de zondebokkenzoekerij en het met de vinger wijzen, kwam ik een bericht tegen van een man genaamd Liam Cox. Hij was boos over de manier waarop sommigen in de media de ramp gebruikten om het anti-buitenlander sentiment aan te wakkeren, en dat liet hij blijken ook:

“Ik woon in Hebden Bridge, Yorkshire, een van de zwaarst getroffen gebieden door de overstromingen. Het is klote, alles is echt nat geworden. Maar … ik leef nog. Ik ben veilig. Mijn familie is veilig. We leven niet in angst. Ik ben vrij. Er vliegen geen kogels rond. Er gaan geen bommen af. Ik word niet gedwongen om mijn huis te ontvluchten en ik word niet gemeden door het rijkste land ter wereld of bekritiseerd door zijn inwoners. Al jullie sukkels die zoveel xenofobie uitkotsen … over hoe geld alleen aan “ons eigen” zou moeten worden uitgegeven, moeten eens goed in de spiegel kijken. Ik verzoek jullie jezelf een heel belangrijke vraag te stellen … Ben ik een fatsoenlijk en integer mens? Want thuis is niet alleen Groot-Brittannië, thuis is overal op deze planeet.”

Ik denk dat dit een heel mooi laatste woord is.

Naomi Klein

Het oorspronkelijke artikel “Let them drown – The Violence of Othering in a Warming World” verscheen juni 2016 in de “London Review of Books”. Het was de tekst van de jaarlijkse Edward Said herinneringslezing. Vertaling en bewerking: Jan Paul Smit.