Op één been kan je niet lopen (reframing-discussie deel 3)
Blogger en officieus ‘recensent van de linkse beweging’ Peter Storm publiceerde in de vorige Doorbraak-krant een inhoudelijke reactie op mijn artikel “Reframe rechts”. Peters bijdrage is grotendeels eerder een aanvulling dan een kritiek op mijn centrale stellingnamen. En – zoals Peter ook terecht vooronderstelt- kan ik een groot deel van zijn kanttekeningen dan ook slechts beamen. Desondanks een paar punten ter verheldering en nuancering van mijn eerdere betoog, en een reactie op een aantal van Peters argumenten.
Framing en de Irak-oorlog
Meer bijdragen aan dit debat vind je bij het thema “Discussie”. |
Peter voegt een dimensie toe aan de discussie over (re)framing door het in een internationaal perspectief te plaatsen. De wijze waarop de wereldwijde oppositiebewegingen tegen de oorlog in Irak stelling namen, vormt volgens hem een goed voorbeeld van een retorische strategie waarin men zich wel degelijk in het frame van de ander begaf door deze argumentatief te ondergraven. Het door de regering Bush gehanteerde frame – namelijk dat Saddam Hoessein over massavernietigingswapens beschikte en nauwe banden onderhield met Al Qaida – werd door de anti-oorlogsbeweging niet zozeer actief gereframed, maar met argumenten ontkracht. En, zo stelt Peter, “deze tegenaanval wérkte: waar mensen je in oktober 2002 nog uitlachten als je tegen de oorlog was, kreeg je zes weken voor de aanval in 2003 brede bijval voor die stellingname. De oorlog werd wereldwijd dan ook met grootschalige demonstraties begroet.”
Allereerst vind ik het succes van deze strategie op zijn zachtst gezegd betwistbaar. Uiteraard was de weerstand tegen deze oorlog wereldwijd zeer groot en uitdrukkelijk, en inderdaad bleek de anti-oorlogsbeweging in staat om op massale schaal te mobiliseren, waarbij de beweging in Nederland overigens nog bleek afstak bij het verzet in veel andere Europese landen. Het gebrek aan succes – de oorlog vond immers doorgang, en de gemobiliseerde beweging bleek niet tegen deze tegenslag bestand – is de anti-oorlogsbeweging mijns inziens weliswaar moeilijk in het geheel aan te rekenen. Maar om te stellen dat hun oppositie succesvol was, gaat mij toch wel erg ver! Zeker ook met betrekking tot de matige discursieve invloed van de anti-oorlogsbeweging, is deze stelling moeilijk vol te houden: niet alleen omdat de morele steun voor de oorlog eveneens zeer groot (zoniet overweldigend) was, maar tevens omdat de initiator van deze oorlog zijn presidentschap nog eens met een termijn heeft kunnen verlengen – en dus ook in politiek opzicht niet direct op zijn illegale oorlog is afgerekend.
Maar belangrijker is natuurlijk de vraag: zijn de internationale campagnes tegen de oorlog een goed voorbeeld van een argumentatieve tegenstrategie waarbij men het frame van de ander zogezegd met succes van binnenuit onder vuur nam? Inderdaad zou men kunnen vaststellen dat de verantwoording voor het binnenvallen van Irak aanvankelijk inhoudelijk betrekkelijk zwak was. Tegenstanders hebben hier handig gebruik van gemaakt, door de ‘bewijzen’ voor illegale wapenvoorraden en vermeende politieke verbanden stelselmatig in twijfel te trekken. Inderdaad blijkt hier dus dat narratieve strategieën niet staan of vallen bij een goede framing, en dat het dus ook slechts één uit vele – in verschillende situaties potentieel effectieve – strategieën betreft. Dat framing in sommige situaties een effectieve methode kan zijn, neemt natuurlijk niet weg dat we, indien de mogelijkheden toereikend zijn, een stelling niet (ook) argumentatief onderuit zouden kunnen en moeten halen. In zoverre heeft Peter inderdaad een punt.
Maar dan is de volgende vraag of, in de aanloop naar de oorlog, deze strategie – het ontkrachten van het frame van de ander op basis van tegenargumenten – ook in haar geheel genomen effectief is gebleken. Met andere woorden: de vraag blijft staan of deze benadering ook op langere termijn haar vruchten heeft afgeworpen. En hiervan is mijns inziens geen sprake: integendeel zelfs! Ten eerste, zoals gezegd, omdat het politieke succes van de tegenbeweging in haar geheel beperkt is gebleken, maar met name ook omdat in de aanloop naar de oorlog wel degelijk stelselmatig, doelbewust en vooral met groot succes gebruik is gemaakt van een (re)framingsstrategie – door de tegenstander wel te verstaan!
