Noisejob: Mijn wens voor elke nieuwe dag
Ik keer terug naar mijn saaie en duistere kamer. Ik zet de televisie aan, maar binnen enkele minuten krijg ik nekpijn omdat ik de hele tijd naar boven moet zitten turen. Aan de televisie zit een hangslot met een ketting bevestigd, zodat niemand hem kan meenemen. Dat doet me eraan denken dat ik zelf ook op slot ben gedaan, maar wel in een vrij land leef. Althans, dat is wat ze over dit land zeggen. Ik weet niet hoe lang ik nog op slot moet zijn. De Nederlandse overheid draagt de sleutel bij zich waarmee men mijn bestaan kan openen. Ik ben nu een jaar in dit land, alleen in deze kamer. Ik tel de dagen een voor een, de dagen die traag en eindeloos aan me voorbijtrekken, zonder dat ik het gevoel heb dat ik leef, dat anderen mijn bestaan herkennen en erkennen. Ik wil dat de IND snel een beslissing neemt op mijn asielaanvraag. Ik wil niet meer wachten. Ik wil leven in een land waar ik me vrij en veilig kan voelen. Ik wil niet meer bang zijn, bang om eenzaam als een plant te verdrogen en te verkommeren in een benauwende ruimte.
Ik kom uit een donker land waar de zwarte kleur van de angst de mensen bij de keel grijpt. Nu ben ik in een duistere kamer en doordringt een ander soort angst me van top tot teen. De angst namelijk dat de IND mij afwijst, mij geen asiel geeft. De angst dat ik illegaal word gemaakt. In welke andere donkere hoek van de wereld zal ik me dan moeten verbergen? Hoe langer ik hierover pieker, hoe meer de angst mij aanvreet.
Ik zit nog steeds aan mijn onzekere en misschien wel onmogelijke toekomst te denken als er op de deur van mijn kamer wordt geklopt. Ik heb post gekregen van de IND, wordt me verteld. De veiligheidsmedewerker roept me. Ik moet naar beneden komen om de brief in ontvangst te nemen. Mijn hart gaat wild kloppen. Hoewel ik elke minuut van elke dag zat te denken aan deze brief van de IND, hoewel ik daar steeds op zat te wachten, wil ik die post nu ineens niet meer krijgen. Ik ga naar de eerste etage en teken voor ontvangst. Ik kan de brief zelf niet lezen, want mijn Nederlands is nog niet goed genoeg. De receptiemedewerker leest hem daarom aan mij voor.
Al die officiële ambtelijke woorden begrijp ik niet. Maar ik begrijp wel waar het om gaat: ik ben afgewezen, ik moet weg, ik moet het land uit. Ik heb het gevoel dat mijn hart ophoudt met kloppen. Ik versteen, ik verstar. Ik kan niet meer op mijn benen staan. Ik denk dat ik flauw ga vallen. Ineens lig ik op de grond, op dezelfde plek als waar ik zojuist stond. De receptiemedewerker probeert me gerust te stellen: “Maak je geen zorgen. Je kunt een bezwaarschrift indienen en dan krijg je nog een kans.” Dat kleine beetje hoop maakt dat ik de kracht krijg om op te staan. Om op te staan en verder te leven, dat wil zeggen: door te gaan met mijn eenzame strijd voor een veilig bestaan. Ik ga terug naar mijn kamer, met diep binnen in mij de vurige wens dat de wereld ooit zonder grenzen zal zijn, dat iedereen kan gaan en staan waar hij wil, en dat ik kan leven in vrede en vrijheid.
Lili Irani