Want wat is er feitelijk gebeurd toen het door voorstanders van een oorlog toegepaste frame ontoereikend bleek? Ook de grootste pleitbezorgers van de oorlog, de VS en Groot-Brittannië voorop, hebben zich terdege gerealiseerd dat hun positie politiek ernstig verzwakt dreigde te raken. En dus hebben ze precies een framingstechniek toegepast die ik ook in mijn eerdere artikel omschreef: ze hebben doelbewust de discussie van het praktische naar het principiële terrein verlegd, en een frame van een geheel andere orde tegen de praktische tegenargumenten van de anti-oorlogsbeweging ingezet. In de aanloop naar de oorlog is haar verantwoording namelijk fundamenteel verschoven: aanvankelijk werden massavernietigingswapens, internationale veiligheid en de vermeende banden met terroristische organisaties voortdurend aangevoerd als legitimering van een preventieve zelfverdedigingsoorlog. Maar naarmate de oorlog dichterbij kwam, werden het dictatoriale karakter van Hoesseins regime, de stelselmatige onderdrukking van diens bevolking en de vele door dit regime gepleegde mensenrechtenschendingen in toenemende mate als voornaamste verantwoording aangedragen. Gingen ‘we’ aanvankelijk nog in oorlog uit zelfverdediging, later werd de Derde Golfoorlog een regelrechte bevrijdingsoperatie voor het Iraakse volk. De ‘War on Terror’ ontpopte zich tot ‘Operation Iraqi Freedom’, en werd daarmee gebaseerd op een frame dat op veel bredere steun van de (Amerikaanse én Europese) bevolking kon rekenen. In het politieke conflict rond de Golfoorlog is dus wel degelijk effectief gereframed, maar niet door ons!
De tegenbeweging had hier met al haar sterke ontkrachtingen en inhoudelijke tegenargumenten niet van terug. Uiteraard hanteerde deze beweging, zoals ook Peter aangeeft, ook haar eigen frames, die zich met name richtten op de achterliggende politieke en economische motivaties voor onder andere de VS, “zoals geopolitieke macht, een greep op een regio vol gas en olie, en de vestiging van een militaire basis op de stoep van China”. Het veelgehoorde “geen bloed voor olie” is een dergelijk eigen frame van de tegenbeweging, met de nodige zeggingskracht. Maar de combinatie van een beperkte eigen agenda en framingsstrategie enerzijds, en een poging de tegenstander inhoudelijk te weerleggen anderzijds, bleek niet afdoende. Te weinig durfde deze beweging zich juist gehéél buiten het rechtse frame te wagen. Te weinig durfde zij haar eigen agenda centraal te stellen, in plaats van zich te concentreren op een weerlegging van rechtse argumenten.
Identificatie en mobilisatie
En hier raken we ook weer aan de problematiek van de nog immers groeiende discursieve invloed van de PVV en VVD. Peter stelt dat “net zoals we destijds Bush’ leugenpraat weerlegden, we dat nu wel degelijk ook met de kletskoek van Wilders moeten doen”. Maar zoals uit het voortgaande blijkt, ben ik ook in deze context niet overtuigd van de effectiviteit van een dergelijke strategie. Weliswaar sluit ik in mijn pleidooi voor de toepassing van een (re)framingstrategie natuurlijk geenszins uit dat wij als linkse beweging ook inhoudelijk een stevig weerwoord op rechts moeten kunnen formuleren. En uiteraard speelt het doorgronden van, en anticiperen op argumenten van de tegenpartij hierin een sleutelrol. Framing is dan ook niet zozeer een uitdrukkelijk passeren of negeren van de inhoudelijke kant van de zaak. Evenmin is het een manipulatieve techniek, waarbij men datgene waar men geen valide weerwoord op heeft, dan maar zo veel mogelijk tracht te mijden. Framing is de herformulering van onze eigen basiswaarden in een eigen politiek discours.
En dat betekent dat het inderdaad de vraag is of we ons überhaupt soms “met één been” in het frame van de ander moeten durven wagen, zoals Peter suggereert. Het voorbeeld dat Peter noemt – stelselmatig Wilders als oplichter of leugenaar ontmaskeren – zou Wilders inhoudelijk niets dan recht doen, en zou daarnaast inderdaad een zeer nuttige toepassing van een framingsstrategie kunnen zijn, maar dan alleen als zodanig (overigens is dit een frame dat door Wilders Sluit Ook Jou Uit nadrukkelijk gehanteerd wordt). Het gaat er dus niet om dat we nooit inhoudelijk in kunnen gaan op wat Wilders te zeggen heeft. Waar het om gaat, is dat we weigeren om dat in zijn terminologie en referentiekaders te doen, en dat we in plaats daarvan vooral in onze eigen termen over politiek denken en spreken. Het risico bestaat dat we ons te gemakkelijk laten verleiden om Wilders’ frames in ieder geval te delen, al dan niet onbewust over te nemen, in poging hem te weerleggen. Dat zou de kracht van de toegepaste framingstechniek echter grotendeels teniet doen. Op één been kan je niet lopen.
Hier dreigen we als linkse beweging inderdaad eenzelfde fout te begaan als eerder de anti-oorlogsbeweging. We zullen onze tegenstander nooit effectief kunnen framen, als we niet tegelijkertijd aan onze eigen basiswaarden weten te refereren. Uiteindelijk moeten die waarden het kader vormen van waaruit frames begrepen en bepaald kunnen worden, en uiteindelijk zullen die frames, om niet volledig hol en inhoudsloos te worden als de frames van rechts, ook andersom dergelijke waarden moeten kunnen overbrengen. Framing gaat vooral om het creëren en uitdragen van een idee waar mensen zich mee kunnen identificeren. De vraag is of dat de anti-oorlogsbeweging gelukt is; het is in ieder geval een gegeven dat deze beweging niet tot de kern van het politieke discours heeft weten door te dringen. Te weinig mensen hebben zich uiteindelijk met deze beweging en haar basiswaarden kunnen identificeren om haar voldoende slagkracht te geven. De tegenstander, die de nieuwe oorlog steeds meer als een humanitaire bevrijdingsmissie presenteerde, creëerde klaarblijkelijk een politieke identiteit waar een groot publiek zich meer en meer bij ging thuisvoelen. Een meer bewust toegepaste framingsstrategie had niet alleen de eigen identiteit van de beweging kunnen versterken, maar ook een effectieve anticipatie op deze ontwikkeling kunnen bevorderen.
Het eigen belang
In het verlengde van het voorgaande wil ik nog een laatste kanttekening maken over de relatie tussen belangen en politieke identiteit. Zoals ik in mijn eerdere artikel vaststelde, wordt met name de rol van de politieke identificatie nog altijd dramatisch onderschat door links. Hier gaat men er nog altijd graag vanuit dat mensen uiteindelijk wel zullen kiezen voor wat hun belangen het beste dient. Links vooronderstelt doorgaans nog steeds dat verkeerde politieke keuzes derhalve zijn gebaseerd op een gebrek aan inzicht in eigen belang en situatie, en dat gedegen kennis dus in theorie altijd leidt tot de beste keuzes. In de (zowel politieke als wetenschappelijke) praktijk blijkt echter dat politieke posities in grotere mate afhankelijk zijn van zelfbeeld en emotionele associaties dan voorheen werd aangenomen.
Hoewel Peter het in grote lijnen wel eens is met deze constatering, nuanceert hij mijn positie door er op te wijzen dat het belang van mensen desondanks nog altijd een voorname inzet kan zijn voor de mobilisering tegen rechts: “Het is helemaal niet verkeerd om vast te stellen dat Wilders’ politiek haaks staat op de belangen die mensen hebben. De kunst is om dat punt te maken, maar dan ingebed in een realiteit van gemeenschappelijke strijd. Voor het opbouwen van zulke strijd en verzet is het idee van inzichtelijk te maken belangen, klassenbelangen en dergelijke, van mensen aan de onderkant, helemaal niet misplaatst.” Peter gaat er met recht vanuit dat ik dit punt zal onderschrijven, maar waarschuwt dat de mobiliserende factor in het (klasse)belang onderschat dreigt te worden.
Hoewel ik begrijp wat Peter hiermee wil zeggen, wil ik tot slot nog wel wijzen op een sluimerende misvatting die ook bij buitenparlementair links wijdverbreid is, en hier ook enigszins door Peter geïmpliceerd lijkt te worden. Uiteraard stemt een aanzienlijk deel van de PVV- en VVD-kiezers tegen het eigen klassebelang, maar het is zeker niet zo dat deze partijen vooral in de lagere economische klasse ondersteund worden – integendeel. Wijzen op de eigen politieke en economische belangen heeft daarom terdege sterke beperkingen: ten eerste omdat een groot deel van onze ‘natuurlijke’ achterban zich hiervan al sterk genoeg bewust is, en ten tweede omdat hetzelfde geldt voor veel van de PVV-stemmers uit de lagere economische klasse. We zullen meer moeten bieden om hen echt te kunnen overtuigen.
Framing is daarom niet zozeer alleen een methode om aanhang bij rechts weg te halen; het is vooral ook een manier om de eigen achterban te activeren door daar een nieuwe politieke identiteit voor te creëren. Het mes snijdt wat dat betreft aan twee kanten: enerzijds zullen we Wilders en de zijnen de wind uit de zeilen moeten nemen. Maar aan de andere kant moeten we ook een politiek discours vestigen waar wij ons weer achter kunnen scharen. Uiteindelijk gaat het erom dat we een politieke taal spreken die echt van ons zelf is. Want pas dan zijn we écht klaar voor een strijd die het verbale overstijgt.
Mathijs van de Sande